RECHTBANK AMSTERDAM
BESCHIKKING HANDHAVING VOORLOPIGE ONDERTOEZICHTSTELLING EN MACHTIGING UITHUISPLAATSING
Zaak- en rekestnummer: 12-2725/529935
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam,
hierna ook te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [2012].
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
[vader], wonende te [plaats], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de ouders.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kinderrechter houdt rekening met de beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 13 november 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de per e-mailbericht binnengekomen brief van [huisarts], huisarts, d.d. 23 november 2012, waaruit onder meer blijkt dat de huisarts de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet begrijpt en hij voorts geen reden ziet de ouders niet de kans te geven zelf hun kind op te voeden.
Op 26 november 2012 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.
Verschenen en gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun raadsvrouw mr. W.P.A. Vos en mevr. [tolk], tolk Marokkaans/Arabisch en vergezeld door mevr. [A], tante m.z;
- mevr. [B], namens Spirit Spoedhulp;
- mevr. [C] en mevr. [D], namens de William Schrikker Stichting (WSS);
- mevr. [E], namens de Raad.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Namens de Raad heeft mevr. [E] onder verwijzing naar de inleidende stukken verzocht het verzoek tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige aan te houden, de
voorlopige ondertoezichtstelling te handhaven voor de duur van drie maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing te handhaven en uit te breiden tot 13 februari 2013. De Raad legt aan het verzoek tot uithuisplaatsing ten grondslag de mededeling van het ziekenhuis dat het niet verantwoord was de (prematuur geboren) baby na ontslag uit het ziekenhuis met de ouders naar huis te laten gaan. Ook zijn de ouders volgens het AMK pedagogisch onmachtig. De Raad betoogt voorts dat Spoedhulp inmiddels is ingeschakeld en dat momenteel uitgezocht wordt welke hulp noodzakelijk is en of, en zo ja, wanneer thuisplaatsing van [minderjarige] verantwoord is. Bij thuisplaatsing van de minderjarige zal extra hulp vanuit de wijkverpleging ingezet worden om de ouders te ondersteunen. Tevens zal bij een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] gebruik gemaakt worden van het netwerk van de ouders. Op dit moment, zo vervolgt de Raad, is thuisplaatsing van [minderjarige] nog niet aan de orde, daar eerst meer inzicht verkregen dient te worden in hoeverre de ouders in staat zijn in te spelen op onverwachte situaties ten aanzien van de kwetsbare boreling. Ook dient nog informatie verkregen te worden van de GGZ over het IQ van de moeder. Van de moeder zijn dienaangaande bij de GGZ (verouderde) gegevens bekend. Ten slotte zegt de Raad ervanuit te gaan dat als een en ander voldoende duidelijk is en thuisplaatsing van [minderjarige] haalbaar en verantwoord is, dat niet van de gehele duur van de machtiging gebruik gemaakt hoeft te worden.
Spoedhulp heeft ter zitting verklaard een aanvraag voor een Eigen Kracht Conferentie te hebben ingediend. Naar verwachting zal het onderzoek of thuisplaatsing al dan niet verantwoord is vier tot zes weken in beslag nemen. Spoedhulp zegt in contact te staan met de ouders en de oudste zuster van de moeder. Ook heeft een huisbezoek bij de ouders plaatsgevonden. Het huis zag er netjes uit en alles bleek in gereedheid gebracht te zijn voor de komst van een baby. De ouders hebben aangegeven over een uitgebreid (familie)netwerk te beschikken dat wil assisteren bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. Daarnaast zegt Spoedhulp bezig te zijn met uit te zoeken welke organisaties de ouders ondersteuning kunnen bieden bij thuisplaatsing van [minderjarige]. De Stichting Cordaan lijkt daarvoor de meest aangewezen instelling. Nu verondersteld wordt dat de moeder een IQ van onder de 60 heeft, is voor hulp via Cordaan overigens een indicatiebesluit (IB) nodig.
De WSS heeft ter zitting verklaard bij alle bezoeken tussen de ouders en de baby aanwezig te zijn geweest. Daarbij is opgevallen hoe liefdevol de ouders met de baby omgingen. Na afloop van de bezoeken reageerde de baby rustig en ontspannen. Voorts vertoont de baby geen medische klachten. De WSS zegt met de ouders de voorwaarden voor thuisplaatsing besproken te hebben en voegt daaraan toe dat de medische zorg aan de baby gewaarborgd is. Spoedhulp is in actie gekomen en voorts lijkt het thans mogelijk hulp via het netwerk in te zetten. De familie heeft hiervoor een schema en draaiboek opgesteld om samen met de wijkverpleging de ouders bij thuiskomst van de baby te ondersteunen. De WSS beaamt dat Cordaan - gelet op de beperking van de moeder - naar alle waarschijnlijkheid de aangewezen instelling is om hulp te bieden. Een nader onderzoek naar het IQ van de moeder moet nog verricht worden.
De moeder heeft ter zitting verklaard niet in te zien waarom zij niet voor haar kind zou kunnen zorgen. De moeder voegt daaraan toe zelfs jarenlang mede de verzorging voor de kinderen van haar oudste zus te op zich genomen te hebben.
