ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ5680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-2357 AW, AWB 12-2359 AW, AWB 12-2368 AW, AWB 12-2369 AW, AWB 12-2371 AW en AWB 12-2373 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functieonderhoud voor rijinstructeurs binnen de politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal rijinstructeurs en de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. G.M. Terlingen, hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag om functieonderhoud. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van besluiten van de Korpsbeheerder, waarbij de aanvragen van de eisers om functieonderhoud zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers werkzaam zijn in de functie [functie 1] en dat zij van mening zijn dat hun werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder het geven van theorie- en praktijklessen, het afnemen van toetsen en het ontwikkelen van cursusmateriaal. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de eisers niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving en dat de Korpsbeheerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de functiebeschrijving voldoende overeenstemt met de feitelijk verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de eisers niet hebben aangetoond dat zij ongelijk zijn behandeld ten opzichte van andere rijdocenten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was om de Korpsbeheerder in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2357 AW
AWB 12/2359 AW
AWB 12/2368 AW
AWB 12/2369 AW
AWB 12/2371 AW
AWB 12/2373 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1],
wonende te [plaats],
[eiser 2],
wonende te [plaats],
[eiser 3],
wonende te [plaats],
[eiser 4],
wonende te [plaats],
[eiser 5],
wonende te [plaats],
[eiser 6],
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde mr. G.M. Terlingen,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Burghout.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 oktober 2011 (de primaire besluiten 1) heeft verweerder de aanvraag van eisers om functieonderhoud ten aanzien van de functie [functie 1] afgewezen.
Bij besluiten van 24 oktober 2011 (de primaire besluiten 2) heeft verweerder de uitgangspositie van eisers ongewijzigd vastgesteld in de functie [functie 1].
Bij besluiten van 3 april 2012 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 10 oktober 2012 behandeld. Eisers [eiser 2], [eiser 6], [eiser 4] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A] ([functie]).
Overwegingen
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland: het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven.
1.2. Eisers zijn werkzaam in de functie [functie 1]. Deze functie vormt voor verweerder het uitgangspunt voor de omzetting naar het LFNP. Omdat eisers van mening zijn dat de werkzaamheden die zij verrichten wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving (door verweerder ook wel aangeduid als functietypering) van de functie [functie 1], hebben zij bij verweerder een verzoek om functieonderhoud ingediend. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. Verweerder is - kort samengevat - van mening dat de door eiser verrichte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie 1]. Ook heeft verweerder overwogen dat nu geen afzonderlijke gronden tegen het besluit uitgangspositie zijn aangevoerd, deze op juiste gronden is vastgesteld in [functie 1].
2. Juridisch kader.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) luidt ten tijde hier van belang als volgt:
De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp):
2.3. Artikel 2, tweede lid, van de Trfp luidt als volgt:
In de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.4. Artikel 4 van de Trfp luidt als volgt:
Het bevoegd gezag wijst de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid:
a. niet zijn opgedragen
b. niet gedurende ten minste één jaar op enig moment geheel of gedeeltelijk binnen de referteperiode zijn verricht of
c. niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BL6876) gaat het bij (een verzoek om) functieonderhoud om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. Bij de beantwoording van deze vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats. Die beantwoording moet zich immers richten op de vaststelling van feiten.
2.6. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AT9173 en de uitspraak van 3 januari 2008 LJ-nummer BC1682) dat bij de beoordeling van de vaststelling uitgangspositie een terughoudende toetsing aan de orde is.
3. Beoordeling van het beroep.
3.1. Om in aanmerking te komen voor functieonderhoud dienen eisers aannemelijk te maken dat hun feitelijk verrichte werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie [functie 1].
3.2. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.1. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de functie [functie 2] op hen van toepassing is, met name in verband met de wijze waarop zij theorie- en praktijkles geven, toetsen afnemen, cursussen en cursusmateriaal ontwikkelen en taken in de beleidsmatige sfeer verrichten. Deze werkzaamheden zijn onvoldoende weergegeven in de functiebeschrijving. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij maatwerk leveren en de lessen die zij geven aanpassen op de lokale Amsterdamse behoeften. Hiertoe ontwikkelen eisers zelfstandig instrumenten, methoden, technieken en procedures binnen hun vakgebied. Eisers hebben ter zitting meerdere voorbeelden genoemd, onder meer de opleidingen betreffende het rijden met de waterwerper, de basis motoropleiding voor de regio Amsterdam en Motoropleiding Arrestatieteam. Een deel van deze opleidingen is ook landelijk geïmplementeerd, aldus eisers.
3.3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de functie van [functie 1]. Het geven van uitvoering aan theorie- en praktijklessen en het afnemen van toetsen is te vatten onder de bestanddelen “Draagt kennis van het vakgebied over”, “Toetst de kwaliteit van het werk van anderen binnen het vakgebied” en “Begeleidt minder deskundige medewerkers binnen het eigen vakgebied”. Het ontwikkelen van cursussen en cursusmateriaal is te vatten onder het onderdeel “Draagt kennis van het vakgebied over, onder meer door het samenstellen van handboeken, het geven van voorlichting, het vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden van docent”. Ter zitting heeft de functiedeskundige toegelicht dat niet ontkend wordt dat eisers binnen de landelijke richtlijnen en kaders opleidingen doorontwikkelen, maar dat dit niet kan worden aangemerkt als het ontwikkelen van opleidingen.
