ECLI:NL:RBAMS:2013:1094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB 12-3792, AWB 13-366 en AWB 13-367 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en niet tijdig beslissen door de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft eiser, wonende te Amsterdam, een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Dit verzoek volgde op het executoriaal beslag dat op 13 augustus 2009 op zijn roerende zaken was gelegd vanwege openstaande belastingschulden. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 6 september 2009, dat betrekking had op het beslag van 13 augustus 2009, en tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om schadevergoeding van 28 juli 2011. De rechtbank heeft de zaak op 17 januari 2013 behandeld.

De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen het primaire besluit van 3 januari 2012, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de onrechtmatigheid van het beslag op de auto van eiser niet heeft erkend, maar wel procedurele fouten heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat het primaire besluit tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een besluit is waartegen geen bezwaar openstaat, en dat eiser zich voor het geschil over de door hem gestelde schade tot de burgerlijke rechter moet wenden.

In de zaak met nummer AWB 13/366 heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep niet tijdig beslissen is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser van 6 september 2009. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat dit bezwaarschrift tijdig is ingediend, waardoor de rechtbank niet bevoegd is om van dit beroep kennis te nemen.

In de zaak met nummer AWB 13/367 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek om schadevergoeding van 28 juli 2011. De rechtbank verklaart dit beroep gegrond en stelt vast dat verweerder een dwangsom van in totaal € 1.260,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de drie beroepen als samenhangende zaken aangemerkt en heeft bepaald dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dat het door eiser betaalde griffierecht aan hem wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3792, AWB 13/366 en AWB 13/367 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te Amsterdam,
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
[heffingsambtenaar] .
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Bij beroepschrift van 31 juli 2012 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 12/3792 BELEI.
Het beroepschrift is ook gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaarschrift van 6 september 2009 gericht tegen een beslaglegging van 13 augustus 2009. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 13/366 BELEI.
Verder is het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers verzoek om schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 13/367 BELEI.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2013.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is ook verschenen [naam] .
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Op 13 augustus 2009 heeft verweerder executoriaal beslag gelegd op eisers roerende zaken in zijn woning vanwege openstaande belastingschulden. Vervolgens heeft verweerder op 12 april 2010 de gerechtsdeurwaarder 18 dwangbevelen bij exploot laten betekenen aan het adres van eiser. Op 14 april 2010 heeft verweerder executoriaal beslag gelegd op eisers auto.
1.2. Op 28 juli 2011 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding bij verweerder ingediend vanwege het onrechtmatige beslag op zijn auto alsmede de onrechtmatige invorderingsmaatregelen en de daarmee samenhangende (feitelijke) handelingen van verweerder. Eiser stelt dat verweerder de onrechtmatigheid van het beslag van 14 april 2010 heeft erkend.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verweerder betwist de onrechtmatigheid van het beslag van 14 april 2010 te hebben erkend. Wel is een aantal zaken volgens verweerder onzorgvuldig uitgevoerd en zijn er procedurele fouten gemaakt, maar daardoor is het beslag nog niet ongeldig of onrechtmatig. Verder betwist verweerder dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd, nu sprake was van het stelselmatig niet betalen door eiser van verschuldigde parkeerbelastingen.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep bij de rechtbank kan instellen.
2.3. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.4. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.5. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

3.De rechtbank overweegt in de zaak met zaaknummer AWB 12/3792 BELEI als volgt.

3.1.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de bestuursrechter bevoegd is om van dit beroep kennis te nemen. Daarbij dient beoordeeld te worden of de beslissing van verweerder tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar openstaat bij verweerder en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. Bij de beantwoording van die vraag is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in schadezaken van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit (zie onder meer de uitspraak van 1 april 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BH9247),
3.2.
De eis van processuele connexiteit houdt in dat een bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over een beroep tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Daarom is de bestuursrechter slechts bevoegd kennis te nemen van een beroep gericht tegen een dergelijk zuiver schadebesluit, indien de gestelde schadeoorzaak een besluit is waartegen bij de bestuursrechter beroep kan worden ingesteld. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 26 januari 2011 (LJN: BP2062) en van 26 juli 2010 (LJN: AY5030).
3.3.
Eiser stelt schade te hebben geleden door de betekening van de 18 dwangbevelen, het beslag op zijn auto van 14 april 2010 en de onverschuldigde betalingen door eiser aan verweerder op 17 mei 2010. De rechtbank overweegt dat het niet aan de bestuursrechter is om, direct of indirect, een oordeel te geven over de geldigheid en de omvang van een gelegd beslag, en evenmin om te beslissen over het wel of niet restitueren van door middel van een
-beweerdelijk- onrechtmatig beslag geïnde bedragen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 maart 2007, LJN: BA0199). Evenmin staat een bestuursrechtelijke voorziening open tegen een dwangbevel (zie de uitspraak van de Raad van 21 juli 2006, LJN: AY5854). Nu de door eiser gestelde schadeveroorzakende handelingen zien op (de verrekening van bedragen in verband met) het gelegde beslag dan wel op de betekende dwangbevelen, is de rechtbank van oordeel dat daartegen geen bezwaar openstaat bij verweerder en vervolgens geen beroep bij de bestuursrechter.
3.4.
Eiser heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat verweerder de onrechtmatigheid van het beslag van 14 april 2010 heeft erkend en dat daarom sprake is van een zuiver schadebesluit, waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. De rechtbank overweegt evenwel, wat er verder ook zij van deze stelling van eiser, dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat het beslag van 14 april 2010 niet onrechtmatig is. De rechtbank zal deze beroepsgrond verder onbesproken laten.
3.5.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een besluit is waartegen geen bezwaar openstaat bij verweerder en vervolgens dus ook geen beroep bij de bestuursrechter. Eiser zal zich voor het geschil over de door hem gestelde schade tot de burgerlijke rechter moeten wenden.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
3.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat in zijn geval geen sprake is van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.De rechtbank overweegt in de zaak met zaaknummer AWB 13/366 BELEI als volgt.

