ECLI:NL:RBAMS:2013:4997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2013
Publicatiedatum
9 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 10-2840
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van inschrijving in het register voor klinisch psychologen met buitenlandse opleiding en de noodzaak van een compenserende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Hongaarse klinisch psycholoog, en de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog. Eiseres had verzocht om inschrijving in het register voor klinisch psychologen, maar kreeg te maken met een afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Registratiecommissie, eiseres een compenserende maatregel heeft opgelegd, waarbij zij een aanpassingsstage moest doorlopen om het verschil in opleidingsjaren te compenseren. De rechtbank oordeelde echter dat de Registratiecommissie niet voldoende had onderzocht of de beroepservaring van eiseres het verschil in opleidingsjaren kon ondervangen. Dit gebrek aan onderzoek leidde tot de conclusie dat de opgelegde maatregel in strijd was met de geldende regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit III, waarbij de Registratiecommissie werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de werkervaring van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2840 BESLU

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers,
en
de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Siemons.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om inschrijving in het register van klinisch psychologen afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2010 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Tevens is verschenen [belanghebbende].
Op 28 april 2011 heeft de rechtbank in deze zaak tussenuitspraak gedaan (hierna: de tussenuitspraak), die in kopie aan deze uitspraak is gehecht. Wat in de tussenuitspraak is overwogen, maakt deel uit van deze uitspraak.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het bestreden besluit I te voorzien van een nadere motivering als omschreven in de tussenuitspraak.
Bij besluit van 16 juni 2011 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit onder wijziging van de motivering ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 oktober 2011 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit II ingetrokken, het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 9 mei 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar tot een oplossing van het geschil te komen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft verweerder een programma van eisen vastgesteld ten behoeve van de aanpassingsstage. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 april 2013 bezwaar gemaakt.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 22 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de aangehechte tussenuitspraak.
1.2.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en onder wijziging van de motivering alsnog besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor inschrijving in het register van klinisch psychologen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 augustus 2011 aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.3.
Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiseres ingediende beroepsgronden het bestreden besluit II bij het bestreden besluit III ingetrokken, het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en overwogen dat eiseres beschikt over een opleidingstitel die blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het eerste niveau onder het in Nederland vereiste niveau. Zij komt daarom in aanmerking voor inschrijving in het specialistenregister voor klinisch psychologen. Verweerder heeft verder overwogen dat hij een compenserende maatregel kan opleggen indien de duur van de gevolgde opleiding ten minste één jaar korter is dan de duur van de in Nederland vereiste opleiding. In het geval van eiseres is hiervan sprake. Door verweerder wordt aan eiseres de keuze gelaten een aanpassingsstage te doorlopen of een proeve van bekwaamheid af te leggen om te komen tot de voor de uitoefening van het specialisme benodigde deskundigheid. Het verzoek om schadevergoeding heeft verweerder afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 november 2011 beroepsgronden ingediend.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Voor het relevante wettelijk kader wordt eveneens verwezen naar de tussenuitspraak. De rechtbank voegt aan dat kader het navolgende toe.
2.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit buitenslands gediplomeerde gezondheidszorgpsycholoog-specialisten (hierna: het Besluit) kan de registratiecommissie alvorens over te gaan tot inschrijving in het register eisen dat de migrant een aanpassingsstage doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel mag de eis tot het doorlopen van een aanpassingsstage of het afleggen van een proeve van bekwaamheid, indien het een aanvraag betreft van een migrant uit een betrokken staat, alleen worden gesteld indien de duur van de door de migrant gevolgde opleiding ten minste één jaar korter is dan de duur van de in Nederland vereiste opleiding.
Op grond van het vierde lid van dit artikel gaat de registratiecommissie bij toepassing van het tweede lid eerst na of de kennis die de migrant tijdens zijn beroepservaring voorafgaand aan de migratie heeft verworven van dien aard is dat het wezenlijke verschil, bedoeld in het tweede lid, daardoor geheel of gedeeltelijk wordt ondervangen.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
Met betrekking tot de bestreden besluiten I en II
3.2.
Verweerder heeft hangende beroep het bestreden besluit I ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres genomen, het bestreden besluit II. Bij het bestreden besluit III heeft verweerder weer een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres genomen, waarbij het bestreden besluit II is ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zowel het bestreden besluit II als het bestreden besluit III een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Met deze besluiten is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen de bestreden besluiten II en III.
