ECLI:NL:RBAMS:2013:3299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
C-13-534035 - HA ZA 13-70
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing over stilzwijgende maatschap en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap tussen ex-echtgenoten

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2013, staat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de vraag of er sprake is van een stilzwijgende maatschap tussen ex-echtgenoten centraal. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A.J. Raaijmaakers, vordert betaling van een bedrag van € 207.689,36 en een bedrag van € 11.000,-- van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.P. van der Ree. De partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die uitsluiting van gemeenschap van goederen inhielden. De eiser stelt dat er tijdens het huwelijk een maatschap is ontstaan met als doel het kopen, verbouwen en verkopen van woningen, waarbij hij zijn expertise als schilder en klusser inbracht en de gedaagde haar expertise als makelaar. De rechtbank onderzoekt of de samenwerking tussen partijen kan worden gekwalificeerd als een maatschap en of er sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling in aanmerking komt.

De rechtbank concludeert dat er geen stilzwijgende maatschap is ontstaan, omdat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt en de woningen steeds door de gedaagde zijn gekocht en gefinancierd. De rechtbank oordeelt dat de huwelijkse voorwaarden, die voorafgaand aan het huwelijk zijn opgesteld, in beginsel van kracht blijven en dat er geen onaanvaardbare situatie is ontstaan die een afwijking van deze voorwaarden rechtvaardigt. De eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een enorme vermogensvermeerdering die niet te voorzien was. De rechtbank houdt de zaak aan voor verdere behandeling van het vergoedingsrecht van de eiser, waarbij hij zich kan uitlaten over de inhoud en omvang van dit recht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/534035 / HA ZA 13-70
Vonnis van 19 juni 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. P.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. E.P. van der Ree te Schoorl.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 december 2012, met producties,
  • de conclusie van antwoord van 27 februari 2013, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 maart 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2013, met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [ datum 1] gehuwd. Partijen hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld die, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, onder meer inhouden dat zij buiten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Tijdens het huwelijk van partijen is [gedaagde] werkzaam geweest als makelaar. [eiser] had geen vaste betrekking maar werkte periodiek als zelfstandig schilder / klusser.
2.2.
Op 14 oktober 1996 heeft [gedaagde] een woning aan de [adres 1] te [woonplaats 3] (hierna: woning aan de [adres 1]) in eigendom verkregen. Partijen zijn in de woning gaan wonen. De woning is op 1 juni 1999 verkocht.
2.3.
Op 2 juni 1999 heeft [gedaagde] een woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] (hierna: woning aan de [adres 2]) in eigendom verkregen. Partijen zijn in de woning gaan wonen. De woning is op 18 juli 2003 verkocht.
2.4.
Op 24 oktober 2003 heeft [gedaagde] een woning aan de [adres 3] te [woonplaats 3] (hierna: woning aan de [adres 3]) in eigendom verkregen. Partijen zijn op 1 augustus 2004 in deze woning gaan wonen. In de tussenliggende periode hebben partijen in een huurwoning aan de [adres 4] te [woonplaats 2] gewoond.
2.5.
In november 2004 zijn partijen feitelijk uiteengegaan. Daarbij is [gedaagde] in de woning aan de [adres 3] blijven wonen en is [eiser] verhuisd naar een huurwoning.
2.6.
Bij beschikking van [datum 2] zijn partijen gescheiden. De beschikking is op [datum 3] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
Op 22 maart 2011 is de woning aan de [adres 3] verkocht.
2.8.
In een door [eiser] overgelegde verklaring van 22 april 2013 heeft zijn moeder, [naam 1], onder meer als volgt verklaard.
