ECLI:NL:RBAMS:2013:5433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
13/420276-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking, bedreiging en mishandeling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 29 augustus 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van stalking, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De feiten waarvoor de verdachte werd vervolgd, vonden plaats tussen 2002 en 2006 en betroffen onder andere bedreigingen aan het adres van een ex-partner en andere personen, waaronder politiemensen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het handelen van de verdachte grote gevolgen heeft gehad voor de slachtoffers, maar ook dat hij op het moment van de feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de voorgenomen gevangenisstraf van twaalf maanden verlaagd tot acht maanden, mede omdat de verdachte al 17 maanden in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft de bijlagen van het vonnis, bestaande uit e-mail- en sms-berichten, niet gepubliceerd. De verdachte is vrijgesproken van enkele geweldsdelicten tegen zijn ex-partner, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/420276-06
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2006 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een snijdende beweging gemaakt langs zijn hals/nek en/of (daarbij) voornoemde [persoon 1] dreigend een of meermalen de woorden toegevoegd : "Je kop gaat eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 december 2005 tot en met 17 februari 2006 te Amsterdam (vestigingsplaats SBS Broadcasting, redactie [programma]) en/of te Aalsmeer (vestiging van Endemol Nederland, werkgever van [persoon 2]) en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, [persoon 2] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met wederrechtelijke vrijheidsberoving, althans een misdrijf waardoor de algemene veiligheid van
personen in gevaar wordt gebracht en/of met gijzeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (telkens) een of meer (e-mail)berichten aan die [persoon 2] gestuurd naar/aan het e-mailadres van die [persoon 2] ([e-mailadres 1]) met (onder meer) daarin vermeld:
- ( op 16 februari 2006, p. 27-29 proces-verbaal) "Alles de pleuris mag krijgen, als ik [persoon 3] (de zoon van die [persoon 2]) maar heb" en/of
- ( op 16 december 2005, p. 32-34 proces-verbaal) "Het liefste pakte ik jullie.
Sleepte jullie naar de auto. Hup ma en jij er in. Snel [persoon 3] bij me, en van achter de achterbank, Rijden maar!", althans (telkens) woorden van dergelijke
aard en/of strekking;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 9 december 2005 tot en met 17 februari 2006 te Amsterdam (vestigingsplaats SBS Broadcasting, redactie [programma]) en/of te Aalsmeer (vestigingsplaats van Endemol Nederland) en/of te Alkmaar (vestigingsplaats webhost Qball Internet B.V. van de website [website 1]) en/of te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [persoon 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte
A) op de website van het televisieprogramma "Hart in actie" ([website 2]) meerdere (e-mail)berichten gericht aan die [persoon 2] achtergelaten, althans meerdere (e-mail)berichten verzonden aan het mailadres [e-mailadres 1], te weten op de navolgende data en met de inhoud zoals opgenomen in de hieronder genoemde pagina('s) van het proces-verbaal:
- op 9 december 2005 (p. 30-31 proces-verbaal) en/of
- op 16 december 2005 (p. 32-34 proces-verbaal) en/of
- op 9 januari 2006 (p. 23-25 proces-verbaal) en/of
- op 21 janauri 2006 (p. 26 van het proces-verbaal) en/of
- op 9 februari 2006 (p. 21 van het proces-verbaal) en/of
- op 16 februari 2006 (p. 27-29 van het proces-verbaal) en/of
- op 17 februari 2006 (p. 20 van het peoces-verbaal) en/of
B) in het gastenboek van de persoonlijke website van die [persoon 2] ([website 1]) (telkens) een of meerdere (e-mail) bericht(en) gericht aan die [persoon 2], achtergelaten, te weten op de navolgende data met in houd als opgenomen in de genoemde pagina('s) van het proces-verbaal:
- op 2 januari 2006 meerdere (te weten zes) (e-mail)berichten (p. 45-46 van
het proces-verbaal) en/of
- op 4 januari 2006 meerdere (te weten veertig) (e-mail)berichten (p. 39-45
van het proces-verbaal);
3.
