ECLI:NL:RBAMS:2013:4865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
AMS 13/3612
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsverbod opgelegd aan jongere op basis van de Voetbalwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een groepsverbod dat door de burgemeester van Amsterdam is opgelegd aan een jongere die op de 'Top 600-lijst' staat, een lijst van de grootste overlastplegers in de regio Amsterdam-Amstelland. De burgemeester heeft het groepsverbod opgelegd op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO), omdat de jongere herhaaldelijk overlast heeft veroorzaakt in een specifiek gebied. De jongere heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 23 juli 2013. De rechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het groepsverbod op te leggen, gezien de herhaaldelijke verstoring van de openbare orde door de jongere. De rechter heeft ook overwogen dat de burgemeester voldoende redenen had om aan te nemen dat er ernstige vrees was voor verdere verstoring van de openbare orde, mede gezien het gedrag van de jongere tijdens zijn detentie en de betrokkenheid van leden van de 'Van Woustraatgroep'.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de burgemeester bij het handhaven van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de jongere bij zijn bewegingsvrijheid. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de jongere, die zijn begroot op € 472,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3612

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigden: mr. R.C. Fransen en [gemachtigde],
en

de burgemeester van Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde: mr. J. Pot.

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 6 juni 2013 (het bestreden besluit I).
Bij besluit van 15 juli 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van
6 juni 2013 hersteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juli 2013.
Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

Inleidende bepaling
1.1 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Feiten en omstandigheden
2.1 Volgens notities van 17 en 25 april 2013 van de politie Amsterdam-Amstelland maakt verzoeker deel uit van de ‘aanpak Top 600’, dat is gericht op de 600 grootste overlastplegende criminelen binnen de Regio Amsterdam-Amstelland. De ‘Top 600 lijst’ betreft een lijst van personen die in de afgelopen vijf jaar veelvuldig zijn geregistreerd en/of aangehouden als verdachte danwel veroordeeld voor het plegen van ‘High Impact Crimes’ zoals straatroven en overvallen. Daarbij maakt verzoeker deel uit de overlastgevende jeugdgroep de ‘Van Woustraatgroep’, die onder meer actief is in de Diamantbuurt in Amsterdam.
2.2 Uit het politieregistratiesysteem komt naar voren dat verzoeker voor komt in 298 mutaties sinds 2007, waarvan er in de politienotitie 28 zijn uitgelicht over de periode van
14 februari 2008 tot en met 5 september 2011. Deze 28 mutaties betreffen onder andere vernieling, in geparkeerde auto’s kijken, scooteroverlast, intimiderend gedrag, geluidsoverlast en recalcitrant gedrag.
2.3 Verzoeker heeft van 28 oktober 2011 tot en met 8 mei 2013 in detentie gezeten, vanwege twee berovingen.
2.4 Verweerder heeft bij het bestreden besluit I aan verzoeker in het kader van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO) een groepsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden, met ingang van 13 juni 2013. Het groepsverbod, waarbij verzoeker zich met niet meer dan twee andere personen zonder redelijk doel in het aangegeven gebied mag begeven, geldt voor het gebied, zoals nader aangegeven op de bij dat besluit gevoegde kaart, gesitueerd tussen de Koninginneweg, Rivierenbuurt en de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam. Verweerder stelt dat verzoeker in de periode vanaf 2008 structureel overlastgevend en/of strafbaar gedrag heeft vertoond in dit gebied. Gelet op verzoekers gedrag tijdens zijn detentie en het regelmatige bezoek dat hij tijdens zijn detentieperiode kreeg van leden van de ‘Van Woustraatgroep’ en verzoeker volgens verweerder derhalve dus nog steeds aanzien geniet, bestaat bij verweerder de verwachting dat verzoeker zich wederom schuldig zal maken aan overlastgevende en/of strafbare gedragingen.
2.5 Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.6 Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I hersteld, in die zin dat verzoeker zich met niet meer dan drie andere personen zonder redelijk doel in het aangegeven gebied mag begeven.
2.7 De voorzieningenrechter acht het bezwaar van verzoeker en het verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op het bepaalde in de artikelen 8:81, vijfde lid en 6:19 van de Awb, mede gericht tegen het bestreden besluit II.
Wettelijk kader
3.1 Bij de WMBVEO op 1 september 2010 is onder andere de Gemeentewet gewijzigd. Deze wijziging geeft de burgemeester bevoegdheden om maatregelen te treffen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast.
3.2 Op grond van artikel 172a, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet kan, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven, zich niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden.
