ECLI:NL:RBAMS:2013:4448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_4370
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling dagloon en status als starter/herintreder in het kader van de Werkloosheidwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2013 uitspraak gedaan over de vraag of eiseres als starter/herintreder moet worden aangemerkt in het kader van de vaststelling van haar dagloon volgens de Werkloosheidwet (WW). Eiseres had in mei 2011 een betaling van haar werkgever ontvangen, maar betwistte dat dit als loon moest worden aangemerkt, stellende dat het enkel vakantiegeld en een verrekening van niet genoten vakantiedagen betrof. De rechtbank oordeelde dat, op basis van de relevante wetgeving, deze betaling wel degelijk als loon in de zin van de WW moet worden beschouwd. Dit betekent dat eiseres niet als starter/herintreder kan worden aangemerkt, aangezien zij in de referteperiode loon heeft ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de eerdere besluiten van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/4370

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde: J.G. Kramer.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidwet (WW) met ingang van 1 mei 2012.
Bij besluit van 15 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2013. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres is op 16 augustus 2010 voor 24 uur per week in dienst getreden als webredacteur bij[werkgever] (hierna: de werkgever). Het betreft een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Op 15 februari 2011 is het arbeidscontract verlengd tot 30 april 2011. Vervolgens is eiseres op 9 augustus 2011 wederom voor 24 uur per week in dienst getreden als webredacteur bij de werkgever. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor de duur van negen maanden. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege beëindigd op 30 april 2012. Eiseres heeft daarnaast vanaf 2006 gewerkt als zelfstandige, in de laatste 26 weken voor haar werkloosheid gemiddeld voor 6,46 uur per week.
1.2.
In mei 2012 is eiseres werkloos geraakt omdat haar contract niet nogmaals is verlengd. Eiseres heeft op 2 mei 2012 een aanvraag ingediend voor een werkloosheidsuitkering.
1.3.
Bij het primaire besluit is aan eiseres een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsurenverlies van 24 uur per week. Het dagloon van eiseres is daarbij vastgesteld op € 69,44. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het refertejaar van eiseres loopt van 1 mei 2011 tot en met 30 april 2012. Om te beoordelen of eiseres als starter/herintreder moet worden aangemerkt, dient te worden beoordeeld of eiseres in mei 2011 loon heeft ontvangen. Daarbij wordt uitgegaan van de gegevens van de werkgever. Uit de gegevens zoals deze bij de belastingdienst bekend zijn, blijkt dat eiseres in mei 2011 een SV-loon van € 2.077,49 heeft genoten, waarvan € 1.356,72 aan vakantietoeslag. Uit de gegevens volgt dat er sprake is van 67 verloonde dagen. Om die reden kan eiseres niet worden aangemerkt als starter/herintreder en is artikel 6 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) niet op eiseres van toepassing. De stelling van eiseres dat haar werkgever haar vakantietoeslag eigenlijk in april 2011 had moeten uitkeren doet hier niet aan af, nu verweerder het loon acht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarin de aangifte heeft plaatsgevonden, in het geval van eiseres in mei 2011. Verweerder gaat derhalve uit van de hoofdregel van artikel 3 van het Besluit.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
In artikel 44 van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van dit hoofdstuk wordt berekend naar het dagloon.
2.3.
In artikel 45, eerste lid, van de WW is bepaald dat voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit.
2.4.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder j, van het Besluit wordt in dit besluit verstaan onder loon: het loon, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van het eindheffingsbestanddeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van die wet heeft ingediend.
2.5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit, wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2.6. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat het dagloon wordt vastgesteld aan de hand van de volgende berekening: ((A – B – C) + D + E) / 261 waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C.
2.7.
In artikel 6, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 2 ontving, vastgesteld wordt door bij toepassing van artikel 3 ‘261’dagen te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris.
2.8.
In artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan: het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
2.9.
In artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoedt of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat tot het loon aanspraken behoren om na verloop van tijd of onder voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder aanspraken mede worden verstaan rechten op geheel of gedeeltelijk betaald verlof.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
In geschil is de vraag of eiseres terzake de vaststelling van het WW dagloon dient te worden aangemerkt als starter/herintreder als bedoeld in artikel 6 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
3.2.
