ECLI:NL:RBAMS:2013:4620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
C/13/544695 / KG RK 13-1439 MvW/JWR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot conservatoir beslag door EuroChem op roerende zaken en aandelen van IMR

In deze zaak heeft EuroChem Volga-Kaliy LLC, een vennootschap naar buitenlands recht, op 26 juni 2013 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en aandelen van International Mineral Resources B.V. (IMR). Dit verzoek volgde op een arbitrageprocedure die EuroChem had aangespannen tegen Shaft Sinkers (Pty) Ltd, waarin zij een schadevergoeding van € 805.600.000,- vorderde wegens bedrog en omkoping. EuroChem beschuldigde IMR van betrokkenheid bij deze onrechtmatige handelingen, aangezien IMR een meerderheidsbelang in Shaft Sinkers zou hebben gehad en bestuurders van IMR bij de onderneming betrokken waren.

De voorzieningenrechter heeft op 27 juni 2013 voorlopig verlof verleend voor het beslag en partijen zijn gehoord op 9 juli 2013. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en producties overgelegd. EuroChem stelde dat het beslag noodzakelijk was ter zekerheid van een vordering van € 886.490.000,- op IMR, terwijl IMR betwistte dat de vordering summierlijk deugdelijk was en voerde aan dat het beslag onnodig was, gezien de verpanding van de aandelen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat EuroChem voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering jegens IMR summierlijk deugdelijk was. IMR had niet overtuigend aangetoond dat Shaft Sinkers onafhankelijk opereerde van haar en de voorzieningenrechter achtte het mogelijk dat IMR aansprakelijk zou worden gehouden voor de schade van EuroChem. Het verzoek tot beslag werd uiteindelijk toegewezen, met de mogelijkheid voor IMR om in een later stadium opheffing van het beslag te vorderen indien nodig. De beschikking werd definitief verleend, met een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rekestnummer: C/13/544695 / KG RK 13-1439 MvW/JWR
Beschikking van de voorzieningenrechter van 19 juli 2013
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
EUROCHEM VOLGA-KALIY LLC,
gevestigd te Kotelnikovo (Rusland),
verzoekster,
advocaat mr. M.E. Koppenol-Laforce en mr. M.B.A. Hetterscheidt te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL MINERAL RESOURCES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. K. Limperg en mr. Th. Elseman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna EuroChem en IMR worden genoemd.

1.De procedure

EuroChem heeft op 26 juni 2013 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en aandelen, alsmede onder derden, ten laste van IMR ingediend, welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht.
Hieraan voorafgaand – bij brieven van 15 februari en 8 mei 2013 – heeft IMR verzocht te worden gehoord indien een dergelijk verzoek door EuroChem wordt gedaan. Bij beschikking van 27 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter voorlopig verlof verleend en bepaald dat partijen, alvorens definitief te beslissen op het verzoekschrift, worden gehoord. De zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. IMR heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting producties overgelegd. Ter zitting hebben beide partijen hun standpunten nader uiteengezet en hebben zij beide een pleitnota overgelegd.
Bij de mondelinge behandeling waren, voor zover hier van belang, aanwezig:
  • namens EuroChem mr. Koppenol-Laforce en mr. Hetterscheidt;
  • namens IMR mr. Limperg en mr. Elseman en hun kantoorgenoot
mr. D. Ceulen.

2. De feiten

2.1.
EuroChem heeft in de periode 2007-2011 Shaft Sinkers (Pty) Ltd, een rechtspersoon naar het recht van Zuid-Afrika, verder te noemen ShS, ingeschakeld voor het ontwerpen en aanleggen van een mijnschacht in een mijnbouwproject in de buurt van Kotelnikovo, Rusland.
2.2.
EuroChem heeft in Zwitserland een arbitrageprocedure tegen ShS aanhangig gemaakt, waarin zij wegens bedrog, omkoping en andere onrechtmatige handelingen, een schadevergoeding van € 805.600.000,- vordert. In het kort beschuldigt EuroChem ShS van het verborgen houden van een kritisch rapport van BASF over de (on)mogelijkheden van mijnbouw op een door ShS voorgenomen wijze (hierna het BASF-rapport), het te kwader trouw afgeven van een garantie en het omkopen van een personeelslid van EuroChem om de gebleken problemen met de uitvoering van de werkzaamheden te verhullen.
2.3.
EuroChem heeft bij deze rechtbank IMR gedagvaard ter zake een vordering tot schadevergoeding van 660 miljoen euro wegens het onder toezicht van (een leidinggevende van) IMR door ShS gepleegde bedrog.

