5.2.Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde
1. Kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft. Daarom zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die de verdachten en zijn (eventuele) medeverdachte(n) bij zich droeg(en) bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens de geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Niet van belang is dat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat de verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
2. Voorwerpen bestemd voor het begaan van een misdrijf
De medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn aangehouden in een Ford Fiesta in Zaandam. De navigatie van de auto was geprogrammeerd op het adres [straatnaam] te Zaandam en stond aan. Bij de medeverdachten zijn onder meer aangetroffen een vuurwapen, tie-wraps, een stoffen kap, mutsen en paraplu’s. Twee medeverdachten droegen een boxershort om hun hals, kennelijk bedoeld om hiermee hun gezicht af te dekken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de combinatie en de onderlinge samenhang van de hiervoor aangetroffen voorwerpen en het vooropgezette plan van verdachten (zie hierna onder 3.) worden afgeleid dat [medeverdachte 1] deze voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een diefstal met (bedreiging van) geweld, dan wel afpersing te plegen.
3. Is sprake van opzet op het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld?
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Dit volgt uit het volgende.
Op 5 december 2012 heeft [medeverdachte 1] ping-contact met [persoon 1]. [persoon 1] stuurt een hyperlink van AT5, waarin wordt bericht over een gewapende overval op een juwelier in Amsterdam op diezelfde dag. [medeverdachte 1] pingt terug dat hij met iets soortgelijks bezig is. Uit het bericht valt op te maken dat er een overval zal plaatsvinden gepleegd door twee daders. De buit zal snel te verkrijgen zijn en cash betreffen. Een pippa (vuurwapen) is er al en er zijn tevens paraplu’s gekocht voor de ‘camera’s van boven’. De overval zal in de ochtend plaatsvinden, buiten Amsterdam.
Op 8 december 2012 heeft [medeverdachte 1] contact met [medeverdachte 3], waarin [medeverdachte 3] zegt dat hij “voor de rest alles heeft, tape en zo”. ‘Die andere dingen’ gaan ze straks om half vier halen bij de Action. Het zijn goede tie-wraps. De volgende dag belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] om een pika te regelen. Ter terechtzitting van 18 juli 2013 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] dat een pika een vuurwapen is.
Uit bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] voornemens was tot het plegen van een diefstal met geweld dan wel een afpersing.
4. Had verdachte Jadid wetenschap van het misdadig doel?
Uit de tapgesprekken maakt de rechtbank het volgende op.
Op 8 december 2012 wordt de aankoop van tie-wraps gepland. [medeverdachte 1] en [verdachte], die de bijnaam [verdachte] heeft, zouden dit samen doen. Later die dag zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] in de buurt van [medeverdachte 2].
Op 9 december 2012 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] een pika heeft. Die zal het regelen. [medeverdachte 3] zegt tegen [medeverdachte 1] dat er een pika moet komen en dat dat ding vandaag bij [verdachte] gehouden moet worden. Hierna (om 14.19 uur) belt [medeverdachte 1] met [verdachte]. Zij maken een afspraak voor het leveren van een janoe (vuurwapen) en mutsen. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 2] er een kogel bij kan leveren, maar dat wil [medeverdachte 1] niet. Om 22.06 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij die jongens “dat dingen” heeft gegeven, waarop [verdachte] zegt dat hij alles heeft gegeven. [medeverdachte 2] zal vanavond met ze praten. Om 23.11 uur is er nog een afspraak tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waarbij wordt afgesproken bij [snackbar].
Na de aanhouding van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] is er regelmatig telefooncontact tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]. [verdachte] vertelt op 10 december 2012 om 11.09 uur dat hij nog niets heeft gehoord, maar dat “ze” 24 uur onbereikbaar zijn en naar Antwerpen zouden gaan. Hij denkt dat hij zijn beloning misloopt. [verdachte] is bang dat de politie naar zijn huis komt. Hij was er bij toen de politie de auto van [medeverdachte 4] controleerde en hun gegevens opnam.
Op 19 december bellen [verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar weer. Ze hebben gehoord dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] “gepraat” hebben. [medeverdachte 2] zegt “ze denken dat die gunnu van mij is, omdat ik hem altijd heb, dat denk ik”.
Op grond van bovenstaande en van hetgeen de rechtbank onder 5.1 heeft overwogen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] een vuurwapen (met medewerking van [medeverdachte 2]) en mutsen heeft geleverd. Tevens is er een ontmoeting geweest tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en wist [verdachte] dat “ze” 24 uur onbereikbaar zouden zijn en mogelijk naar Antwerpen zouden vluchten. [verdachte] verwachtte iets voor zijn hulp te krijgen. Hij is bang dat de politie naar hem toe komt, omdat hij de dag voor de aanhouding van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] met hen in de auto van [medeverdachte 4] is gecontroleerd.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat [verdachte] op de hoogte was van het plan om een overval te plegen. Uit het strafdossier maakt de rechtbank voorts op dat [verdachte] daarvoor onder meer het vuurwapen heeft geleverd aan [medeverdachte 1].