Inhoudelijke beoordeling
4.1 Verzoeker heeft in bezwaar en bij het verzoek om een voorlopig voorziening aangevoerd dat in het bestreden besluit I staat vermeld dat verzoeker zich niet met meer dan twee andere personen, in plaats van met drie andere personen, in groepsverband mag begeven in het aangewezen gebied en dat dit in strijd is met de wet. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit II genomen, waarbij dit is hersteld. Het verzoek om voorlopige voorziening en het bezwaar richten zich thans dan ook tegen het bestreden besluit II. Ook de voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit I in strijd is met artikel 172a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging het bestreden besluit I in bezwaar te herroepen, omdat ter zitting is gebleken dat verzoeker op basis van dit onjuiste besluit is aangehouden door de politie, toen hij zich met twee andere personen in het aangewezen gebied bevond. Gelet op het feit dat het verzoek om voorlopige voorziening heeft geleid tot wijziging van het bestreden besluit I acht de voorzieningenrechter een proceskostenveroordeling van één punt aangewezen.
4.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de gemachtigden van verzoeker kan worden toegegeven dat ook het bestreden besluit II niet de termen bevat zoals die in artikel 172a van de Gemeentewet zijn verwoord. In dit artikel staat “zich niet […] op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden”. In het bestreden besluit II staan deze termen niet of onjuist vermeld. In het bestreden besluit II wordt echter wel verwezen naar artikel 172a van de Gemeentewet en, gelet op het feit dat de formulering in bezwaar kan worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter in het voorgaande geen grond om het bestreden besluit II te schorsen.
4.3 Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een herhaaldelijke verstoring van de openbare orde. De incidenten van vóór 1 september 2010 kunnen volgens verzoeker geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een herhaaldelijke verstoring van de openbare orde. De incidenten van na 1 september 2010 betreffen in het geheel geen verstoring van de openbare orde. Tevens heeft verzoeker gesteld dat er geen ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde. Verzoeker is al tweeënhalve maand op vrije voeten en uit niets blijkt dat hij de openbare orde heeft verstoord. Daarbij is de ‘Van Woustraatgroep’ inactief en er blijkt nergens uit dat hij een leider van deze groep is.
4.4 Over de vraag of verweerder in het geval van verzoeker gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid van artikel 172a van de Gemeentewet, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Artikel 172a van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester kan overgaan tot het geven van het bevel bestaande uit een gebiedsverbod, een groepsverbod en/of een meldingsplicht:
• aan een (natuurlijke) persoon die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of daarbij een leidende rol heeft vervuld; en
• bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde (TK 2007-2008, nr. 3, p.40).
Ten aanzien van de eis ‘een persoon die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of daarbij een leidende rol heeft vervuld’ overweegt de voorzieningenrechter dat een bevel niet uitsluitend aan diegene die een leidende rol bij de ordeverstoring(en) heeft vervuld mag worden opgelegd. De wettekst biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid om ook aan diegene die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord een bevel op te leggen. Of verzoeker al dan niet een leidende rol bij de verstoring(en) heeft gespeeld is in die zin dan ook niet een noodzakelijke voorwaarde voor aanwending van de bevoegdheid. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het wetsvoorstel van de WMBVEO aanvankelijk “Maatregelen bestrijding ernstige overlast” heette en bedoeld was om jongeren te kunnen aanpakken die structureel overlast in stadswijken veroorzaken en aldaar de openbare orde verstoren. De voetbalgerelateerde verstoringen van de van openbare zijn er blijkens de wetgeschiedenis pas in een later stadium aan toegevoegd. Aan de orde is thans de vraag of verzoeker structureel overlast heeft veroorzaakt op de in de WMBVEO bedoelde wijze.
4.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder het bestreden besluit II heeft gebaseerd op twee notities van 17 en 23 april 2013 van een inspecteur en een brigadier van politie en de daaraan ten grondslag liggende mutaties over de periode van 14 februari 2008 tot en met
5 september 2011. Het aldus door verweerder overgelegde dossier biedt inzicht in de gedragingen en de aard van de ordeverstoringen door verzoeker dan wel door de groep waarin hij zich bevond. Daargelaten de vraag of de overtredingen van vóór 1 september 2010 een rol kunnen spelen, hebben er na 1 september 2010 nog zeven incidenten plaatsgevonden. Verzoeker betwist dat deze incidenten een verstoring van de openbare orde betreffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal de vraag of sprake is van een verstoring van de openbare orde moeten worden beantwoord aan de hand van het normale spraakgebruik, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval. Wil van een dergelijke verstoring kunnen worden gesproken, dan zal het moeten gaan om een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de incidenten onder andere betreffen vernieling van een taxibusje, op een speelplein overlast veroorzaken, met hoge snelheid over het Smaragdplein te Amsterdam scheuren, een ruit van een snackbar vernielen, intimiderend gedrag en recalcitrant gedrag vertonen. Ook na 1 september 2010 zijn de gedragingen onder andere het veroorzaken van geluidsoverlast, verzet bij aanhouding door de politie wanneer verzoeker wordt verdacht van dealen op straat, het op straat hangen bij een tandartspraktijk, het gezicht bedekken als de politie komt en in geparkeerde auto’s kijken. Het geheel aan incidenten is een verstoring van de normale gang van zaken en er is dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter herhaaldelijk sprake geweest van verstoring van de openbare orde, groepsgewijs dan wel alleen, waarbij verzoeker keer op keer betrokken is geweest.