3.3.
Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij het beroep tegen de bestreden besluiten I en II. De rechtbank zal het beroep tegen deze besluiten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.4.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten in verband met het beroep tegen de bestreden besluiten I en II. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit III.
Met betrekking tot het bestreden besluit III
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding het besluit van 2 april 2013 mede in haar beoordeling te betrekken en overweegt daartoe als volgt.
3.6.
In het besluit van 2 april 2013 heeft verweerder het programma van eisen van de aanpassingsstage van eiseres vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit programma van eisen voor eiseres zelfstandige rechtsgevolgen, aangezien het voor eiseres specifieke verplichtingen in het leven roept. Het besluit is daarmee naar het oordeel van de rechtbank vatbaar voor rechtsmiddelen. Eiseres heeft tegen dit besluit ook afzonderlijk bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding het besluit van 2 april 2013in de beoordeling van het beroep te betrekken, nu het, zoals ook reeds ter zitting aan partijen is meegedeeld, eerst aan verweerder is om dat besluit in een bezwaarprocedure volledig te heroverwegen.
3.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat nu nog uitsluitend het bestreden besluit III ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
Overgangsregeling
3.8.
Bij aanvullend beroep van 13 november 2012 en ter zitting van 22 april 2013 heeft eiseres aangevoerd dat zij dient te worden toegelaten tot de ‘FGZP – Klinisch Psycholoog Overgangsregeling’ (hierna: de overgangsregeling), nu verweerders adviescommissie verweerder op 26 april 2010 heeft geadviseerd haar tot die regeling toe te laten. Als zij wordt toegelaten tot de overgangsregeling, hoeft haar geen compenserende maatregel te worden opgelegd, aldus eiseres.
3.9.
Dit betoog faalt. Verweerder heeft ter zitting van 22 april 2013 gesteld dat slechts gedurende een beperkte periode een beroep kon worden gedaan op de overgangsregeling, te weten van januari 2006 tot augustus 2006. Eiseres heeft dit niet betwist. Eiseres heeft pas in mei 2009, en dus te laat, een verzoek gedaan om tot de overgangsregeling te worden toegelaten. De stelling van eiseres dat zij door deze handelwijze ongelijk behandeld zou worden, passeert de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder immers toegelicht dat toelating tot de overgangsregeling niet zou inhouden dat een betrokkene zonder enige vorm van aanpassing zonder meer zou worden toegelaten. Daartegen heeft eiseres onvoldoende ingebracht.
Compenserende maatregel
3.10.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiseres bij het bestreden besluit III een compenseerde maatregel is opgelegd. Nu eiseres daartegen niet tijdig inhoudelijke gronden heeft gericht, staat het bestreden besluit III in zoverre vast, aldus verweerder.
3.11.
Anders dan eiseres en met verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan eiseres bij het bestreden besluit III een compenserende maatregel is opgelegd. De rechtbank verwijst hiertoe naar de volgende overwegingen in het besluit: “De RSG kan op basis van het Besluit buitenslands gediplomeerde gezondheidszorgpsycholoog-specialisten een compenserende maatregel opleggen indien de duur van de gevolgde opleiding ten minste één jaar korter is dan de duur van de in Nederland vereiste opleiding. In het geval van uw cliënte is hiervan sprake. (…) Het is aan uw cliënte om te besluiten of zij een proeve van bekwaamheid wil afleggen of een aanpassingsstage wil doorlopen om te komen tot de voor de uitoefening van het specialisme benodigde deskundigheid.”
3.12.
De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat eiseres niet tijdig beroepsgronden heeft gericht tegen het opleggen van een compenserende maatregel. Eiseres heeft in het aanvullende beroepschrift van 23 november 2011 aangevoerd dat zij zich kan verenigen met het bestreden besluit III, waarbij zij er op vertrouwt dat verweerder zich bij het voorbereiden en vaststellen van een compenserende maatregel laat leiden door de beginselen van proportionaliteit, evenredigheid, adequaatheid en nuttig effect. De rechtbank leidt uit deze bewoordingen af dat eiseres zich niet kan verenigen met het opleggen van een compenserende maatregel voor zover verweerder bij het voorbereiden en vaststellen ervan geen acht zou slaan op genoemde beginselen. Hiermee heeft eiseres zich op dit punt naar het oordeel van de rechtbank tijdig inhoudelijk tegen het bestreden besluit III gekeerd.
