Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDIT AGRICOLE CONSUMER FINANCE NEDERLAND B.V.,
INTERBANK N.V.,
[A] & PARTNERS B.V.,
[B],
1.De procedure
2.De feiten
25-10-2010
De jaarrekening:[naam 6] heeft je benaderd met betrekking tot de jaarrekening van 2010. Deze is niet in balans en roept bij ons verschillende vragen op. Graag ontvangen wij een nadere toelichting op deze balans. (…) Daarbij zijn wij ook benieuwd naar de cijfers van 2011.
KvK:Ons viel op dat [voornaam] (vader [naam 3], vzr.) de jaarrekening ondertekend. Wij hebben daarom een uittreksel van de kamer van koophandel getrokken. Kun je ons nader toelichten hoe de structuur van [A] in elkaar zit? Wie is er aandeelhouder en hoe liggen de verhoudingen?
Audit:Wij hebben op verschillende punten ernstige bevindingen gedaan. Hierop is geen concrete reactie gekomen. Er moet nog veel uitgezocht worden en het is niet duidelijk hoe zaken in de toekomst voorkomen gaan worden. (…)
Resultaten:iedere maand kijken wij naar de resultaten. In algehele lijn zijn deze dalende, ook bij jullie. (…) Wij zijn zeer benieuwd hoe je daar vandaag de dag naar kijkt. Kun je dit uitwerken en je verwachting voor de toekomst aangeven. (…)
no cure no pay-dossiers) en achtergehouden WSNP-gelden, zijn dermate omvangrijk dat deze de door u gepretendeerde vorderingen zonder meer overstijgen. Een beroep op verrekening, wat daar verder ook van zij, doet derhalve niet af aan voornoemde betalingsverplichtingen. (…)
uiterlijk 17 mei a.s.te zijn bijgeschreven op onderstaande rekening. (…)
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
Artikel 6:263 BW beoogt een partij bij een wederkerige overeenkomst zekerheid te verschaffen voor de voldoening van de tegenover haar eigen verbintenis staande verplichting. Tegenover de verplichting van [A] om incassowerkzaamheden te verrichten staat krachtens de tussen partijen gesloten wederkerige overeenkomst de verplichting van Crédit Agricole om provisie te betalen. Gezien de hiervoor besproken gang van zaken tussen partijen bestaat voor de nakoming daarvan voldoende zekerheid door het systeem van voorschot-provisie, die op het bij debiteuren geïncasseerde bedrag in mindering wordt gebracht. Voor een opschorting op grond van artikel 6:263 BW is dus geen grond. Bovendien geeft artikel 6:263 BW slechts de bevoegdheid de eigen prestatie op te schorten, dat wil zeggen de eigen incassowerkzaamheden niet langer te verrichten. Een grond voor het opschorten van de doorbetaling van voor Crédit Agricole geïncasseerde bedragen kan hieraan niet worden ontleend. Om diezelfde reden kan ook artikel 6:52 BW geen toepassing vinden: er is mogelijk wel samenhang tussen de eigen verbintenis (verrichten van incassowerkzaamheden) en een deel van de gestelde vorderingen op Crédit Agricole (te weten de vorderingen in verband met kosten en provisie), maar niet tussen de gestelde vordering en de verplichting om af te dragen wat geïncasseerd is (minus ingehouden provisie en kosten). Een en ander geldt te meer nu de opschorting van Crédit Agricole ziet op het aanleveren van nieuwe incasso-opdrachten. De opschorting van [A] ziet op doorbetaling van geïncasseerde gelden uit hoofde van ‘oude’ incasso-opdrachten, zodat ook wat dit betreft onvoldoende samenhang bestaat tussen de verplichtingen.
Daar komt bij dat de gegrondheid van de vorderingen tot schadevergoeding (voor zover deze aan de opschorting ten grondslag is gelegd) is gebaseerd op de stelling dat het Crédit Agricole niet vrij stond de stop op de aanvoer van nieuwe dossiers te handhaven. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat dit Crédit Agricole wel vrijstond. Weliswaar zal de onder 2.6 sub 1 aangehaalde bepaling, inhoudende dat CACF een door haar zelf vast te stellen aantal opdrachten verstrekt, in een lopende handelsrelatie waarin met regelmaat een bepaald volume bij [A] werd ondergebracht niet naar willekeur kunnen worden toegepast. Dat is echter ook niet gebeurd; uit de onder 2.7-2.21 weergegeven gang van zaken kan worden afgeleid dat [A] aan verschillende redelijke eisen van Crédit Agricole niet heeft voldaan en dat Crédit Agricole het vertrouwen in [A] langzamerhand heeft verloren. Het stond Crédit Agricole daarom vrij aan [A] geen nieuwe dossiers te verstrekken alvorens [A] weer ‘op orde’ was en het vertrouwen in haar was hersteld. Tot aan de opschorting waren partijen hierover nog in overleg en kan Crédit Agricole niet worden verweten dat zij daarin een onredelijke positie heeft ingenomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de door [A] gestelde vordering tot schadevergoeding uit hoofde van het handhaven van de stop op nieuwe zaken in ieder geval zo onzeker dat deze geen grond voor opschorting kan vormen.
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat