ECLI:NL:RBAMS:2013:5212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
C/13/534307 / HA ZA 13-93
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de inhoud en de wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een burengeschil over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg. De eisers, [partij 1] c.s., zijn sinds 1994 eigenaar van een perceel grond met een woonhuis en hebben een geschil met hun buur, [partij 3], die eigenaar is van een naastgelegen perceel. De erfdienstbaarheid is in 1953 gevestigd en geeft [partij 3] het recht om met een auto van en naar haar perceel te rijden via een toegangsweg die op het perceel van [partij 1] c.s. ligt. De eisers stellen dat de erfdienstbaarheid alleen lopend mag worden uitgeoefend en dat het gebruik met een auto beperkt moet blijven tot de toegangsweg. [partij 3] daarentegen stelt dat zij het recht heeft om met een auto over het terrein achter haar perceel te rijden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid, zoals deze in de akte van vestiging is vastgelegd, het recht van weg omvat, wat betekent dat [partij 3] met een auto gebruik mag maken van de toegangsweg en het terrein achter haar perceel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid zich moet beperken tot de voor het dienende erf minst bezwarende wijze, wat betekent dat [partij 3] zich moet beperken tot het deel van het terrein dat redelijkerwijs nodig is om met een auto van en naar haar perceel te rijden.

De rechtbank heeft de vorderingen van [partij 1] c.s. afgewezen en de vorderingen van [partij 3] toegewezen, waarbij is bepaald dat de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend via de toegangsweg en het terrein tussen de schuur en de percelen [straatnaam] [nummer II] en [nummer III]. Tevens is [partij 1] c.s. veroordeeld om een drempel te verwijderen die de uitoefening van de erfdienstbaarheid bemoeilijkt. De proceskosten zijn toegewezen aan [partij 3].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/534307 / HA ZA 13-93
Vonnis van 3 juli 2013
in de zaak van

1.[partij 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[partij 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A. Heijder te te Amsterdam,
tegen
[partij 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A.J. Hendriks te Den Haag.
Partijen zullen hierna [partij 1] c.s. en [partij 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2012;
  • de akte overlegging producties van [partij 1] c.s. van 23 januari 2013;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 februari 2013 waarbij een comparitie en een descente is bepaald;
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 8 april 2013 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij 1] c.s. zijn sinds 1994 eigenaar van het perceel grond met een woonhuis, tuin en erf aan de [straatnaam] [nummer IV] te [woonplaats]. Het huis wordt bewoond door [partij 1] c.s. en hun vier kinderen.
2.2.
[partij 3] is eigenaar van het links naast het woonhuis van [partij 1] c.s. gelegen perceel aan de [straatnaam] [nummer III]. Het perceel van [partij 3] bestaat uit een woonhuis en tuin. De (overleden) echtgenoot van [partij 3], de heer [naam 4] (hierna: [naam 4]), is in 1953 eigenaar geworden van dit perceel. [partij 3] woont op dit moment niet meer aan de [straatnaam] [nummer III]. Zij verblijft sinds kort in een verzorgingstehuis. Het perceel van [partij 3] staat te koop.
2.3.
Links naast het perceel van [partij 3] bevindt zich een toegangsweg. De toegangsweg is gelegen op het perceel [straatnaam] [nummer IV] van [partij 1] c.s. Aan de andere kant van de toegangsweg bevindt zich het perceel met woonhuis en tuin [straatnaam] [nummer II]. Daarnaast bevindt zich het perceel met woonhuis en tuin [straatnaam] [nummer I]. Een stuk grond gelegen aan de achterzijden van de percelen [straatnaam] [nummer III], [nummer II] en [nummer I] behoort bij het perceel [straatnaam] [nummer IV]. Over de lengte staat aan de achterzijde van dit stuk grond een schuur. Vanaf het begin van de jaren zestig tot enkele jaren geleden was het terrein tussen de schuur en de achterzijden van de percelen [straatnaam] [nummer III], [nummer II] en [nummer I] net als de toegangsweg volledig bestraat.
2.4.
De grond waarop de percelen [straatnaam] [nummer IV], [nummer III], [nummer II] en [nummer I] zijn gelegen is in 1953 door de toenmalige eigenaar gesplitst in deze vier percelen. De woningen op de percelen waren toen in aanbouw. Middels de notariële akten van 19 januari 1953 en 13 februari 1953 zijn de percelen overgedragen. De heer [naam 5] is in 1953 eigenaar geworden van perceel [straatnaam] [nummer I], de heer [naam 6] van perceel [straatnaam] [nummer II], [naam 4] van perceel [straatnaam] [nummer III] en de heer [naam 7] van perceel [straatnaam] [nummer IV].
2.5.
In de notariële akte van 19 januari 1953 is een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van de percelen [straatnaam] [nummer I] en [nummer III] en ten laste van het perceel [straatnaam] [nummer IV] (hierna: de erfdienstbaarheid). De betreffende bepaling in de akte luidt, voor zover van belang:
“(…) verklaren de navolgende erfdienstbaarheid van weg te vestigen:
Ten behoeve van voormelde gedeelten van het kadastrale perceel (…) aangekocht als voormeld door de Heer [naam 5] respectievelijk de Heer [naam 4] en ten laste van voormelde gedeelte van het kadastrale perceel (…) aangekocht als voormeld door de Heer [naam 6 of naam 7] om van en naar de achterzijde van de heersende erven naar en van de [straatnaam] te komen over de aan te leggen paden en onder bepaling dat deze paden steeds vrij gehouden moeten worden zodat daarop generlei voorwerpen geplaatst mogen worden, terwijl het onderhoud dier paden voor rekening komt van de eigenaar van het lijdend erf of diens opvolgers of rechtverkrijgenden.”
2.6.
[naam 4], [partij 3] en hun bezoekers hebben de erfdienstbaarheid steeds op de volgende wijze uitgeoefend. Zij reden met hun auto vanaf de [straatnaam] de toegangsweg op. Aan het einde van de toegangsweg maakten zij een bocht en reden vervolgens door een paar keer heen en weer te steken op het terrein tussen de achterzijden van de percelen [nummer III] en [nummer II] en de schuur via de ingang aan de achterzijde van perceel [nummer III] de tuin in. Vervolgens parkeerden zij hun auto in de garage gelegen op de begane grond van het woonhuis of voor het woonhuis in de tuin. Zij verlieten de tuin door achteruit met een bocht de tuin uit te rijden tot achter perceel [nummer II] om vervolgens vooruit via de toegangsweg de [straatnaam] op te rijden.
2.7.
[partij 1] c.s. hebben een paar jaar geleden de bestrating achter de percelen [straatnaam] [nummer II] en [nummer I] verwijderd en hebben daar gras geplant. De bestrating op het terrein gelegen tussen de schuur en de toegangsweg en perceel [straatnaam] [nummer III] hebben [partij 1] c.s. niet verwijderd. Tussen het aangelegde grasveld achter de percelen [nummer II] en [nummer I] en de bestrating hebben [partij 1] c.s. een stenen drempel geplaatst. [partij 1] c.s. hebben daarnaast de bestrating aan de achterzijde van perceel [straatnaam] [nummer III] verwijderd voorbij de ingang tot de tuin van [partij 3]. Dit deel van het terrein hebben [partij 1] c.s. bij hun tuin getrokken en van planten voorzien.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[partij 1] c.s. vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het heersende erf [straatnaam] [nummer III] te [woonplaats] niet anders mag worden uitgeoefend dan te komen van en naar de achterzijde van het heersend erf naar en van de [straatnaam] over de bestaande toegangsweg maximaal tot de achtererfgrens van het heersend erf, uitsluitend via een toegang tot het heersend erf gelegen in de linker (westelijke) erfgrens van het heersende erf;
te bepalen dat [partij 3] de erfdienstbaarheid dient uit te oefenen zoals onder sub a omschreven met veroordeling van [partij 3] tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [partij 3] aan het in deze zaak te wijzen vonnis niet voldoet;
met veroordeling van [partij 3] in de kosten van de procedure.
3.2.
