ECLI:NL:RBAMS:2013:3285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13-837 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte afwijzing woonkostentoeslag door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. B.A. Veenendaal. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 januari 2013, waarin hem geen woonkostentoeslag werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat de kosten die eiser voor zijn woning betaalt niet onder de definitie van woonkosten vallen volgens de Toeslagenverordening. De rechtbank constateerde dat verweerder een andere definitie hanteert in zijn werkvoorschriften, die wel in aanmerking komt voor de woonkostentoeslag. Dit beleid werd door de rechtbank gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, wat betekent dat verweerder dit beleid niet correct had toegepast in het geval van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder aan eiser vanaf 21 september 2012 een woonkostentoeslag van 20% van het netto-minimumloon moet toekennen. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiser betaalt voor zijn woning, hoewel niet onder de wettelijke definitie van woonkosten vallend, wel onder de beleidsdefinitie van verweerder vallen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,00 en droeg verweerder op het griffierecht van € 44,00 aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/837 WWB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 5 juni 2013 in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [eiser],
eiser,
gemachtigde mr. D. van der Wal,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. B.A. Veenendaal.

Zitting hebben:

mr. G.M. Beunk, rechter,
mr. C.E. Ganzeboom, griffier.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 10 januari 2013 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 januari 2013 voor zover daarbij het besluit om eiser geen woonkostentoeslag toe te kennen is gehandhaafd;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 29 oktober 2012 gegrond;
  • herroept het primaire besluit van 20 oktober 2012 voor zover daarbij aan eiser geen woonkostentoeslag is toegekend;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser vanaf 21 september 2012 woonkostentoeslag moet toekennen van 20% van het netto-minimumloon;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,00, te betalen aan eiser;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 44,00 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1.
Bij het primaire besluit van 29 oktober 2012 heeft verweerder eiser per 21 september 2012 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en Bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande zonder woontoeslag en heeft verweerder hem een ontheffing verleend van zijn sollicitatieplicht tot 1 januari 2013. In het bestreden besluit van 10 januari 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet toekennen van de gemeentelijke toeslag ongegrond verklaard en het bezwaar van eiser tegen het niet toekennen van een langere ontheffing van de sollicitatieverplichting niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een gemeentelijke toeslag omdat hij geen woonkosten heeft en dat verweerder met het besluit van 3 januari 2013 – waarin eiser tot 16 december 2013 is ontheven van alle arbeidsverplichtingen – al aan eisers bezwaren is tegemoet gekomen.
2.
In geschil is in de eerste plaats of verweerder in redelijkheid heeft besloten eiser ontheffing van zijn arbeidsverplichting te verlenen voor de duur van een jaar, te weten tot 16 december 2013. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Een ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9, tweede lid, van de WWB is altijd tijdelijk. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat het op voorhand al vaststaat dat eiser ook na 16 december 2013 niet (gedeeltelijk) aan de arbeidsverplichtingen zal kunnen voldoen. Het is redelijk dat verweerder de medische situatie van eiser na een jaar wil herbeoordelen, zeker nu eiser ook is ontheven van de verplichting om deel te nemen aan re-integratievoorzieningen. In zoverre slaagt het beroep niet.
3.
In geschil is in de tweede plaats of verweerder eiser terecht geen woonkostentoeslag heeft toegekend op de grond dat hij geen woonkosten heeft. Eiser woont in een anti-kraakwoning en heeft met Ymere een gebruiksovereenkomst voor de woning aan de[adres1]te [eiser], waaruit blijkt dat eiser de woning om niet in gebruik heeft. Eiser betaalt per maand € 21,35 voor de cv-instelling, glasherstel, een ontstoppingsabonnement, graffity en waterverbruik.
4.
De vraag is wat onder het begrip ‘woonkosten’ moet worden verstaan. Artikel 1, tweede lid 2, onder e, van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (hierna Toeslagenverordening) definieert de woonkosten als de per maand geldende huurprijs in de zin van artikel 1, onder d, van de Wet op de huurtoeslag. Dit artikel definieert de huurprijs als de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning. De rechtbank is het met verweerder eens dat de kosten die eiser betaalt niet onder deze definitie vallen.
5.
Echter in paragraaf 5.2.1 van de Werkvoorschriften ‘Uitvoeringspraktijk Werk en Bijstand’ - die verweerder ook in het bestreden besluit noemt - staat dat onder woonkosten wordt verstaan de rekenhuur in de zin van artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag. Dit artikel bepaalt dat onder rekenhuur moet worden verstaan de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, vermeerderd met de verschuldigde servicekosten.
6.
Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting ook heeft aangegeven, dient eiser gelet op deze definitie in het beleid wel in aanmerking te komen voor een woonkostentoeslag. De rechtbank kwalificeert het beleid van verweerder als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent dat de rechtbank het beleid als een gegeven beschouwt en alleen toetst of verweerder dit beleid juist heeft toegepast. Dat is, zoals verweerder zelf ook heeft aangegeven, niet het geval. Op grond van het beleid had eiser een woonkostentoeslag moeten krijgen.
7.
Vervolgens dient dan de vraag te worden beantwoord hoe hoog die toeslag moet zijn. De Toeslagenverordening bepaalt dat de toeslag 20 procent bedraagt in het geval van een alleenstaande zoals eiser in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. De Toeslagenverordening biedt geen grondslag voor een toeslag van 10 procent vanwege de lage woonkosten. Dit betekent dat verweerder dus een woonkostentoeslag had moeten toekennen van 20 procent.
8.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij aan eiser geen woonkostentoeslag is toegekend wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen voor zover daarbij aan eiser geen woonkostentoeslag is toegekend en bepalen dat verweerder aan eiser vanaf 21 september 2012 woonkostentoeslag moet toekennen ter hoogte van 20 procent van het netto-minimumloon. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
9.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor het instellen van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.888,00 (een punt voor het bezwaarschrift, een punt voor de hoorzitting, een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting in beroep met een waarde van € 472,00 per punt en wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het griffierecht van € 44,00 aan eiser te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB