ECLI:NL:RBAMS:2013:4515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
EA 13-781
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.P.M. Strengers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en nietigheid ontslag op staande voet bij woningbouwcorporatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de schilder [verweerder] met de stichting Woningstichting Rochdale. Rochdale verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, na het ontslag op staande voet van [verweerder] op 26 april 2013. Dit ontslag was gebaseerd op het aannemen van kostbare geschenken van de verfleverancier, wat in strijd was met de gedragscode van Rochdale. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] zich gedurende een langere periode heeft laten omkopen door de leverancier, wat niet alleen in strijd was met de gedragscode, maar ook schadelijk was voor het imago van Rochdale. De rechter oordeelde dat de goede verstandhouding tussen partijen blijvend was verstoord, waardoor de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden.

De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat [verweerder] recht had op een vergoeding van € 10.000,00 bruto, gezien de omstandigheden van het ontslag en de duur van het dienstverband. De rechter heeft bepaald dat deze vergoeding pas uitgekeerd kan worden als vaststaat dat de arbeidsovereenkomst op het moment van de uitspraak nog bestond. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om zich aan de gedragscode te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
Kenmerk: EA 13-781
Datum: 11 juli 2013
251

Beschikking van de kantonrechter

op een verzoek als bedoeld in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, ingediend door:

de stichting WONINGSTICHTING ROCHDALE

gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen Rochdale
gemachtigde: mr. K.M.C. Stalenhoef
t e g e n:

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
verweerder
nader te noemen [verweerder]
gemachtigde: mr. A.W. van Duijnhoven

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Rochdale heeft op 25 juni 2013 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen onder de voorwaarde dat deze nog bestaat.
[verweerder] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 5 juli 2013 te samen met een vordering in kort geding van [verweerder]. Rochdale is verschenen bij [A], [functie], [B], [functie] en haar gemachtigde. [verweerder] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde.
Beschikking is op heden bepaald.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK

