ECLI:NL:RBAMS:2013:4925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
C/13/529469 / HA ZA 12-1331
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van stamrecht en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure, die op 3 juli 2013 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser [A] de veroordeling van gedaagde Gebroeders tot uitbetaling van een stamrecht van € 93.635,00. Dit stamrecht zou in 1990 mondeling zijn overeengekomen met zijn broer [C], destijds bestuurder van Gebroeders, waarbij een ontslagvergoeding van HFL. 50.000,00 op de rekening van Gebroeders zou zijn gestort. Gebroeders betwist echter de overeenkomst en stelt dat er geen schriftelijke stamrechtovereenkomst bestaat. De rechtbank oordeelt dat [A] de last heeft om zijn vordering te bewijzen, en dat de door hem overgelegde jaarstukken niet voldoende zijn om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank gelast Gebroeders om een deel van haar jaarstukken over te leggen, zodat kan worden vastgesteld of de post 'Stamrecht [A]' als schuld van Gebroeders of Rederij Noord-Zuid is geadministreerd. De zaak wordt aangehouden voor nadere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/529469 / HA ZA 12-1331
Vonnis van 3 juli 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
advocaat mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat te Houten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING GEBROEDERS [B] & [C] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat mr. J.G.M. de Koning te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en Gebroeders genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 februari 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2013 en de daarin genoemde conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gebroeders houdt alle aandelen in de besloten vennootschap Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid B.V. (hierna: Rederij Noord-Zuid), tevens handelende onder de naam Blue Boat Company. De aandelen in Gebroeders werden en worden gehouden door [B] en (de erfgenamen van) [C], broers van [A].
2.2.
In 1990 is het dienstverband [A] bij zijn toenmalig werkgever [D] beëindigd. Tussen 1990 en 1996 heeft [A], middels zijn eenmanszaak ‘Marie-Age’, de administratie gevoerd voor Rederij Noord-Zuid.
2.3.
In een op 12 december 1996 aan [A] geadresseerde brief schrijft [C] namens Rederij Noord-Zuid het volgende:
Beste [A],
(…) Hierbij bevestig ik het einde van de samenwerking tussen Rederij Noord-Zuid en administratiekantoor Marie-Age en daarmee dus onze samenwerking.
De afgelopen weken zijn er door onderzoek van [E] en [F] veel financiële onregelmatigheden aangetroffen in onze administratie. (…) Ieke heeft alle giro-afschriften van 1996 doorgespit en kwam alleen voor dit jaar al voor een fors bedrag, circa HFL. 15.000,- aan privé uitgaven van jou tegen die zakelijk waren ingeboekt zonder dat je hier toestemming voor had.
Ik ben enorm teleurgesteld (…) Omwille van [G] en de kinderen wil ik geen verdere juridische stappen ondernemen en de zaak zo snel mogelijk achter mij laten.
In opdracht van [H]&Co (de accountant; rb.) meld ik je dat er nog een bedrag van HFL. 68.159,- Op de balans staat met de omschrijving Stamrecht [A]. Dit bedrag behoort kennelijk jou. [F] kon hier echter geen documentatie of verklaring van vinden. Graag verneem ik van je op welke wijze je dit bedrag te zijner tijd wenst te ontvangen. (…) Het bedrag zal niet verder worden opgehoogd met rente en dus bevroren worden op de balans.
(…)
2.4.
In de jaarrekening 1994 van Gebroeders is in de toelichting op de geconsolideerde balans het volgende opgenomen:
(…)
STAMRECHT DE HEER [A]
Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de heer [A] en zijn voormalige werkgever, is door zijn voormalige werkgever een afkoopsom in de vennootschap gestort waartegenover de vennootschap een stamrecht heeft toegekend aan de heer [A].
Stand per 1 januari 1994 f 61.050
Bijgeboekte rente 1994: 7%
4.274
Stand per 31 december 1994 f 65.324
(…)
2.5.
Op 12 maart 2011 is [A] 65 jaar geworden. Bij brief van 14 september 2011 heeft hij aan Blue Boat Company het volgende geschreven:
(…) Naar aanleiding van een stamrecht dat in 1990 in Rederij Noord-Zuid is gestort, wil ik u verzoeken tot uitbetaling over te gaan. (…) Het bedrag dat opgeboekt is bedraagt € 93.635 (…)
2.6.