[partij 3] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[partij 3] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
te verklaren voor recht dat het recht van weg ten behoeve van [partij 3] als eigenaresse van het perceel [straatnaam] [nummer III] en ten laste van het perceel [straatnaam] [nummer IV] in eigendom van [partij 1] c.s. dient te worden uitgeoefend via de toegangsweg en vervolgens over het gehele terrein gelegen tussen de daar aanwezige schuur en de percelen [straatnaam] [nummer II] en [nummer III];
[partij 1] c.s. te veroordelen om binnen een termijn van 24 uur na betekening van dit vonnis de betegeling althans verharding achter de percelen [nummer II] en [nummer III] te herstellen en de drempel achter perceel [nummer II] te verwijderen;
[partij 3] te machtigen om indien [partij 1] c.s. langer dan vijf dagen na betekening van het vonnis in gebreke blijft met nakoming van het onder b. gevorderde, zelf de werkzaamheden onder b uit te voeren, met veroordeling van [partij 1] c.s. in de kosten die door [partij 3], althans door [partij 3] ingeschakelde derde, daarvoor redelijkerwijs gemaakt zijn, gemaximeerd op een bedrag van € 2.500,00;
met veroordeling van [partij 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.4.
[partij 1] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Inhoud en wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid
4.1.
Partijen verschillen van mening over de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze waarop deze mag worden uitgeoefend. [partij 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid alleen lopend en niet met een auto mag worden uitgeoefend en dat met een auto in ieder geval niet verder mag worden gereden op de toegangsweg dan tot waar de achtererfgrens van het perceel [straatnaam] [nummer III] begint. De eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] kan volgens [partij 1] c.s. vervolgens via een te creëeren toegang in de linker (westelijke) erfgrens van perceel [straatnaam] [nummer III] op dit perceel komen. [partij 3] stelt dat de eigenaar van perceel [nummer III] het recht heeft om met een auto via de toegangsweg en het terrein achter de percelen [straatnaam] [nummer III] en [nummer II] van en naar de achterzijde van perceel [straatnaam] [nummer III] van en naar de [straatnaam] te rijden.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 5:73 BW wordt de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening primair bepaald door de akte van vestiging. Voor zover in de akte regels daaromtrent ontbreken, wordt de inhoud en de wijze van uitoefening door de plaatselijke gewoonte bepaald. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het bij de uitleg van de akte van vestiging aankomt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. Hoge Raad 2 december 2005, LJN: AU2397)
4.3.
De rechtbank is met [partij 3] van oordeel dat uit de bewoordingen van de akte van vestiging, uitgelegd naar objectieve maatstaven, blijkt dat het de partijbedoeling is geweest dat de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] het recht heeft om de erfdienstbaarheid met een auto uit te oefenen. In de tekst van de betreffende bepaling in de akte staat namelijk dat het om een erfdienstbaarheid van weg gaat. De akte is opgesteld toen het oude Burgerlijk Wetboek (hierna: het OBW) gold. Artikel 733 van het OBW bepaalde dat het recht van weg is, het recht om met een wagen, een rijtuig etcetera over een anders land te rijden.
4.4.
Ter beoordeling resteert dan nog waarover de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] met de auto mag rijden. De rechtbank is met [partij 3] van oordeel dat de bewoordingen “om
van en naar de achterzijde van de heersende ervennaar en van de [straatnaam] te komen” en “over de aan te leggen
paden” (onderstreping rechtbank) in onderlinge samenhang bezien niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat de erfdienstbaarheid zich niet beperkt tot (het pad van) de toegangsweg maar ook het recht geeft om over het (pad van het) terrein gelegen tussen de achterzijden van de percelen [straatnaam] [nummer III] tot en met [nummer I] en de schuur te rijden. [partij 1] c.s. hebben ook geen andere aannemelijke uitleg voor deze bewoordingen gegeven.
4.5.