3.De beoordeling

3.1.
In het op 26 juni 2013 ingediende verzoekschrift vraagt EuroChemo om
haar verlof te verlenen voor het ten laste van IMR leggen van conservatoir beslag op
aandelen die IMR houdt in twee deelnemingen (waaronder Cunico Resources N.V.,
hierna te noemen Cunico) alsmede op roerende zaken die zich bevinden ten kantore
van IMR, en voor het leggen van derdenbeslag ten laste van IMR onder een drietal
banken en onder Cunico. Dit ter zekerheid van de voldoening van de vordering van
€ 886.490.000,- (inclusief rente en kosten) die EuroChem op IMR stelt te hebben.
3.2.
Uitgangspunt is dat een verlof als het onderhavige kan worden verleend
indien summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering ter
verzekering waarvoor het beslag zal worden gelegd. Op grond van HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483 is daarbij tevens een belangenafweging geboden, waarin alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken, waaronder omstandigheden die niet de deugdelijkheid van de vordering betreffen, zoals de mate waarin het beslag bezwaarlijk is voor de beslagene.
3.3.
EuroChem stelt – kort gezegd – dat IMR in de periode 2007-2010, derhalve gedurende het grootste deel van de periode waarin het gesteld onrechtmatig handelen van ShS plaatsvond (zie 2.2), een meerderheidsbelang in ShS had. Ook werden bestuurders van ShS door IMR benoemd, aldus EuroChem. In het bijzonder wijst EuroChem op de positie van de heer [A] (hierna: [A]), die namens IMR toezicht hield op ShS en direct betrokken was bij het gestelde bedrog en de omkoping. Verder wijst EuroChem er op dat ShS bij het verkrijgen van de opdracht zelf heeft aangegeven gebruik te maken van de bedrijfsmiddelen en expertise van IMR. EuroChem acht daarom IMR aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen, althans kwalitatief aansprakelijk voor door [A] en/of ShS gepleegd onrechtmatig handelen.
3.4.
IMR acht de vordering niet summierlijk deugdelijk. Daartoe stelt zij dat zij zich niet inlaat of heeft ingelaten met de dagelijkse gang van zaken bij ShS. Het BASF-rapport dat zou zijn verzwegen is ook nooit in bezit van IMR geweest. ShS dient te worden beschouwd als een zelfstandige onderneming, die haar eigen beleidskeuzes maakt. In dit verband voert IMR ook aan dat [A] nooit bij haar in dienst is geweest. Omdat er geen sprake is van intensieve sturing en evenmin van wetenschap van benadeling acht IMR geen grond voor toerekening van eventueel onrechtmatig handelen van ShS aan haar. Daarnaast trekt IMR de toewijsbaarheid van de vordering van EuroChem jegens ShS in twijfel. Om deze redenen acht IMR de vordering summierlijk ondeugdelijk. Het beslag is volgens IMR bovendien onnodig. Het voornaamste beslagobject zijn de aandelen Cunico. Die zijn echter reeds verpand, waardoor het niet mogelijk is om hieruit opbrengst te genereren. Vrees voor verduistering van die aandelen is er evenmin, aldus IMR. Van groot belang is verder dat de pandhouder ingeval van – onder meer – een beslag, gerechtigd is de financiering per direct op te eisen. Dit zou grote gevolgen hebben voor IMR en de met haar samenwerkende bedrijven, waartegen het belang van EuroChem niet opweegt, aldus IMR. Het verzoek dient daarom volgens IMR te worden afgewezen. Tot slot verwijst IMR naar het risico dat zij schade lijdt door het gelegde beslag. Ingeval de vordering van EuroChem in de hoofdzaak wordt afgewezen biedt EuroChem, een Russische onderneming, geen eenvoudig verhaal voor de schadeclaim, zodat IMR subsidiair verzoekt om het verlof slechts toe te staan onder de voorwaarde van het stellen van zekerheid.
3.5.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hetgeen door EuroChem is gesteld ter zake de gronden van haar vordering jegens ShS is door IMR niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft IMR aangevoerd dat de conclusies van het BASF-rapport worden weersproken door een ander rapport, maar niet is gebleken dat ShS niet gehouden was het BASF-rapport (en mogelijk het andere rapport) ter kennis van EuroChem te brengen. Dat ShS in haar verhouding tot EuroChem steken heeft laten vallen acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt. De van belang zijnde vraag is echter of de daarop voortbouwende vordering van EuroChem jegens IMR summierlijk deugdelijk is. Daarbij gaat de voorzieningenrechter er op grond van de stellingen van partijen van uit dat op deze rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing is.
3.6.