Feiten en omstandigheden

1.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
1.1.
Rochdale is een Amsterdamse woningbouwcorporatie, wier kerntaken behelzen de verhuur en het onderhoud van circa 40.000 woningen. Haar afdeling onderhoud heeft vanwege het grote volume door Rochdale af te nemen verfproducten met leverancier [verfleverancier] kortingsafspraken gemaakt. Voor verfproducten van het merk Relius is een korting afgesproken van 30%. Eventuele (tijdelijke) acties gelden in beginsel niet voor Rochdale.
1.2.
[verweerder], thans 49 jaar oud, is sedert 1 januari 2001 als schilder in dienst van Rochdale bij de afdeling [afdeling]. Zijn brutosalaris bedraagt € 3.026,00 per maand exclusief vakantietoeslag.
1.3.
Naar aanleiding van ernstige onregelmatigheden in 2008 binnen de toenmalige top van Rochdale, waaraan in de media veelvuldig aandacht besteed is, heeft Rochdale bij brief d.d. 25 september 2009 haar medewerkers persoonlijk geïnformeerd over een en ander en erop gewezen dat zij beslist schoon schip diende te maken en daarom absoluut zeker moest weten dat er geen andere onregelmatigheden hadden plaatsgevonden. Bij brief d.d. 10 oktober 2009 heeft Rochdale aan haar werknemers verzocht om eventuele onregelmatigheden te melden aan een in de brief genoemde externe partij. Ook aan [verweerder] zijn deze twee brieven verzonden.
1.4.
In september 2011 is de oude gedragscode van Rochdale vervangen voor een nieuwe gedragscode. Een van de uitgangspunten van deze nieuwe code luidt als volgt:
“Ons uitgangspunt is dat wij geen geld, goederen of diensten aannemen van derden. Uitzonderingen dienen te worden besproken met de leidinggevende. Ook genieten wij geen privé voordelen uit zakelijke relaties.
Wat betreft de naleving van de code staat in de code het volgende:
“Deze Code Gedrag en Integriteit kan alleen werkzaam zijn wanneer iedereen zich ervoor inzet. Medewerkers die zich niet voldoende inzetten voor de kernwaarden van Rochdale of die gedragsregels overtreden, moeten rekenen op maatregelen. In het uiterste geval kan dit leiden tot ontslag.”
1.5.
[verweerder] heeft deze code ook gekregen, zoals blijkt uit het feit dat hij deze op 1 november 2011 voor gezien heeft ondertekend.
1.6.
In april 2013 heeft een lid van de Raad van Bestuur van Rochdale een melding doorgekregen dat een van de medewerkers van Rochdale bij het afhalen van verf bij [verfleverancier] regelmatig kostbare artikelen in ontvangst nam. Het zou onder meer gaan om televisietoestellen en andere apparatuur.
1.7.
In een gesprek op of omstreeks 22 april 2013 op het kantoor van Rochdale heeft de directie van [verfleverancier] tegenover de vertegenwoordigers van Rochdale toegegeven dat er inderdaad vele malen door een medewerker van Rochdale en wel [verweerder] actie-artikelen in ontvangst waren genomen. Gebleken was de directie dat [verweerder] de enige persoon was die voor Rochdale verfbenodigdheden bij [verfleverancier] bestelde en ophaalde en daarbij soms aangaf welke geschenken hij daarbij wilde hebben. In de meeste gevallen ging het om verf van het merk Relius.
De fabrikant van dit merk bepaalt de acties en levert de actie-artikelen, die [verfleverancier] vervolgens doorlevert aan de klant. Het niet doorrekenen van de met Rochdale overeengekomen korting van 30% hield verband met de levering van actie-artikelen aan [verweerder].
1.8.
Op 23 april 2013 heeft Rochdale [verweerder] met het oog op nader onderzoek geschorst nadat hij ontkend had via haar leverancier [verfleverancier] ter beschikking gestelde artikelen in ontvangst genomen te hebben.
1.9.
In een gesprek op 26 april 2013 heeft Rochdale [verweerder] meegedeeld dat uit het nadere onderzoek gebleken was dat hij wel degelijk vorenbedoelde artikelen in ontvangst genomen had, wat [verweerder] toen heeft erkend. Rochdale heeft hem toen in dat gesprek om die reden op staande voet ontslagen.
1.10.
Bij brief d.d. 8 mei 2013 van zijn gemachtigde heeft [verweerder] de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen en een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Hierop heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarin [verweerder] desgevraagd opgegeven heeft wat hij aan artikelen via [verfleverancier] ontvangen had, daaronder begrepen diverse televisies, iPads, spelcomputers en een scooter. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.

Het verzoek

2.
Rochdale verzoekt voor het geval tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst mocht bestaan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en stelt dat [verweerder] zich zodanig heeft gedragen dat dit primair een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678, eerste lid BW heeft opgeleverd en subsidiair een gewichtige reden in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
3.
Daartoe stelt Rochdale dat [verweerder] stelselmatig veelal kostbare actie-artikelen in ontvangst heeft genomen van verfleverancier [verfleverancier] die beschikbaar gesteld waren door verffabrikant van het merk Relius. Hiervan heeft [verweerder] nooit melding gemaakt, laat staan dat hij hiervoor de volgens de voor hem geldende gedragscode vereiste toestemming had gevraagd aan zijn leidinggevende. Door de handelwijze van [verweerder] is Rochdale een aanzienlijk bedrag aan kortingen misgelopen. Daarnaast is het imago van Rochdale die juist in de afgelopen jaren veel aandacht besteed heeft aan integriteit, hierdoor mogelijk onder druk komen staan. [verweerder] wist, althans had behoren te weten dat het aannemen van door de leverancier van verf ter beschikking gestelde geschenken, zeker gezien de aanzienlijke waarde daarvan, niet acceptabel was.
4.
Gelet op de achtergrond van het onderhavige voorwaardelijke verzoek tot ontbinding, die in de optiek van Rochdale geheel aan [verweerder] valt te verwijten, meent Rochdale dat er van toekenning van enige vergoeding geen sprake kan zijn.