“Hierbij verklaar ik,[naam 1], geboren te [geboorteplaats] [datum 4], dat ik in het jaar 2000 mijn zoon [eiser] een geldbedrag heb geleend van fl. 50.000,-, zodat hij de verbouwing van het huis dat hij samen met zijn vrouw [gedaagde] had gekocht aan de [adres 2], kon afmaken. Deze lening is aan het testament gehangen. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair:
a. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 207.689,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juli 2012, althans vanaf de dag van dagvaarding,
b. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 11.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2012, althans vanaf de dag van dagvaarding,
II. subsidiair: de verdeling bepaalt van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap,
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, waaronder buitengerechtelijke kosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat weergegeven, primair het volgende ten grondslag. Tussen partijen was tijdens hun huwelijk tot november 2004 sprake van een (mondeling overeengekomen) maatschap. Doel van de maatschap was het behalen van winst met de aankoop, het verbouwen en het verkopen van woningen. Tijdens de maatschap zijn in gezamenlijk overleg drie woningen aangekocht, verbouwd en met winst verkocht. Het vermogen van de maatschap is tot op heden niet vereffend. Onderdeel van de vereffening betreft de verdeling van de winst. In totaal hebben partijen met de aankoop, het verbouwen en het verkopen van de woningen een winst behaald van € 415.378,71. [gedaagde] heeft als verkoper van de woningen de beschikking gekregen over de volledige winstbedragen en is tot op heden niet overgegaan tot verdeling van de winst. [eiser] heeft derhalve een vordering op [gedaagde] van € 207.689,36. Voorts heeft [eiser] een bedrag van € 22.000,-- van zijn moeder geleend, waarmee de verbouwing van een van de woningen gedeeltelijk is gefinancierd. [eiser] vordert van [gedaagde] de helft van dit bedrag, dus € 11.000,--. Subsidiair stelt [eiser] dat verdeling dient plaats te vinden van de huwelijksgoederengemeenschap, voor zover die op grond van huwelijkse voorwaarden bestaat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Maatschap

4.1.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de door [eiser] gestelde samenwerking tussen partijen gedurende het huwelijk tot november 2004 kan worden gekwalificeerd als een (stilzwijgend overeengekomen) maatschap. Daarbij is van belang of uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat sprake was van samenwerking tussen partijen op voet van gelijkwaardigheid als vennoten in maatschapsverband en van een daarop gerichte wil van partijen (vgl. HR van 2 september 2011, NJ 2012, 75).
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen expliciete, al dan niet op schrift gestelde, afspraken zijn gemaakt waaruit blijkt dat partijen hebben beoogt een maatschapsovereenkomst te sluiten.
4.3.
[eiser] heeft de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. [eiser] is met [gedaagde] overeengekomen dat zij samen woningen zouden kopen, zouden opknappen en met winst zouden verkopen. Met het gezin woonden zij ook in de woningen, maar het hoofddoel was winst maken. Daartoe bracht [eiser] zijn expertise op het gebied van schilder- en verbouwingswerkzaamheden in, als ook arbeid, materialen, geld en tactische vaardigheden. [gedaagde] bracht kapitaal en haar expertise op het gebied van makelaardij in. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake was van een maatschap, heeft [eiser] diverse verklaringen van derden overgelegd. Uit deze verklaringen volgt volgens [eiser] dat [gedaagde] bij de aankoop van de woningen steeds haar expertise als makelaar heeft ingezet, maar dat de waardestijgingen van de woningen eerst werden bereikt doordat [eiser] zijn kennis als vakman en door hem zelf opgebrachte financiële middelen heeft ingezet voor de verbouwingen van de woningen. Partijen beslisten voorts telkens in gezamenlijk overleg en op voet van gelijkwaardigheid over de aankoop en verkoop van de woningen.
4.4.
[gedaagde] heeft de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat tussen partijen (stilzwijgend) een maatschap is overeengekomen met als doel het kopen, verbouwen en met winst verkopen van woningen. Uit de door [eiser] gestelde en met verklaringen van derden gestaafde feiten en omstandigheden valt weliswaar af te leiden dat gedurende de huwelijkse periode tot aan het feitelijke vertrek van [eiser] drie woningen zijn gekocht en dat [eiser] veel tijd en mogelijk ook geld heeft gestoken in het opknappen van deze woningen, maar hieruit volgt niet dat partijen beoogden samen te werken als vennoten in een maatschapsverband. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de woningen steeds door [gedaagde] zijn gekocht en (middels hypothecaire lening) zijn gefinancierd, dat [gedaagde] de hypotheeklasten droeg, dat geen van de woningen op beider naam zijn gezet terwijl dit wel mogelijk was geweest en dat partijen steeds met het hele gezin in de woningen zijn gaan wonen. Dat de huizen bij verkoop telkens meer opleverden dan het aankoopbedrag, acht de rechtbank gelet op de toenmalige huizenmarkt en de prijsontwikkelingen daarin niet vreemd. De omstandigheid dat met de verkoop van de huizen “winst” werd gegenereerd, die vervolgens in een volgende woning werd geïnvesteerd, is echter onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een maatschap met als doel het aankopen, verbouwen en met winst verkopen van woningen. Voorts acht de rechtbank de aankoop van drie woningen in een periode van zeven jaar, waarbij de laatste woning eerst in 2011 is verkocht, niet van een zodanige omvang dat daaruit kan worden afgeleid dat partijen hiermee slechts beoogden winst te genereren. Van een (stilzwijgend overeengekomen) maatschap is dan ook geen sprake geweest.