IMR heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat ShS onafhankelijk van haar opereerde. Met betrekking tot een aantal personen, waaronder [A], heeft IMR weliswaar aangevoerd dat deze geen werknemer van IMR zijn (geweest), maar de stelling van EuroChem dat deze personen wel aan IMR waren gelieerd, ongeacht de contractuele vorm waarin die betrokkenheid gestalte is gegeven, is niet betwist. Vast staat dat [A] één van de drie (van in totaal zes) door IMR benoemde bestuurders van ShS was en voordien reeds als vertegenwoordiger van IMR was opgetreden. Daarnaast heeft EuroChem op grond van passages uit de prospectus ter zake de beursgang van ShS, die in 2010 plaatsvond, aannemelijk gemaakt dat er sprake was van overwegende invloed van IMR op de bedrijfsvoering van ShS. IMR heeft haar stelling dat de inhoud van die prospectus niet voor haar rekening komt onvoldoende gemotiveerd en evenmin aannemelijk gemaakt dat die inhoud niet in overeenstemming was met de feiten.
3.7.
Op grond van het voorgaande wordt dan ook geoordeeld dat het heel wel mogelijk is dat de rechtbank in de hoofdzaak IMR als aandeelhouder van ShS aansprakelijk zal achten voor de schade van EuroChem als gevolg van het onrechtmatig handelen van ShS. Daarom dient uit te worden gegaan van een summierlijk gebleken deugdelijkheid van de vordering. De hoogte van de schade is voorshands onvoldoende betwist. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat aandelen binnen een concern betrekkelijk eenvoudig te vervreemden zijn, zodat niet kan worden gezegd dat de vrees voor verduistering zodanig imaginair is dat het beslagverlof op die grond moet worden geweigerd. Roerende zaken en banktegoeden zijn naar hun aard eenvoudig te vervreemden, zodat daarvoor hetzelfde geldt. Het verweer van IMR dat EuroChem, vanwege de verpanding, geen belang heeft bij het leggen van beslag op de aandelen Cunico wordt eveneens verworpen. De vraag naar de uitwinbaarheid van het beslag komt immers pas aan de orde nadat in de bodemprocedure (ten gunste van EuroChem) vonnis is gewezen. Op dit moment is nog onduidelijk of het pandrecht op dat moment aan uitwinning in de weg zal staan. Het verlof is daarom toewijsbaar, behoudens het geval dat een belangenafweging tot een ander oordeel leidt.
3.8.
IMR voert in dat kader aan dat het beslag op de aandelen Cunico voor haar kan leiden tot ernstige gevolgen. Deze aandelen zijn verpand en IMR is verplicht om binnen twintig werkdagen aan de pandhouder melding te maken van de beslaglegging. Een dergelijke melding leidt ertoe dat de pandhouder het recht verkrijgt om de lening waarvoor het pand is verstrekt, onmiddellijk in zijn geheel op te eisen. IMR wijst er op dat dit grote gevolgen zou hebben voor haar onderneming, maar ook voor met haar samenwerkende ondernemingen. Niet uitgesloten is dat de verpande aandelen Cunico gedwongen worden verkocht, wat ook gevolgen heeft voor de andere deelnemer in Cunico (dat als joint-venture is opgezet), voor Cunico zelf en voor een nog een andere onderneming, voor wiens kredietfaciliteit de aandelen eveneens in onderpand zijn gegeven. Het belang dat op deze wijze wordt geschaad weegt niet op tegen het belang van EuroChem bij beslaglegging, aldus IMR.
3.9.
IMR wijst er in dit verband verder op dat, ingeval EuroChem de bodemzaak verliest, de schade als gevolg van het alsdan onterecht gebleken beslag voor rekening van EuroChem zal komen. Verhaal van deze schade zal echter, gezien het feit dat EuroChem een beperkte kredietwaardigheid heeft, niet mogelijk zijn. IMR verzoekt daarom subsidiair het beslagverlof slechts te verlenen onder voorwaarde van zekerheidstelling.
3.10.
De voorzieningenrechter acht het door IMR gestelde nadeel als gevolg van toewijzing van het beslagverlof vooralsnog te speculatief. Het feit dat de pandhouder het recht heeft om ingeval van beslaglegging tot opeising van de lening waarvoor het pandrecht is gevestigd over te gaan, betekent niet automatisch dat van dat recht ook gebruik zal worden gemaakt. Aannemelijk is dat de pandhouder een afweging zal maken van het belang dat hij heeft bij het al dan niet overgaan tot opeising van de lening. Hoe een dergelijke afweging uit zal vallen, is thans, bij gebrek aan wetenschap aan de voor de pandhouder van belang zijnde factoren, nog niet te voorspellen.
3.11.
Het verleende voorlopige verlof zal daarom definitief worden verleend. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat, mocht de pandhouder overgaan tot opeising van de lening en de gevolgen zoals door IMR geschetst zich daadwerkelijk voor dreigen te gaan doen, IMR in kort geding dan wel als incidentele vordering in de hoofdzaak, opheffing van het beslag kan vorderen. De vraag of voor de dan dreigende schade zekerheid moet worden gesteld kan eveneens in die procedure aan de orde komen.
3.12.
Nu de hoofdzaak reeds aanhangig is behoeft geen termijn voor het instellen hiervan te worden bepaald.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verleent EuroChem definitief verlof tot het leggen van de verzochte beslagen, onder vaststelling van het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van rente en kosten op € 886.490.000,-- (zegge achthonderdzesentachtigmiljoen vierhonderdnegentigduizend euro);
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.