ECLI:NL:RBAMS:2013:4912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
13/654003-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan voorbereiding van een misdrijf met geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 1 augustus 2013 veroordeeld voor medeplichtigheid aan de voorbereiding van een misdrijf. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 en 10 december 2012, waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de voorbereiding van een gewapende overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 december 2012 een gaspistool heeft overgedragen aan een medeverdachte, en dat hij opzettelijk middelen heeft verschaft voor de uitvoering van de overval. De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee delen gesplitst: het eerste deel betreft de overdracht van het wapen, en het tweede deel betreft de voorbereiding van de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op tapgesprekken en andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingen van de overval aantonen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan de uitvoering is opgeschort onder voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar heeft ook de ernst van het feit in overweging genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654003-13
Datum uitspraak: 1 augustus 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 18 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. el Assrouti, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool, merk Polat-22, kaliber 9mm PAK, heeft overgedragen aan [medeverdachte 1];
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Art. 31 lid 1 WWM
2.
hij op of omstreeks 9 december 2012 en/of 10 december 2012 te Zaandam en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als omschreven in artikel 312 Wetboek van Strafrecht en/of afpersing als omschreven in artikel 317 Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk een of meer tie-wraps en/of een (stoffen) zak en/of een of meer boxershorts en/of een of meer paraplu('s) en/of een vuurwapen en/of een personenauto (merk Ford Fiesta, kenteken [kenteken]) en/of een navigatiesysteem en/of een een (digitale) foto, in elk geval voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd of voorhanden heeft gehad;
art. 46 lid 1 juncto art 47 lid 1 juncto art 312/317 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 9 december 2012 en/of 10 december 2012 te Zaandam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als omschreven in artikel 312 Wetboek van Strafrecht en/of afpersing als omschreven in artikel 317 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een vuurwapen (gaspistool van het merk Polat-22) en/of een of meer tie-wraps en/of een (stoffen) zak en/of een of meer boxershorts en/of een of meer petjes en/of mutsen en/of een of meer paraplu('s) en/of een personenauto (merk Ford Fiesta, kenteken [kenteken]) en/of een navigatiesysteem en/of een (digitale) foto, in elk geval voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd of voorhanden heeft gehad;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 9 december 2012 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een vuurwapen (gaspistool van het merk Polat-22) en/of één of meer mutsen aan die [medeverdachte 1] te leveren;
art 46 lid 1 juncto art 48 lid 2 juncto art 312/317 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht met de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 9 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een gaspistool, merk Polat-22, kaliber 9mm PAK, heeft overgedragen aan [medeverdachte 1];
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 1] op 10 december 2012 te Zaandam en Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als omschreven in artikel 312 Wetboek van Strafrecht en/of afpersing als omschreven in artikel 317 Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk een vuurwapen (gaspistool van het merk Polat-22) en tie-wraps en een (stoffen) zak en boxershorts en petjes en mutsen en paraplu's en een personenauto (merk Ford Fiesta, kenteken [kenteken]) en een navigatiesysteem voorhanden heeft gehad;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 9 december 2012 te Amsterdam opzettelijk middelen heeft verschaft door een vuurwapen (gaspistool van het merk Polat-22) en mutsen aan die [medeverdachte 1] te leveren;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5.1
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het vuurwapen
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) aan medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) vraagt of deze een ‘pika’ kan leveren. Van medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) krijgt [medeverdachte 1] te horen dat er zeker een pika moet komen en dat dat ding bij [verdachte] (= [verdachte]) gehouden moet worden. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] of hij die janoe en die muts komt brengen (verbalisanten merken op dat met janoe vermoedelijk een ganoe, een wapen, wordt bedoeld). Hierop vraagt [verdachte] of [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] (= [medeverdachte 2]) al heeft gesproken en dat [medeverdachte 2] zegt dat hij die kogel er nu bij kan geven. [verdachte] belt met [medeverdachte 2], waarbij [medeverdachte 2] vraagt of [verdachte] de jongens “dat dingen” heeft gegeven, waarop [verdachte] antwoordt dat hij alles heeft gegeven.
Uit de context van deze tapgesprekken maakt de rechtbank op dat met ‘pika’, ‘ding’/’dingen’ en ‘janoe’ een wapen wordt bedoeld. Het ten laste gelegde wapen is aangetroffen bij [medeverdachte 1] na diens aanhouding in Zaandam en is, zo blijkt uit het wapenonderzoek een gaspistool.
Bij gebreke van andersluidende verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het bij [medeverdachte 1] aangetroffen gaspistool de ‘pika’, ‘ding’/’dingen’,‘janoe’ is, waarover in de tapgesprekken wordt gesproken.
5.2.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde
1. Kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft. Daarom zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die de verdachten en zijn (eventuele) medeverdachte(n) bij zich droeg(en) bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens de geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Niet van belang is dat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat de verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
2. Voorwerpen bestemd voor het begaan van een misdrijf
De medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn aangehouden in een Ford Fiesta in Zaandam. De navigatie van de auto was geprogrammeerd op het adres [straatnaam] te Zaandam en stond aan. Bij de medeverdachten zijn onder meer aangetroffen een vuurwapen, tie-wraps, een stoffen kap, mutsen en paraplu’s. Twee medeverdachten droegen een boxershort om hun hals, kennelijk bedoeld om hiermee hun gezicht af te dekken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de combinatie en de onderlinge samenhang van de hiervoor aangetroffen voorwerpen en het vooropgezette plan van verdachten (zie hierna onder 3.) worden afgeleid dat [medeverdachte 1] deze voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een diefstal met (bedreiging van) geweld, dan wel afpersing te plegen.