Een brief van [D] van 8 april 2013 aan [A] houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Zoals door u gevraagd, bevestig ik dat in 1990 (…) met behulp van ons Advocatenkantoor [I] en [J] (…) uw dienstverband met ons (…) is beëindigd. Ook de financiële afwikkeling is destijds via het Advocatenkantoor afgewikkeld.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[A] vordert - sterk verkort weergegeven - veroordeling van Gebroeders tot uitbetaling van het stamrecht ad € 93.635,00 door overboeking naar een verzekeraar of bank, dan wel in tien jaren uit te betalen aan [A] of zijn erfgenamen dan wel een deskundige te benoemen om een fiscaal vriendelijk wijze van uitbetaling voor te stellen en daarbij te bepalen dat een fiscaal nadeel van (te) late uitbetaling voor rekening van Gebroeders komt, alles vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert [A] bij vermeerdering van eis om - voor zover op hem de bewijslast zou rusten - Gebroeders op straffe van een dwangsom te bevelen haar jaarrekeningen vanaf 1995 over te leggen, althans die pagina’s daarvan waarop het stamrecht van [A] is vermeld.
3.2.
[A] legt tegen de achtergrond van de vaststaande feiten aan zijn vordering ten grondslag dat hij in 1990 met zijn broer [C], destijds bestuurder van Gebroeders, mondeling is overeengekomen dat een bedrag van HFL. 50.000,00 dat hij van zijn voormalig werkgever [D] als ontslagvergoeding zou ontvangen, op de rekening van Gebroeders zou worden gestort, waartegenover hem door Gebroeders voor eenzelfde bedrag een stamrecht zou worden toegekend dat jaarlijks zou worden opgerent met 7%.
Ter onderbouwing van zijn vordering wijst [A], naast zijn eigen verklaring ter comparitie, op het in de geconsolideerde jaarrekening van Gebroeders over 1994 genoemde stamrecht en de brief van [D]. Verder wijst hij erop dat Blue Boat Company hem, via zijn fiscaal adviseur, het aanbod heeft gedaan om ongeveer € 51.000,00 te betalen tegen finale kwijting. Hij heeft dit niet aanvaard omdat hij het te weinig vond.
3.3.
Gebroeders voert verweer en voert daartoe allereerst aan dat blijkens brieven van [A] en diens fiscaal adviseur bedoelde afkoopsom bij Rederij Noord-Zuid zou zijn gestort en dat het stamrecht door Rederij Noord-Zuid verschuldigd zou zijn, zodat met Gebroeders de verkeerde vennootschap is gedagvaard. Daarnaast voert zij aan dat geen schriftelijke stamrechtovereenkomst tussen partijen is gesloten. Blijkens de brief 12 december 1996 was ook [C] niet bekend met een afspraak over enig stamrecht en kon ook de accountant hier geen documentatie of verklaring van vinden. Ook bij de belastingdienst is over een stamrecht niets bekend. Uit de administratie van Rederij Noord-Zuid en Gebroeders blijkt ook niet dat ten behoeve van [A] een afkoopsom van HFL 50.000,00 door [D] is gestort. Dat volgt evenmin uit de brief van [D] die daarover niets inhoudt. Gebroeders betwist dat een afspraak over een stamrecht met [C] zou zijn gemaakt en bestrijdt ook dat daarbij een afspraak over een oprenting met 7% per jaar zou zijn gemaakt. Nu de administratie van Rederij Noord-Zuid tot 1996 door [A] werd verzorgd heeft het er alle schijn van dat [A] het bedrag aan stamrecht zelf op de balans heeft opgenomen, zonder dat daaraan enige overeenkomst of storting ten grondslag heeft gelegen. Na de brief van 12 december 1996 is de post ‘Stamrecht [A]’ bevroren, dat wil zeggen niet meer opgerent, en steeds op de geconsolideerde balans blijven staan. Als zodanig wordt die post ook nu nog in de geconsolideerde jaarstukken van Gebroeders vermeld. Ten aanzien van het door Blue Boat Company gedane aanbod voert Gebroeders aan dat dit aanbod is gedaan met het oog op het feit dat het gaat om een geschil binnen de familie waarbij sterk de behoefte bestond om de zaken buiten rechte regelen.