Ingevolge artikel 5:74 BW dient de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze te worden uitgeoefend. Zoals [partij 3] zelf erkent, dient de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] zich bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid te beperken tot het deel van het terrein tussen de schuur en de achterzijden van de percelen [nummer III] tot en met [nummer I] dat redelijkerwijs nodig is om met een auto van en naar de achterzijde van perceel [straatnaam] [nummer III] naar en van de [straatnaam] te komen. Vast staat dat het terrein/pad achter perceel [nummer I] daarvoor niet nodig is. De rechtbank heeft tijdens de bezichtiging ter plaatse in aanwezigheid van partijen geconstateerd dat het terrein/pad achter perceel [nummer II] redelijkerwijs nodig is om met een auto van en naar de achterzijde van perceel [straatnaam] [nummer III] naar en van de [straatnaam] te komen. De rechtbank heeft toen verder geconstateerd dat het terrein achter perceel [nummer III] gelegen voorbij de ingang tot de tuin van perceel [straatnaam] [nummer III] - het deel dat [partij 1] c.s. bij hun tuin hebben getrokken - redelijkerwijs niet nodig is bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. [partij 3] heeft haar stelling dat dit deel van het terrein wel nodig is om de erfdienstbaarheid op een redelijke manier uit te kunnen oefenen ook niet toegelicht. [partij 1] c.s. kunnen dit deel dus blijven gebruiken als tuin.
4.6.
De rechtbank concludeert dat de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] blijkens de akte van vestiging het recht heeft om van en naar de achterzijde van perceel [straatnaam] [nummer III] naar en van de [straatnaam] te komen door met een auto te rijden over de toegangsweg en over het terrein gelegen tussen de schuur en de achterzijden van de percelen [straatnaam] [nummer I] tot en met [nummer III]. De wijze van uitoefening dient zich ingevolge artikel 5:74 BW echter redelijkerwijs te beperken tot de toegangsweg en het deel van het terrein tussen de schuur en de achterzijden van het perceel [nummer II] en perceel [nummer III] tot aan het einde van de ingang naar de tuin van perceel [straatnaam] [nummer III].
Verlegging van de erfdienstbaarheid
4.7.
[partij 1] c.s. stellen dat zij op grond van artikel 5:73 lid 2 BW het recht hebben om de erfdienstbaarheid te verleggen naar uitsluitend de toegangsweg. [partij 1] c.s. willen het terrein achter de percelen [straatnaam] [nummer I] tot en met [nummer III] bij hun tuin trekken en aan het einde van de toegangsweg een hek plaatsen zodat het voor onbevoegden niet eenvoudig mogelijk is aan de achterzijden van de woningen te komen.Volgens [partij 1] c.s. kan de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] zonder vermindering van genot zich de toegang tot dit perceel verschaffen door een ingang te creëeren via de zijgrens van het perceel, langs de toegangsweg.
4.8.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 5:73 lid 2 BW de eigenaar van het dienende erf het recht heeft de erfdienstbaarheid te verleggen mits deze verplaatsing mogelijk is zonder vermindering van het genot. De stelplicht en bewijslast daarvan liggen bij de eigenaar van het dienende erf. Volgens de Hoge Raad staat niet iedere vermindering van genot van het heersende erf in de weg aan verlegging van de erfdienstbaarheid. Er moet sprake zijn van een zodanige vermindering van genot dat in redelijkheid moet worden geoordeeld dat dit aan verlegging in de weg staat (HR 24 september 1999, NJ 1999,754).
4.9.
[partij 3] betoogt dat de gewenste verlegging leidt tot vermindering van genot voor de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III]. Het is volgens [partij 3] onmogelijk om met een auto via een ingang aan de zijkant van de toegangsweg perceel [nummer III] op te rijden aangezien tussen de tuinen en de [straatnaam] een aanzienlijk niveauverschil bestaat en de toegangsweg schuin omlaag loopt vanaf de [straatnaam]. Bovendien zou in dat geval de haag die langs de gehele zijkant van de tuin van perceel [nummer III] staat, verwijderd moeten worden waardoor de privacy van [partij 3] afneemt. Als er aan de zijkant van perceel [nummer III] een toegang wordt gemaakt tot de tuin van dit perceel is er bovendien geen ruimte meer om heen en weer te steken en moet er dus ofwel achteruit van de [straatnaam] de tuin ingereden worden ofwel achteruit vanuit de tuin de [straatnaam] op gereden worden terwijl nu steeds vooruit de [straatnaam] op en af kan worden gereden, wat veel veiliger is. Verder zal de gehele tuin van perceel [nummer III] op de schop moeten als de erfdienstbaarheid wordt verlegd zoals [partij 1] c.s. wensen, aldus [partij 3].
4.10.