4.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep niet tijdig beslissen is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser van 6 september 2009 tegen het door verweerder gelegde beslag van 13 augustus 2009. Eiser stelt dat verweerder niet (tijdig) een besluit op zijn bezwaarschrift van 6 september 2009 heeft genomen en dat verweerder om die reden een dwangsom is verschuldigd.
4.2.
Verweerder betwist het bezwaarschrift van eiser van 6 september 2009 te hebben ontvangen. Wel heeft verweerder eisers bezwaarschrift van 5 april 2010 ontvangen, waarin een kopie van het bezwaarschrift van 6 september 2009 als bijlage is gevoegd. Bij brief van 14 april 2010 heeft verweerder echter reeds op dat bezwaarschrift van 5 april 2010 gereageerd.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor een (tijdige) terpostbezorging in beginsel op de afzender rust (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2000, LJN: AM2519). Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om de verzending van het bezwaarschrift van 6 september 2009 aannemelijk te maken. De omstandigheid dat verweerder wel een kopie van dat bezwaarschrift -als bijlage bij eisers bezwaarschrift van 5 april 2010- heeft ontvangen, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat eiser het bezwaarschrift van 6 september 2009 ook daadwerkelijk als zodanig bij verweerder heeft ingediend. Gelet hierop acht de rechtbank de ontkenning door verweerder van de ontvangst van het bezwaarschrift van 6 september 2009 niet ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser op 6 september 2009 geen bezwaarschrift heeft ingediend, waar verweerder op moest beslissen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van het achterwege blijven van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb en daarmee niet van een met een artikel 1:3 van de Awb gelijk gesteld besluit, waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zij niet bevoegd is om van dit beroep kennis te nemen.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

5.De rechtbank overweegt in de zaak met zaaknummer AWB 13/367 BELEI als volgt.

5.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep niet tijdig beslissen is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser om schadevergoeding van 28 juli 2011. Eiser meent dat verweerder niet tijdig een besluit op zijn verzoek om schadevergoeding heeft genomen en dat verweerder om die reden een dwangsom is verschuldigd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb in elk geval binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om schadevergoeding van 28 juli 2011 een besluit diende te nemen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op
22 september 2011 een besluit op het verzoek om schadevergoeding van eiser had moeten nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van eiser van 29 september 2011 (ontvangen op 3 oktober 2011) als een ingebrekestelling moet worden aangemerkt. De beslistermijn was op het moment van verzending van de ingebrekestelling verstreken. Verweerder kon vervolgens tot en met 17 oktober 2011 een besluit nemen, zonder dwangsom te verbeuren. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 3 januari 2012 een besluit op het verzoek om schadevergoeding heeft genomen. Eiser heeft vervolgens het onderhavige beroep ingesteld bij brief van 31 juli 2012. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan.
5.3.
Nu niet tijdig op het verzoek om schadevergoeding is beslist, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank gegrond. De hoogte van de aan verweerder op te leggen dwangsom wordt als volgt berekend.
5.4.
Nu verweerder de ingebrekestelling op 3 oktober 2011 heeft ontvangen, is de termijn van twee weken ingegaan op 4 oktober 2011 en geëindigd op 17 oktober 2011. Vanaf 18 oktober 2011 is de volgende dwangsom verbeurd:
  • de eerste veertien dagen (18 oktober tot en met 31 oktober 2011) € 20 per dag is € 280;
  • de daaropvolgende veertien dagen (1 november tot en met 14 november 2011)
  • de daaropvolgende veertien dagen (15 november 2011 tot en met 28 november 2011) € 40 per dag is € 560;
De door verweerder verbeurde dwangsom beloopt daarmee in totaal € 1.260.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, nu geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft de drie beroepen namelijk aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, zodat enkel griffierecht is geheven in het beroep met zaaknummer 12/3792 BELEI. Nu de rechtbank verweerder reeds in het beroep met zaaknummer AWB 13/367 BELEI heeft opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden, ziet de rechtbank geen grond om verweerder daartoe nogmaals een opdracht te geven.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/3792 BELEI,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 13/366 BELEI,
- verklaart zich onbevoegd.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 13/367 BELEI,
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om schadevergoeding gegrond;
  • stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het verzoek om schadevergoeding een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.260,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:
SB