3.13.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid aan eiseres een compenserende maatregel heeft kunnen opleggen.
3.14.
Eiseres heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder bij het opleggen van de compenserende maatregel onvoldoende rekening heeft gehouden met de beroepservaring van eiseres. Verweerder had hier nader onderzoek naar moeten doen alvorens de maatregel op te leggen. Verder is de maatregel niet evenredig, aldus eiseres.
3.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de opleiding tot klinisch psycholoog in [land van herkomst] in totaal vier jaar duurt en dat eiseres deze opleiding daar heeft afgerond. Verder is door eiseres onbetwist gelaten dat de Nederlandse vierjarige opleiding tot klinisch psycholoog pas kan worden aangevangen indien een betrokkene daaraan voorafgaand een tweejarige vooropleiding tot gezondheidszorgpsycholoog heeft doorlopen. In totaal dient een betrokkene om in Nederland werkzaam te kunnen zijn als klinisch psycholoog aldus een zesjarige opleiding te doorlopen. Het verschil in opleidingsjaren tussen Nederland en [land van herkomst] is daarmee twee jaar. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit in beginsel bevoegd is eiseres een compenserende maatregel op te leggen.
3.16.
Verweerder heeft echter alvorens de compenserende maatregel aan eiseres op te leggen, nagelaten op grond van artikel 4, vierde lid, van het Besluit na te gaan of de kennis die eiseres heeft verworven tijdens haar beroepservaring voorafgaand aan de migratie van dien aard was dat het wezenlijke verschil in opleidingsjaren daardoor geheel of gedeeltelijk wordt ondervangen. Bij het bestreden besluit III heeft verweerder weliswaar overwogen dat de door eiseres opgedane beroepservaring na het afronden van haar [buitenlandse] opleiding de door verweerder bij eiseres geconstateerde manco’s op verschillende gebieden al dan niet gedeeltelijk kan compenseren, maar van een daadwerkelijke toets zoals neergelegd in artikel 4, vierde lid, van het Besluit, (alvorens tot oplegging van de compenserende maatregel over te gaan) is de rechtbank niet gebleken. De compenserende maatregel is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het voornoemde artikellid opgelegd. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook.
Proceskosten bezwaarfase
3.17.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres aanspraak maakt op een vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank in zoverre zelf in de zaak voorzien.
Conclusie
3.18.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond. Het bestreden besluit III zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding het geschil finaal te beslechten, nu het aan verweerder is de hiervoor in 3.16 bedoelde toets van artikel 4, vierde lid, van het Besluit uit te voeren. Verweerder zal daarom opgedragen worden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3.19.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder zich bij het nieuw te nemen besluit in het licht van artikel 4, vierde lid, van het Besluit rekenschap dient te geven van de werkervaring van eiseres. Daarbij wordt nadrukkelijk gewezen op de toelichting bij het voornoemde artikel. Volgens die toelichting wordt bij de vaststelling van de deskundigheid van de migrant niet alleen gekeken naar diens opleiding, maar ook naar de opgedane, relevante beroepservaring.
Ook dient verweerder te beslissen op de in beroep door eiseres verzochte schadevergoeding, nu de rechtbank daarover gelet op het voorgaande in deze fase nog geen uitspraak kan doen. Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat – indien verweerder na heroverweging alsnog zou besluiten een compenserende maatregel op te leggen – bij die heroverweging het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 april 2013 wordt betrokken, nu daarin de inhoud van de compenserende maatregel wordt vastgesteld.
3.20.
Nu het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond zal worden verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de bezwaarprocedure begroot op € 944,- (één punt voor het bezwaarschrift, één punt voor het verschijnen op de hoorzitting, € 472, - per punt en wegingsfactor 1). De kosten van de beroepsprocedure worden begroot op € 2.360, -, waarbij uitgegaan wordt van drie punten voor de beroepschriften tegen de bestreden besluiten I, II en III, één punt voor het verschijnen ter zitting van 21 maart 2011, twee halve punten voor het verschijnen ter nadere zittingen op 9 mei 2012 en 22 april 2013, € 472, - per punt en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150, - (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de bezwaarprocedure tot een bedrag van € 944, - (zegge: negenhonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure tot een bedrag van € 2.360, - (zegge: tweeduizend driehonderdzestig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter, mr. L.C. Bachrach en
mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B