In reconventie
3.4.
Gebroeders vordert - samengevat - veroordeling van [A] in de door haar als gevolg van de onterechte aanspraken gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 1.500,00. Daarnaast vordert zij, voor het geval de vordering in conventie zal worden toegewezen vergoeding van alle eventuele fiscale schade die Gebroeders zal lijden als gevolg van het ontbreken van een schriftelijke stamrechtovereenkomst.
3.5.
[A] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In conventie en in reconventie

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen samen en zullen tegelijk beoordeeld worden.
4.2.
[A] legt aan zijn vordering ten grondslag dat in 1990 een aan hem toekomende ontslagvergoeding van HFL. 50.000,00 op de rekening van Gebroeders is gestort en dat hij met zijn broer [C] mondeling is overeengekomen dat daartegenover door Gebroeders aan hem een stamrecht van HFL. 50.000,00 zou worden toegekend dat jaarlijks zou worden opgerent met 7%. Nu Gebroeders dit gemotiveerd heeft betwist rust op [A] de last zulks te bewijzen. Dat bewijs volgt anders dan [A] betoogt niet al voorshands uit de door hem overgelegde pagina uit de jaarstukken 1994 van Gebroeders. Ten eerste gaat het daarbij om een onderdeel van de geconsolideerde balans waarin ook de jaarcijfers van Rederij Noord-Zuid zijn verwerkt, zodat niet is uit te sluiten dat het stamrecht niet ten laste van Gebroeders is geadministreerd. Verder heeft Gebroeders met de verwijzing naar de brief van 12 december 1996 en de omstandigheid dat in de betreffende periode [A] zelf de administratie van Rederij Noord-Zuid voerde voldoende gemotiveerd bestreden dat aan de in de balans opgenomen post ook een daadwerkelijke overeenkomst en storting ten grondslag liggen. [A] heeft weliswaar betwist dat hij de brief van 12 december 1996 heeft ontvangen, maar dat die brief door [C] in 1996 is geschreven heeft hij niet bestreden. Uit de brief van [D] blijkt vervolgens niets over bestaan en omvang van een aan [A] betaalde ontslagvergoeding. Nu tot slot tussen partijen niet langer in geschil is dat geen schriftelijke stamrechtovereenkomst bestaat, is het aan [A] om (nader) bewijs te leveren van de door hem gestelde mondelinge overeenkomst en storting.
4.3.
Ten aanzien van de vordering tot overlegging van de jaarstukken stelt de rechtbank vast dat Gebroeders niet betwist heeft dat de post Stamrecht [A] nog steeds op de geconsolideerde balans van Gebroeders is opgenomen. Onder deze omstandigheden heeft [A] geen belang meer bij overlegging van alle jaarstukken vanaf 1995. Wel zal de rechtbank Gebroeders op de voet van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelasten een zodanig deel van de laatst vastgestelde jaarstukken of haar administratie over te leggen dat daaruit kan worden afgeleid of bedoelde post als schuld van Rederij Noord-Zuid dan wel als schuld van Gebroeders is geadministreerd.
4.4.
In afwachting van nadere bewijslevering worden alle overige beslissingen aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [A] op te bewijzen dat in 1990
  • een aan hem toekomende ontslagvergoeding van HFL. 50.000,00 op de rekening van Gebroeders is gestort en
  • hij met zijn broer [C] mondeling is overeengekomen dat daartegenover door Gebroeders aan hem een stamrecht van HFL. 50.000,00 zou worden toegekend dat jaarlijks zou worden opgerent met 7%,
5.2.
bepaalt dat Gebroeders bij akte een zodanig deel van haar laatst vastgestelde jaarstukken of haar administratie dient over te leggen dat daaruit kan worden afgeleid of de post Stamrecht [A] als schuld van Rederij Noord-Zuid dan wel als schuld van Gebroeders is geadministreerd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 juli 2013voor uitlating door [A] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel, alsmede voor het nemen door gebroeders van de onder 5.2 genoemde akte;
5.4.
bepaalt dat [A], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat [A], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september oktober en november direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.