3. Is sprake van opzet op het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld?
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Dit volgt uit het volgende.
Op 5 december 2012 heeft [medeverdachte 1] ping-contact met [persoon 1]. [persoon 1] stuurt een hyperlink van AT5, waarin wordt bericht over een gewapende overval op een juwelier in Amsterdam op diezelfde dag. [medeverdachte 1] pingt terug dat hij met iets soortgelijks bezig is. Uit het bericht valt op te maken dat er een overval zal plaatsvinden gepleegd door twee daders. De buit zal snel te verkrijgen zijn en cash betreffen. Een pippa (vuurwapen) is er al en er zijn tevens paraplu’s gekocht voor de ‘camera’s van boven’. De overval zal in de ochtend plaatsvinden, buiten Amsterdam.
Op 8 december 2012 heeft [medeverdachte 1] contact met [medeverdachte 3], waarin [medeverdachte 3] zegt dat hij “voor de rest alles heeft, tape en zo”. ‘Die andere dingen’ gaan ze straks om half vier halen bij de Action. Het zijn goede tie-wraps. De volgende dag belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] om een pika te regelen. Ter terechtzitting van 18 juli 2013 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat een pika een vuurwapen is.
Uit bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] voornemens was tot het plegen van een diefstal met geweld dan wel een afpersing.
4. Had verdachte Jadid wetenschap van het misdadig doel?
Uit de tapgesprekken maakt de rechtbank het volgende op.
Op 8 december 2012 wordt de aankoop van tie-wraps gepland. [medeverdachte 1] en [verdachte], die de bijnaam [verdachte] heeft, zouden dit samen doen. Later die dag zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] in de buurt van [medeverdachte 2].
Op 9 december 2012 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] een pika heeft. Die zal het regelen. [medeverdachte 3] zegt tegen [medeverdachte 1] dat er een pika moet komen en dat dat ding vandaag bij [verdachte] gehouden moet worden. Hierna (om 14.19 uur) belt [medeverdachte 1] met [verdachte]. Zij maken een afspraak voor het leveren van een janoe (vuurwapen) en mutsen. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 2] er een kogel bij kan leveren, maar dat wil [medeverdachte 1] niet. Om 22.06 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij die jongens “dat dingen” heeft gegeven, waarop [verdachte] zegt dat hij alles heeft gegeven. [medeverdachte 2] zal vanavond met ze praten. Om 23.11 uur is er nog een afspraak tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waarbij wordt afgesproken bij [snackbar].
Na de aanhouding van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] is er regelmatig telefooncontact tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]. [verdachte] vertelt op 10 december 2012 om 11.09 uur dat hij nog niets heeft gehoord, maar dat “ze” 24 uur onbereikbaar zijn en naar Antwerpen zouden gaan. Hij denkt dat hij zijn beloning misloopt. [verdachte] is bang dat de politie naar zijn huis komt. Hij was er bij toen de politie de auto van [medeverdachte 4] controleerde en hun gegevens opnam.
Op 19 december bellen [verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar weer. Ze hebben gehoord dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] “gepraat” hebben. [medeverdachte 2] zegt “ze denken dat die gunnu van mij is, omdat ik hem altijd heb, dat denk ik”.
Op grond van bovenstaande en van hetgeen de rechtbank onder 5.1 heeft overwogen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] een vuurwapen (met medewerking van [medeverdachte 2]) en mutsen heeft geleverd. Tevens is er een ontmoeting geweest tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en wist [verdachte] dat “ze” 24 uur onbereikbaar zouden zijn en mogelijk naar Antwerpen zouden vluchten. [verdachte] verwachtte iets voor zijn hulp te krijgen. Hij is bang dat de politie naar hem toe komt, omdat hij de dag voor de aanhouding van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] met hen in de auto van [medeverdachte 4] is gecontroleerd.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat [verdachte] op de hoogte was van het plan om een overval te plegen. Uit het strafdossier maakt de rechtbank voorts op dat [verdachte] daarvoor onder meer het vuurwapen heeft geleverd aan [medeverdachte 1].

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en onder 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat de verdachte medeplichtig is geweest bij het voorbereiden van een diefstal met geweldpleging en/of afpersing door het verstrekken van een wapen aan een medeverdachte. Dat is een ernstig feit. Dat het bij voorbereiding van dit misdrijf is gebleven maakt dat niet anders. Een mogelijke uitvoering van de door verdachte en zijn medeverdachten beoogde plannen had een diepe impact op de mogelijke slachtoffers kunnen maken.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van
25 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2013.
De strafmaat bij een voorbereidingshandeling wordt bepaald aan de hand van het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld. Dit wordt bij de voorbereiding met de helft verminderd. De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de strafmaat zoals die geldt voor een overval op een winkel of woning, zijnde een gevangenisstraf tussen twee en drie jaar. In strafverminderende zin houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid tot het voorbereiden van een misdrijf. Dat verdachte tevens wordt veroordeeld voor het overdragen van een wapen wordt niet in strafverzwarende zin meegenomen, nu met name dit overdragen van een vuurwapen de handeling betreft waarop zijn medeplichtigheid aan de voorbereiding is gebaseerd.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 22c, 22d, 46, 47, 48, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid aan voorbereiding van diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of medeplegen van afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.