4.5.
Nu voor [eiser]’s stelling dat tijdens de huwelijkse periode tot november 2004 sprake was van een maatschap tussen partijen geen rechtsgrond bestaat, behoeft het betoog van [gedaagde], dat de vordering van [eiser] uit hoofde van verdeling van het vermogen van de maatschap is verjaard, geen bespreking.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
4.6.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling in aanmerking komt.
4.7.
Vast staat dat partijen voorafgaand aan hun huwelijk bij akte huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, waarin uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap is overeengekomen. Dat betekent dat tussen partijen in beginsel geen huwelijksgoederengemeenschap bestaat, die voor verdeling vatbaar is. Een krachtens overeenkomst van huwelijkse voorwaarden geldende regel kan echter niet toepasselijk zijn voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vgl. onder meer HR 25 november 1988, NJ 1989, 529). Bij de beantwoording van de vraag of bij de afrekening tussen voormalige echtelieden na ontbinding van het huwelijk op grond van redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden, kan zeer wel belang worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dat gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden (vgl. HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399).
4.8.
[eiser] heeft ter comparitie (bij monde van zijn advocaat) gesteld dat de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld enkel ter bescherming van partijen en dat de handhaving hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft daarbij als omstandigheden aangevoerd dat partijen zich tijdens hun huwelijk niet hebben gedragen naar de huwelijkse voorwaarden, dat zij hebben samengewerkt en geld hebben verdiend en dat het niet de bedoeling was van partijen dat alles aan [gedaagde] zou toekomen. Voorts was sprake van een enorme vermogensvermeerdering die niet was te voorzien. Dit vermogen komt voor verrekening in aanmerking, aldus steeds [eiser].
4.9.
[gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat gegeven de haar bekend geworden omstandigheden van partijen en hun gedragingen gedurende het huwelijk, handhaving van de overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat partijen welbewust voorafgaand aan hun huwelijk huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting zijn overeengekomen, dat partijen bij de aankoop van iedere woning consequent ervoor hebben gekozen de woning niet op beider naam te laten zetten, dat de hypothecaire leningen voor de woningen enkel werden verkregen op het inkomen van [gedaagde] en dat zij hiervan ook de lasten heeft gedragen, en dat de winst bij verkoop van een woning door [gedaagde] telkens in de aankoop van een volgende woning werd geïnvesteerd. Voorts is niet komen vast te staan dat sprake was van een enorme vermogenstoename aan de zijde van [gedaagde], zoals [eiser] stelt.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap die voor verdeling in aanmerking komt.
Vergoedingsrecht
4.10.
[eiser] heeft gesteld dat hij gedurende de huwelijkse periode tot aan zijn feitelijke vertrek in november 2004 arbeidstijd, materialen en geld in het verbouwen van de woningen heeft geïnvesteerd, waaronder een van zijn moeder in het jaar 2000 geleend bedrag van NLG 50.000,--. De rechtbank begrijpt uit deze stellingname dat [eiser] zich mogelijk beroept op een vergoedingsrecht met betrekking tot een door hem in de woningen van [gedaagde] geïnvesteerd bedrag. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten, waarbij [eiser], indien hij zich inderdaad beroept op een vergoedingsrecht, tevens in de gelegenheid wordt gesteld zich uit te laten over de inhoud en de omvang van dit vergoedingsrecht. De rechtbank zal hiertoe de zaak voor akte aan de zijde van [eiser] naar de rol verwijzen. [gedaagde] zal zich vervolgens over de uitlating van [eiser] eveneens bij akte kunnen uitlaten.
4.11.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
31 juli 2013, opdat [eiser] zich bij akte kan uitlaten over of hij zich beroept op een vergoedingsrecht van een door hem in de woningen van [gedaagde] geïnvesteerd bedrag, waarbij [eiser] zich tevens kan uitlaten over de inhoud en omvang van dit vergoedingsrecht, waarna aan [gedaagde] een termijn van zes weken wordt gegeven om hierop te reageren;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.