[partij 1] c.s. hebben in reactie hierop gesteld dat het niet onveilig is de [straatnaam] en de toegangsweg achteruit op of af te rijden. Er zijn zowel links als rechts van [straatnaam] [nummer III] minstens twaalf adressen waar op deze manier de aanwezige toegangsweg wordt verlaten. Gelet op de breedte van perceel [straatnaam] [nummer III] en de breedte van de toegangsweg is er een ruimte van circa tien meter om aan het einde van de toegangsweg tot de achtererfgrens van het perceel van [naam 4] een auto te keren. Het wegwerken van het niveauverschil is een kleine ingreep met beperkte kosten. De privacy verminderd niet doordat de haag verwijderd moet worden want de haag is slechts 65 cm hoog zodat er nu ook geen privacy is, aldus [partij 1] c.s.
4.11.
De rechtbank acht het niet onmogelijk dat via de zijkant van perceel [straatnaam] [nummer III] dit perceel op wordt gereden. De rechtbank is echter van oordeel dat de gewenste verlegging tot een zodanige vermindering van het genot voor de eigenaar van perceel [straatnaam] [nummer III] leidt dat deze genotsvermindering in redelijkheid aan de gewenste verlegging in de weg staat. Indien via de zijkant de tuin in moet worden gereden zal in de tuin zelf met heen en weer steken een bocht moeten worden gemaakt om net als in de huidige situatie in de garage op de begane grond van het huis te kunnen parkeren. Een deel van de beplanting van de tuin zal dan verwijderd moeten worden. Daarbij komt dat de eigenaar van perceel [nummer III] in de huidige situatie de [straatnaam] vooruit op en af kan rijden doordat gebruik mag worden gemaakt van het terrein achter perceel [nummer II]. Het is maar de vraag of dit ook mogelijk is als via de zijkant in plaats van via de achterzijde de tuin van het perceel op en af moet worden gereden. De rechtbank heeft tijdens de bezichtiging geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijk niveauverschil tussen de [straatnaam] en de tuinen van de percelen. Met [partij 3] acht de rechtbank achteruit de toegangsweg en de [straatnaam] op of af rijden mede gelet op dit niveauverschil gevaarlijker en lastiger dan vooruit. De rechtbank ziet zonder nadere toelichting van [partij 1] c.s., die ontbreekt, niet in hoe dit niveauverschil eenvoudig weggewerkt kan worden. Indien in de tuin en op de toegangsweg wel ruimte genoeg is om te keren zodat vooruit de toegangsweg en de [straatnaam] op en af kan worden gereden, zal voor dit keren een nog groter deel van de tuin nodig zijn dan bij alleen heen en weer steken in de tuin. Er zal dan dus nog meer beplanting verwijderd moeten worden.
4.12.
De rechtbank concludeert dat [partij 1] c.s. niet het recht hebben om de erfdienstbaarheid te verleggen tot uitsluitend de toegangsweg.
Onvoorziene omstandigheden
4.13.
[partij 1] c.s. verzoeken de rechtbank tot slot op grond van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 5:78 BW de erfdienstbaarheid te wijzigen in die zin dat de erfdienstbaarheid zich alleen uitstrekt tot de toegangsweg. Volgens [partij 1] c.s. werd ten behoeve van het bedrijfsmatig gebruik van het terrein gelegen achter perceel [straatnaam] [nummer III], dit terrein betegeld. Van bedrijfsmatig gebruik is al jarenlang geen sprake meer. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mag van [partij 1] c.s. niet worden verwacht dat zij de ruimte in hun tuin vrij houden om de eigenaar van perceel [nummer III] in staat te stellen op hun terrein een “draai” te maken uitsluitend om gebruik te kunnen blijven maken van de toegang tot het heersende erf via de achtererfgrens en niet via de zij-erfgrens van dat perceel, aldus [partij 1] c.s.
4.14.
De rechtbank is met [partij 3] van oordeel dat de gestelde omstandigheden geen onvoorziene omstandigheden opleveren die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid niet van [partij 1] c.s. gevergd kan worden. De wens een grotere tuin te hebben rechtvaardigt geen wijziging van de erfdienstbaarheid, of perceel [straatnaam] [nummer IV] ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid nu bedrijfsmatig in gebruik was of niet ([partij 3] betwist dit bedrijfsmatige gebruik).