Het verweer

5.
[verweerder] betwist dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan en ook dat er overigens gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door Rochdale bedoelde zin. Hij verzet zich dan ook tegen de door Rochdale gevorderde ontbinding.
6.
Hij is van mening dat Rochdale hem onevenredig hard straft voor gedrag wat niet alleen bekend was of kon zijn bij Rochdale, omdat collega’s via andere leveranciers eveneens artikelen kregen aangeboden, maar waarbij zij haar eigen kwalijke rol volledig buiten beschouwing laat.
Als Rochdale namelijk wist dat leveranciers van haar artikelen aan haar werknemers verstrekte – wat hoogstwaarschijnlijk het geval is geweest want anders zou zij niet met ingang van 1 november 2011 een integriteitscode hebben ingevoerd, had zij maatregelen moeten nemen.
7.
Hij wijst er verder op dat hij nooit in de positie geweest is dat hij kortingen ongedaan kon maken. Dat is een aangelegenheid tussen Rochdale en haar leveranciers, in dit geval [verfleverancier]. Rochdale moet gemerkt hebben dat zij kortingen misliep bij [verfleverancier]. Wat ondernam zij toen? Niets? Dat is moeilijk voorstelbaar. Als dat zo is, is het ontslag op staande voet verre van onverwijld gegeven, want het gaat om gebeurtenissen van vóór de invoering door Rochdale van de integriteitscode. [verweerder] heeft dus ook niet die code geschonden, want die bestond nog niet. Mocht Rochdale de niet doorberekende kortingen wel hebben geaccepteerd, heeft zij willens en wetens er niet voor gekozen om [verweerder] daarop aan te spreken.
8.
Hij ontkent ooit bestellingen bij [verfleverancier] gedaan te hebben vanwege de actie-artikelen. De actie-artikelen waren ook niet van [verfleverancier] maar van de verffabrikant. Hij heeft ook nooit uitdrukkelijk naar de actie-artikelen geïnformeerd. Het personeel van [verfleverancier] hield hem op de hoogte en maakte hem lekker met de artikelen. Hij plaatste geen orders, hij haalde alleen op wat hij nodig had. Over zijn bevoegdheden binnen Rochdale is hij nimmer bevraagd. Dat was natuurlijk niet nodig. Vanaf de ingang van de integriteitscode heeft hij niets meer aangenomen.
9.
Het valt Rochdale bijzonder kwalijk te nemen een cultuur te hebben toegestaan, waarin deze praktijken zich voor konden doen. Hij moet nu in zijn eentje door het ontslag op staande voet de last dragen van de nalatigheid van zijn werkgever. Daarom is het gegeven ontslag buitenproportioneel.
10.
Primair verzoekt [verweerder] afwijzing van het verzoek. Hij houdt van zijn werk en wil aan het werk blijven. Subsidiair verzoekt in geval het verzoek wordt toegewezen, toekenning van een vergoeding van € 73.531,80 bruto (kantonrechtersformule met een c-factor 1,5).