De zuster van de moeder heeft ter zitting verklaard dat de moeder haar jarenlang tot volle tevredenheid geholpen heeft bij de opvoeding en verzorging van haar neefjes en nichtjes.
De vader heeft ter zitting verklaard in het dagelijks leven niets gemerkt te hebben van een laag IQ bij de moeder. Voorts zegt de vader dat de moeder ten tijde van de ziekenhuisopname van [minderjarige] elke dag trouw bij haar op bezoek is geweest en haar gevoed heeft.
De raadsvrouw van de moeder heeft ter zitting het woord gevoerd overeenkomstig haar ter terechtzitting overgelegde en voorgedragen pleitnota. De raadsvrouw stemt in met het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, doch verzoekt het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar af te wijzen, alsmede het verzoek tot (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. De raadsvrouw verzoekt om onmiddellijke thuisplaatsing van de minderjarige en daarmee niet te wachten tot het (IQ) onderzoek van de moeder is afgerond dan wel het benodigde IB is verstrekt.
De raadsvrouw legt aan het verzoek tot thuisplaatsing ten grondslag dat de zorgen die door de Raad en het ziekenhuis zijn geuit enkel gebaseerd zijn op de veronderstelling dat de ouders niet voor de minderjarige zouden kunnen zorgen, terwijl uit de stukken blijkt dat de moeder liefdevol en leergierig is. Ook de vader is uitstekend op de hoogte van de mate van verzorging en voeding van [minderjarige] en weet wat zij nodig heeft. Daarnaast beschikken de ouders over een bijzonder groot (familie)netwerk dat wil bijdragen aan hulp voor [minderjarige] en haar ouders. Voorst betekent een verminderd IQ van de moeder en een gehoorprobleem van de vader nog niet
dat zij geen goede ouders voor [minderjarige] zouden zijn of dat [minderjarige] op enigerlei wijze bedreigd wordt in haar ontwikkeling of gezondheid. De veronderstelling dat de ouders niet kunnen inspringen op veranderende behoeften van [minderjarige] biedt, zo betoogt de raadsvrouw, geen juridische basis voor een definitieve ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, daar een verwachting geen reële bedreiging is. Ten slotte merkt de raadsvrouw op dat het voor de hechting van [minderjarige] van groot belang is dat zij per omgaande wordt thuis geplaatst.
Op grond van de overgelegde stukken en van het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de beschikking van 13 november 2012 ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling dient te worden gehandhaafd tot 13 februari 2013 en dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden gehandhaafd tot 27 november 2012, onder afwijzing van het overige.
Hangende het onderzoek door de Raad naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling van de minderjarige, is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige alvast per 27 november 2012 thuisgeplaatst kan worden. De kinderrechter overweegt daarbij dat, blijkens het verhandelde ter terechtzitting, de ouders met hulp (van de wijkverpleging, Spoedhulp, de WSS, Cordaan en het omvangrijke familienetwerk) in staat zijn de minderjarige op verantwoorde wijze thuis op te voeden en te verzorgen. Thuisplaatsing van de kwetsbare baby vereist overigens wel dat de ouders goed (blijven) samenwerken met de hulpverlening, zodat de thuissituatie goed in kaart gebracht en gevolgd kan worden. Met de raadsvrouw is de kinderrechter voorts van oordeel dat het voor de hechting van de minderjarige van groot belang is dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk thuisgeplaatst wordt. Het verzoek om aansluitend aan de spoedmachtiging een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen tot 13 februari 2013, zal worden afgewezen. De kinderrechter overweegt daarnaast dat het (opnieuw) afnemen van een IQ test bij de moeder of het verstrekken van een CIZ-indicatiebesluit niet aan een spoedige thuisplaatsing van [minderjarige] in de weg mag staan. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar, zal niet - zoals de raadsvrouw verzoekt - worden afgewezen doch worden behandeld op een zitting vóór 13 februari 2013.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
- handhaaft de beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 13 november 2012 ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige tot 13 februari 2013 en ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 november 2012;
- verklaart deze beschikking tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige zal worden voortgezet op een zitting vóór 13 februari 2013;
- beveelt de oproeping van de Raad, de WSS, de ouders en hun raadsvrouw
mr. W.P.A. Vos tegen een nader te bepalen zitting;
- wijst af het (resterende deel van het) verzoek tot het verlenen van een machtiging tot
uithuisplaatsing ten aanzien van voornoemde minderjarige;
- houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot het verzoek (met rekestnummer 12-2726/529936) tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige aan.
Deze beschikking is gegeven door H.L.L. Briët, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 november 2012, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Hoenderdaal, griffier..
Aan deze plaatsing zijn kosten verbonden, in welke kosten de ouders dienen bij te dragen op grond van de artikelen 69 en 72 van de Wet op de Jeugdzorg, tenzij op andere wijze in betaling wordt voorzien.
Tegen de beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Voor zover tegen de beschikking machtiging uithuisplaatsing hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Prinsengracht 436 / Postbus 1312, 1000 BH / fax: 020 - 541 1899).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.