In deze zaak verzoekt eiser gesubsidieerde rechtsbijstand voor een civielrechtelijke procedure tegen Ratko Mladić, waarbij hij schadevergoeding vordert wegens onrechtmatige daad, specifiek het plegen van genocidale moorden op zijn broer en vader in Srebrenica. De rechtbank Amsterdam behandelt het verzoek, dat eerder door verweerder is afgewezen op basis van artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De rechtbank stelt vast dat de begrippen rechtsmacht en Nederlandse rechtssfeer verschillende betekenissen hebben en dat het aan de civiele rechter is om te oordelen over de rechtsmacht. De bestuursrechter moet echter wel een inschatting maken over het bestaan van rechtsmacht in het kader van artikel 12 Wrb.
De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek om rechtsbijstand afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de Nederlandse civiele rechter rechtsmacht heeft in deze zaak. Verweerder had eiser het voordeel van de twijfel moeten geven en als uitgangspunt het bestaan van rechtsmacht moeten nemen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 42,-- aan eiser moet worden vergoed. Tevens worden de kosten van de procedure, begroot op € 944,--, aan eiser vergoed.