Beoordeling

11.
Gelet op het voorwaardelijk karakter van dit verzoek dient veronderstellenderwijs te worden aangenomen, dat de arbeidsovereenkomst van partijen nog voortduurt en dus het ontslag op staande voet dat Rochdale op 26 april 2013 aan [verweerder] gegeven heeft, nietig is.
12.
Wel gesteld door [verweerder], maar niet aannemelijk is door hem gemaakt dat het ontslag op staande voet nietig zou kunnen zijn, omdat het niet onverwijld gegeven zou zijn. De arbeidsovereenkomst kan dus alleen nog in stand zijn, indien de aan [verweerder] opgegeven redenen voor het ontslag op staande voet, voor zover deze zullen komen vast te staan, niet aangemerkt kunnen worden als omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek opleveren.
13.
Haar voorwaardelijke verzoek heeft de werkgeefster gebaseerd op in wezen dezelfde omstandigheden als die waarop zij het ontslag op staande voet baseerde.
14.
In geval de omstandigheden waarop een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen gebaseerd is, dezelfde zijn als die welke aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd zijn, dient de vraag of die omstandigheden een dringende reden als bedoeld in artikel 677 lid 1 BW hebben opgeleverd in het algemeen niet in een voorwaardelijk ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW beantwoord te worden, maar in een dagvaardingsprocedure. Die procedure leent zich daarvoor meer dan de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW. Tegenstrijdige uitspraken worden daardoor voorkomen. Tegen een uitspraak in een dergelijke dagvaardingsprocedure staat, anders dan bij een procedure ex artikel 7:685 BW, hoger beroep open.
15.
De vraag welke in deze procedure wel beantwoord moet worden, is of de door de werkgeefster opgegeven redenen voor het onderhavige verzoek in ieder geval veranderingen in de omstandigheden van dien aard behelzen dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen en zo ja, of die redenen zijn komen vast te staan, althans voldoende aannemelijk geworden zijn.
16.
Die vraag beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Anders dan [verweerder] kennelijk meent, vloeit uit de verplichting van een werkgever om zich jegens zijn werknemer als een goed werkgever te gedragen niet voort dat hij haar werknemers beschermt tegen het ongewenste risico dat leveranciers van haar aan haar werknemers goederen cadeau geven om de klandizie van de werkgever te behouden door daarover harde afspraken te maken. Van werknemers mag verwacht worden dat zij so wie so zich niet voor dergelijke praktijken lenen.
17.
Vast staat dat [verweerder] geruime tijd waardevolle goederen ten geschenke gekregen heeft als beloning voor de bestellingen die hij namens Rochdale deed voor verfproducten van het merk Relius. Hij moet zich gerealiseerd hebben dat de kosten daarvan op een of andere manier voor rekening van Rochdale kwamen en mocht dat niet zo zijn, in elk geval dat het aannemen van deze geschenken apert in strijd was met de verplichtingen die voor hem uit de arbeidsovereenkomst en de gedragscode van Rochdale voortvloeiden en waarvan de nakoming door hem en de andere werknemers voor Rochdale gezien het verleden van groot belang was en is.
18.
Hierdoor is de goede verstandhouding, noodzakelijk voor een verdere samenwerking tussen partijen, blijvend komen te ontbreken. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden.
19.
Op gronden van billijkheid komt aan [verweerder] ten laste van Rochdale in de gegeven omstandigheden een bescheiden vergoeding toe, gelet op de duur van het dienstverband, het feit dat hij op zichzelf genomen zijn werk kennelijk goed heeft verricht, de hoogte van zijn loon, zijn leeftijd, waardoor hij in deze huidige tijd niet gemakkelijk weer aan de slag zal komen en het feit zoals in deze procedure veronderstellenderwijze aangenomen moet worden, dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is.
20.
Nu aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, moet aan Rochdale de gelegenheid worden geboden haar verzoek in te trekken.
21.
Er zijn termen de proceskosten te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:
voorwaardelijk voor het geval dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen thans nog bestaat:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2013;
kent aan [verweerder] een vergoeding toe ten laste van Rochdale ter hoogte van € 10.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verweerder] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
veroordeelt Rochdale tot betaling van deze vergoeding in die zin dat deze veroordeling eerst dan ten uitvoer kan worden gelegd, zodra is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst van partijen op de dag dat onderhavige beschikking is gegeven, nog bestond;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door Rochdale uiterlijk op 20 juli 2013 wordt ingetrokken;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Aldus gegeven door mr. F.M.P.M. Strengers, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter