Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[Gedaagde 1],
[Gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 4: verplichtingen van de huurder/huurster:
3.Het geschil
4.De beoordeling
- dagvaarding € 80,65
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Ymere en de gedaagden, [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]. Ymere vorderde ontruiming van een woning die zij in beheer had, met de stelling dat het geregistreerd partnerschap tussen de gedaagden was aangegaan met de bedoeling om [Gedaagde 2] de positie van medehuurder te verschaffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het aangaan van het geregistreerd partnerschap als een schijnhandeling moest worden beschouwd, omdat het slechts voor een korte periode was en [Gedaagde 1] zich kort na de beëindiging van het partnerschap had uitgeschreven van het adres van de woning. Ymere stelde dat [Gedaagde 2] geen recht had op bescherming onder artikel 7:266 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het partnerschap niet was bedoeld om samen te wonen.
Tijdens de zitting op 21 mei 2013 heeft Ymere haar vorderingen toegelicht, terwijl de gedaagden verweer voerden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk was dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zou toewijzen. De rechter oordeelde dat Ymere een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de schaarste van sociale huurwoningen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op drie maanden na betekening van het vonnis. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.485,65 werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van de intentie achter het aangaan van een geregistreerd partnerschap en de gevolgen daarvan voor huurrechten. De rechter concludeerde dat de gedaagden misbruik maakten van de rechtsfiguur van het geregistreerd partnerschap, wat leidde tot de beslissing om de ontruiming toe te wijzen.