3.3.3. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder en is van oordeel dat de taakinventarisatie voldoende overeenstemt met de functiebeschrijving. Het geven van uitvoering aan theorie- en praktijklessen - waaronder ook valt het leveren van maatwerk bij bijvoorbeeld rijangst - en het afnemen van toetsen is te vatten onder de hoofdbestanddelen “Ondersteuning”, “Toetst de kwaliteit van het werk van anderen binnen het vakgebied” en het hoofdbestanddeel “Opleiding/Instructie”, “Draagt kennis van het vakgebied over” en “Begeleidt minder deskundige medewerkers binnen het eigen vakgebied”. Voorts heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat het ontwikkelen van cursussen en cursusmateriaal - die ook specifiek gericht zijn op de lokale behoeften - is te vatten onder hoofdbestanddeel “Opleiding/Instructie”, “Draagt kennis van het vakgebied over, onder meer door het samenstellen van handboeken, het geven van voorlichting, het vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden van docent”. Dat eisers de basis motoropleiding ontwikkeld hebben, maakt dit niet anders. Zoals ter zitting is besproken heeft de ontwikkeling hiervan tien jaar geleden plaatsgevonden, en valt deze dus buiten de referteperiode zoals die volgt uit artikel 6, negende lid van de Bbp.
3.4.1. Voorts hebben eisers gesteld dat zij taken in de beleidsmatige sfeer verrichten door het vervaardigen van protocollen en het adviseren van de korpsleiding betreffende het vakgebied. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij protocollen ontwikkelen voor bijvoorbeeld het voorkomen van schade bij het gebruik van specifieke voertuigen. Eisers stellen deze werkzaamheden uit te voeren op een meeromvattend werkgebied.
3.4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verrichten van taken in de beleidsmatige sfeer in het geval van eisers het ontwikkelen van protocollen behelst. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het ontwikkelen van protocollen niet vergelijkbaar is met beleidsontwikkeling en dat de leidinggevende verantwoordelijk is. Deze taak is te rangschikken onder “Draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied”. Het wijzigen van dienstvoorschriften en het adviseren van de korpsleiding vindt plaats op een specifiek gebied en is niet te vatten onder beleidsmatige werkzaamheden. Deze taken zijn te rangschikken onder “Adviseert vanuit gezaghebbendheid op het vakgebied”, aldus verweerder.
3.4.3. De rechtbank acht het standpunt van verweerder op dit punt voldoende overtuigend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de ontwikkeling van protocollen een overwegend beleidsmatig karakter draagt en betrekking heeft op een meeromvattend werkgebied. Dat de werkzaamheden van eisers betrekking hebben op autovoertuigen, motoren, kraanwagens en dergelijke maakt niet dat er sprake is van een meeromvattend rechtsgebied. De werkzaamheden hebben immers betrekking op hetzelfde vakgebied, namelijk voortgezette rijopleidingen. De werkzaamheden die eisers verrichten zijn dan ook juist weergegeven onder hoofdbestanddeel “Ondersteuning”, “Verricht werkzaamheden op een specifiek vakgebied (…)”. De rechtbank is in samenhang hiermee van oordeel dat de ontwikkeling van protocollen voldoende in de functiebeschrijving is weergegeven onder het hoofdbestanddeel “Ontwikkeling”, “Draagt bij aan de ontwikkeling van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied”. Dit geldt eveneens voor de adviserende taak van eisers aan de korpsleiding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit op goede gronden gevat onder hoofdbestanddeel “Ondersteuning”, “Adviseert vanuit gezaghebbendheid op het vakgebied”.
3.5. De rechtbank is daarom van oordeel dat de taakomschrijving en de functiebeschrijving niet wezenlijk van elkaar afwijken. De brief van 3 mei 2011 van [B], [functie] APAA, waar eisers naar hebben verwezen maakt dit niet anders. Uit de brief volgt dat de werkzaamheden van de docenten VRO volgens [B], breder, complexer en zwaarder zijn geworden en hoger beloond zouden moeten worden, maar niet of en in welke zin de werkzaamheden afwijken van de functiebeschrijving. Verweerder heeft zodoende in dit verband terecht gesteld dat werkzaamheden die eisers verrichten onder de functiebeschrijving [functie 1] zijn te scharen. Er is dan ook geen reden om te beoordelen of de functiebeschrijving van functie [functie 2] - zoals eisers stellen - meer passend is.
3.6. Voor zover eisers ter zitting met hun stelling dat andere rijdocenten in de regio wel een beloning conform schaal 9 ontvangen voor dezelfde werkzaamheden een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel aan te tonen dat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daar niet in geslaagd, omdat zij hun stelling niet nader hebben onderbouwd. Hierom is niet vast te stellen of de werkzaamheden van de door eisers genoemde gevallen in relevante mate overeenkomen met de werkzaamheden van eisers.
3.7. Eisers hebben geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de ongewijzigde vaststelling van de uitgangspositie. Nu er een terughoudende toetsing dient te worden gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de uitgangspositie van eisers onjuist is vastgesteld in de functie [functie 1].
4. Nu geen van de beroepsgronden doel treft, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eisers dient te vergoeden. Evenmin is er aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2012.
de griffier de rechter
is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB