In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. B.A. Veenendaal. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 januari 2013, waarin hem geen woonkostentoeslag werd toegekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat de kosten die eiser voor zijn woning betaalt niet onder de definitie van woonkosten vallen volgens de Toeslagenverordening. De rechtbank constateerde dat verweerder een andere definitie hanteert in zijn werkvoorschriften, die wel in aanmerking komt voor de woonkostentoeslag. Dit beleid werd door de rechtbank gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, wat betekent dat verweerder dit beleid niet correct had toegepast in het geval van eiser.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder aan eiser vanaf 21 september 2012 een woonkostentoeslag van 20% van het netto-minimumloon moet toekennen. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiser betaalt voor zijn woning, hoewel niet onder de wettelijke definitie van woonkosten vallend, wel onder de beleidsdefinitie van verweerder vallen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,00 en droeg verweerder op het griffierecht van € 44,00 aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.