Conclusie
4.15.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vorderingen in conventie zal afwijzen. De rechtbank zal de in reconventie gevorderde verklaring voor recht toewijzen in die zin dat de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend via de toegangsweg en vervolgens over het terrein gelegen tussen de daar aanwezige schuur en de percelen [straatnaam] [nummer II] en [nummer III] tot en met het einde van de ingang tot de tuin van perceel [nummer III].
4.16.
[partij 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij 3] worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.178,00
in reconventie
4.17.
[partij 3] vordert in reconventie verder nog dat [partij 1] c.s. worden veroordeeld om binnen een termijn van 24 uur na betekening van dit vonnis de betegeling althans verharding achter perceel [straatnaam] [nummer II] te herstellen en de drempel achter perceel [nummer II] te verwijderen. Voor het geval [partij 1] c.s. hiermee in gebreke blijven, vordert [partij 3] dat zij gemachtigd wordt deze werkzaamheden zelf uit te voeren.
4.18.
De rechtbank heeft tijdens de bezichtiging geconstateerd dat de drempel gelegen aan de achterzijde van perceel [nummer II] tussen het aangelegd stuk gras en de bestrating een belemmering vormt bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van weg. Het heen en weer steken met de auto wordt door de drempel bemoeilijkt. De rechtbank zal [partij 1] c.s. dan ook veroordelen de drempel te verwijderen.
4.19.
[partij 3] heeft niet gesteld op grond waarvan [partij 1] c.s. gehouden is het terrein van tegels te voorzien. In de akte van vestiging staat niet bepaald dat het pad betegeld moet zijn. Volgens [partij 1] c.s. is een graspad ook een pad waarover met een auto gereden kan worden. [partij 3] heeft dit niet althans niet gemotiveerd betwist zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling. Het enkele feit dat het terrein vanaf de jaren zestig tot enkele jaren geleden betegeld is geweest, leidt op zichzelf niet tot een verplichting om het terrein ook betegeld te houden. De rechtbank zal de vordering om het terrein te betegelen dan ook afwijzen.
4.20.
De rechtbank zal [partij 3] machtigen om, indien [partij 1] c.s. langer dan veertien dagen na betekening van het vonnis in gebreke blijven met het verwijderen van de drempel, zelf deze werkzaamheden uit te voeren, met veroordeling van [partij 1] c.s. in de kosten die door [partij 3], althans door [partij 3] ingeschakelde derde, daarvoor redelijkerwijs gemaakt zijn, gemaximeerd op een bedrag van € 500,00. De rechtbank acht een termijn van veertien dagen redelijk. Het bedrag van € 2.500,00 waarop [partij 3] in haar vordering de kosten heeft gemaximeerd zag tevens op het aanleggen van bestrating. Nu de rechtbank dit deel van de vordering heeft afgewezen, heeft de rechtbank het bedrag naar beneden bijgesteld.
4.21.
[partij 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij 3] worden begroot op salaris advocaat € 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [partij 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [partij 3] tot op heden begroot op € 1.178,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het perceel [straatnaam] [nummer III], thans in eigendom van [partij 3], en ten laste van het perceel [straatnaam] [nummer IV], thans in eigendom van [partij 1] c.s., mag worden uitgeoefend via de toegangsweg en vervolgens over het terrein gelegen tussen de daar aanwezige schuur en de percelen [straatnaam] [nummer II] en [nummer III], dit tot en met het einde van de ingang tot de tuin van perceel [nummer III];
5.5.
veroordeelt [partij 1] c.s. om binnen een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis de drempel achter perceel [nummer II] te verwijderen;
5.6.
machtigt [partij 3] om indien [partij 1] c.s. langer dan veertien dagen in gebreke blijven met de verwijdering van de drempel, de drempel zelf te verwijderen met veroordeling van [partij 1] c.s. in de kosten die door [partij 3], althans door [partij 3] ingeschakelde derde, daarvoor redelijkerwijs gemaakt zijn, gemaximeerd op € 500,00;
5.7.
veroordeelt [partij 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [partij 3] tot op heden begroot op € 452,00,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.M. Oude Hengel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.