Op grond van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juni 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer: BM8090) en 16 september 2011 (LJ-nummer: BT2321) moet het begrip starter/herintreder restrictief worden uitgelegd. Artikel 6 van het Besluit heeft uitsluitend betrekking op degene die vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van de referteperiode in het geheel geen loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen. De vraag die vervolgens door de rechtbank dient te worden beantwoord, is of de betaling die eiseres in mei 2011 van haar werkgever heeft ontvangen als loon moet worden aangemerkt.
3.3.
In beroep voert eiseres aan dat zij geen loon heeft ontvangen in mei 2011. Het betrof slechts vakantiegeld en een verrekening van niet genoten vakantiedagen. Deze verrekening had in april 2011 moeten plaatsvinden, maar dat is ten onrechte niet gebeurd. Er is geen sprake van 67 verloonde uren, zoals door verweerder wordt gesteld. Derhalve is in de eerste maand geen loon genoten en dient eiseres te worden aangemerkt als starter/herintreder in de zin van artikel 6 van het Besluit, waardoor zij recht heeft op een hoger dagloon.
3.4.
Niet in geschil is dat eiseres in mei 2011 een betaling van haar werkgever heeft ontvangen. Gelet op artikel 1, aanhef en onder j, van het Besluit, in samenhang gelezen met artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964, is de rechtbank van oordeel dat die betaling loon in de zin van de WW is. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit, dient deze loonbetaling vervolgens te worden toegerekend aan het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan, te weten mei 2011. Gezien de dwingende formulering van het voorgaande artikellid, doet de omstandigheid dat de loonbetaling feitelijk gezien vakantiegeld en een verrekening van niet genoten vakantiedagen betreft die per abuis niet in april 2011 is uitbetaald, aan dit oordeel geen afbreuk. Dit brengt met zich dat eiseres volgens de rechtbank niet als starter/herintreder in de zin van artikel 6 van het Besluit kan worden aangemerkt.
3.5.
Ter zitting heeft eiseres voorts een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 28 november 2006 (LJ-nummer: AZ3420). In deze uitspraak overweegt de rechtbank – kort en bondig weergegeven – dat ten aanzien van de inhoud van de verplichtingen van verweerder uit hoofde van Hoofdstuk IV van de WW, als uitgangspunt aanvaard wordt dat aansluiting wordt gezocht bij hetgeen werknemer en werkgever in hun rechtsverhouding zijn overeengekomen en/of hetgeen uit het burgerlijk recht ten aanzien van die rechtsverhouding voortvloeit. De rechtbank begrijpt aldus dat eiseres wil betogen dat uit de gesloten arbeidsovereenkomst en/of de burgerlijke rechtsverhouding tussen haar en de werkgever blijkt dat de betaling van mei 2011 dient te worden toegerekend aan de maand april 2011, nu in eerdere jaren betalingen van vakantiegeld eveneens telkens in de maand april werden gedaan.
3.6.
De beroepsgrond slaagt niet. Ten eerste ziet de uitspraak niet op een geval waarin de vaststelling van de hoogte van het dagloon en of de betrokkene als starter/herintreder kan worden aangemerkt, maar of verweerder terecht genoten vakantiegeld in mindering heeft gebracht op de uitkering als bedoeld in Hoofdstuk IV van de WW (betalingsovername van verweerder bij betalingsonmacht van een werkgever). Daarnaast blijkt uit de door de rechtbank Almelo aangehaalde jurisprudentie van de CRvB (LJ-nummer: AE1885) dat slechts dan uitgegaan kan worden van de burgerrechtelijke rechtsverhouding tussen werknemer en werkgever, indien een wettelijke regeling zelf niet een duidelijke maatstaf biedt voor het vaststellen en toerekenen van de daar bedoelde aanspraken. In het onderhavige geval is echter wel een duidelijke maatstaf die dwingend voorschrijft dat de betaling moet worden toegerekend aan de maand mei 2011, namelijk artikel 2 van het Besluit.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B