4.6 Ten aanzien van de voorwaarde dat het bevel slechts kan worden opgelegd ‘bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde’ geldt dat de bevoegdheid er blijkens de parlementaire geschiedenis op is gericht een einde te maken aan structurele vormen van (groepsgebonden) overlast. Met andere woorden, de bevoegdheid is niet gegeven voor het beëindigen van één incident, maar voor het beëindigen van een reeks incidenten. Uit het dossier heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen afleiden dat sprake is van structurele overlast die door verzoeker en de groep waarvan hij deel uitmaakt, is veroorzaakt. Gezien de lange lijst van incidenten van aanhoudende groepsoverlast gedurende een periode van drie jaar en zeven maanden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten valt dat deze overlast opeens zal stoppen en dat daarmee sprake is van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Dat verzoeker de afgelopen twee jaar niet voor overlast heeft gezorgd komt omdat hij in die periode gedetineerd is geweest en pas recent weer op vrije voeten is gekomen. Daarbij heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het gedrag van verzoeker tijdens zijn detentie reden te meer vormt om ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde aan te nemen. Uit voornoemde politienotitie blijkt dat verzoeker tijdens zijn detentie regelmatig is bezocht door leden van de ‘Van Woustraatgroep’, zich heeft onttrokken aan het toezicht van het personeel, blijk heeft gegeven van recalcitrant en opstandig gedrag en betrapt is bij het laten binnen brengen van drugs in het detentiecentrum.
4.7 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 172a van de Gemeentewet en verweerder gebruik kon maken van zijn in dit artikel neergelegde bevoegdheid.
4.8 Vervolgens is ter beoordeling of verweerder in het onderhavige geval op juiste wijze van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Verzoeker heeft er in dit verband terecht op gewezen dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit gelden. Verzoeker heeft aangevoerd dat de openbare orde met minder vergaande maatregelen (jegens verzoeker) kan worden gehandhaafd en dat de beperking van de bewegingsvrijheid verder gaat dan nodig is voor het doel dat verdere verstoring van de openbare orde wordt voorkomen. Zijn familieleden zijn volgens verzoeker ten onrechte niet uitgesloten van het groepsverbod en het betreft het een te groot gebied.
4.9 Met betrekking tot de proportionaliteit geldt dat de beperking van het recht zich vrijelijk te verplaatsen in verhouding moet staan tot het te bereiken doel. Het doel van de maatregel is dat het patroon van aanhoudende groepsoverlast voor een langere periode wordt doorbroken en dat wordt voorkomen dat verzoeker in zijn ‘oude gewoonten’ terugvalt. Evenwicht dient derhalve te worden gezocht tussen bescherming van het algemeen belang bij het voorkomen van een verstoring van de openbare orde enerzijds en het belang van het respecteren van grondrechten van burgers anderzijds. Dit betekent dat de maatregel waardoor verzoeker wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk en dat het gebied waarop het gebod ziet, zo beperkt mogelijk moet worden gehouden.
4.10 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er een aantal familieleden van verzoeker tot de ‘Top 600 lijst’ behoren. Uitsluiting van de overige familieleden dan diegenen die tot deze lijst behoren zal volgens verweerder te veel uitvoeringsproblemen geven. Verweerders motivering dat de familieleden daarom niet zijn uitgesloten van het groepsverbod acht de voorzieningenrechter dan ook niet onredelijk. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat voor het in het bestreden besluit II aangegeven gebied aansluiting is gezocht bij de plaatsen waar de incidenten in het verleden hebben plaatsgevonden. Tevens heeft verweerder aangegeven dat de Diamantbuurt veel overlast kent en dat hij bang is dat de overlast zich verplaatst naar het omringende gebied en dat daarom het gebied dat de Diamantbuurt omringt ook is meegenomen in het groepsverbod. Dit biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten voor het opleggen van de maatregelen zoals verweerder heeft gedaan, waarbij tijdelijk meer gewicht wordt gehecht aan het algemeen belang dan aan het belang van verzoeker. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een disproportionele maatregel.
5.
Nu het bestreden besluit II in bezwaar vermoedelijk zal standhouden, weegt het belang van verweerder bij voorkoming van verstoring van de openbare orde zwaarder dan het belang van verzoeker van zijn bewegingsvrijheid. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen de proceskosten van verzoeker, begroot op € 472, -- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, waarde per punt € 472,--). Nu vanwege het verzoek ten aanzien van het bestreden besluit II niet opnieuw griffierecht is geheven, bestaat geen aanleiding tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker van € 472,-- (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 augustus 2013.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: LW
D:
SB