A)
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot en met juni 2002 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [persoon 4], immers heeft verdachte (telkens) op de kaak en/of in het gezicht van die [persoon 4] geslagen en/of gestompt, waardoor die [persoon 4] een blijvend pijnlijke kaak (door verplaatsing van de discus articulatis naar ventraal met reductie) heeft bekomen);
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot en met juni 2002 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [persoon 4] opzettelijk van het leven te beroven, althans aan die [persoon 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen de keel van die [persoon 4] heeft dichtgeknepen (gehouden), waardoor die [persoon 4] geen adem (meer) kon halen en dreigde te stikken;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot en met juni 2002 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [persoon 4] (telkens) op de kaak en/of in het gezicht en/of op het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of een deur (met kracht) in/tegen die [persoon 4] heeft gedrukt en/of die [persoon 4] door een kamer heeft gegooid en/of geduwd en/of op die [persoon 4] is gaan zitten en/of de keel van die [persoon 4] heeft dichtgeknepen, waardoor die [persoon 4] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen (te weten verplaatsing van de discus articularis naar ventraal met reductie) als gevolg van het slaan
en/of stompen tegen de kaak van die [persoon 4] en/of (telkens) pijn en/of letsel heeft bekomen;
en
B)
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2002 tot en met 1 februari 2006 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [persoon 4], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij ,verdachte
- ( in voornoemde periode) een of meer poststukken/brieven verstuurd naar het adres en geadresseerd aan die [persoon 4] en/of
- ( in voornoemde periode, althans in de periode van februari 2003 tot en met 31 september 2005) een of meer poststukken/brieven verstuurd naar het adres van die [persoon 4] en geadresseerd aan de vader van die [persoon 4], te weten [persoon 5] en/of
- in de periode juni 2005 en/of juli 2005 een of meer dagen voor het werk (gelegen aan de [adres 1] te Leeuwarden) van die [persoon 4] langsgelopen, terwijl die [persoon 4] daar aan het werk was en/of
- ( in eerstgenoemde periode) een of meer poststukken/brieven op het werk van die [persoon 4] afgeleverd, welke poststukken/brieven geadresseerd waren aan die [persoon 4] en/of aan een of meer collega's en/of de werkgever van die [persoon 4] en/of
- ( in eerstgenoemde periode) rond het werk van die [persoon 4] rondgelopen en/of naar binnen gegluurd en/of rondgehangen en/of rondgefietst en/of
- ( in eerstgenoemde periode) op en/of rond het werk van die [persoon 4] een collega van die [persoon 4] aangesproken en/of tegen die collega gezegd dat hij, verdachte in gevecht met die [persoon 4] was en/of
- in de periode juni 2005 en/of juli 2005 op en/of rond het werk van die [persoon 4] met zijn hoofd tegen een raam gebonkt;
4.
hij op of omstreeks 08 november 2005 te Leeuwarden opzettelijk mishandelend [persoon 6] met een elleboog en/of een vuist in de maag en/of zij heeft gestoten en/of gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [persoon 6] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 16 januari 2006 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, [persoon 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 7] dreigend de woorden toegevoegd :"Nou goed mevrouw [persoon 7], ik weet u te vinden, ik kan u meedelen dat u dit jaar onthoofd zal worden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2006 tot en met 1 februari 2006 te Leeuwarden [persoon 7] en/of een of meer collega's/medewerkers van die [persoon 7] -schriftelijk- heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brief naar het werkadres van die [persoon 7] gestuurd en geadresseerd aan die [persoon 7] met daarin de volgende -
bedreigende- teksten:
- " Bij deze sommeer ik jou om al mijn betaalde belastinggelden direct terug te storten op mijn bankrek, dit op straffe des doods" en/of
- " Dit is een voorbode op wat gaat komen" en/of
- " Daar blanken alleen luisteren en voelen wanneer hun direct iets aangaat, ben jij symbool voor al jou medewerkers op jou kantoor. aansluitend hierop zullen alle medewerkers hun bezit en rijkdom kwijtraken" en/of
- " Daar ik een systeemdenker ben zal mijn straffende hand ook jullie kinderen en ouders betreffen" en/of
- " Er komt een dag dat jij zal smeken om te mogen blijven leven, Ik zal u dan niet horen", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
6.
hij op of omstreeks 13 februari 2006 te Leeuwarden [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of een of meer andere medewerkers van politieregio Midden Fryslan -schriftelijk- heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pakket met geprinte e-mailberichten afgeleverd bij [politiebureau] te Leeuwarden, terwijl op een van deze geprinte e-mailberichten de navolgende -bedreigende- handgeschreven tekst(en) stond(en):
- " Aan Allah is de overwinning" en/of
- " Onthoofding 2 politieambtenaren [persoon 8]" en/of - "Publieke vernedering" en/of
- " Nog 6 agenten uit L'warden" en/of
- " Jullie corupte tijdperk is bijna teneinde", althans (telkens) woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder 1 ten laste gelegde vermelde “[voorletters], [persoon 1]” als “[persoon 1]”, aangezien hier sprake is van een kennelijke verschrijving. Door de verbetering wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk, met dien verstande dat de onder 3A ten laste gelegde eenvoudige mishandeling voor wat betreft de periode van vóór 15 augustus 2001 verjaard is. Voor dit gedeelte van de tenlastelegging is de officier van justitie derhalve niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Er zijn ten slotte geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 A) is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het voor de onder 3A) ten laste gelegde feiten (geweld tegen ex-partner [persoon 4]) naast de aangiften aan voldoende ondersteunend bewijs.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de verklaringen van de arts, [arts 1], van 8 mei 2006 en 28 december 2006, onvoldoende zijn om te dienen als onderbouwing voor de verklaring van [persoon 4] dat zij door verdachte op haar kaak is geslagen en daaraan blijvend letsel heeft overgehouden. Deze geneeskundige verklaringen zijn immers pas enige jaren later opgesteld. Daarnaast behelzen deze verklaringen niet meer informatie dan dat de afwijking aan de ‘discus articularis’ waarschijnlijk al latent aanwezig was bij [persoon 4] en mogelijk door ‘de klap’ eerder manifest is geworden. Enig causaal verband tussen een slag op de kaak door verdachte en het opgelopen letsel ontbreekt dan ook.
In het dossier bevindt zich verder een geneeskundige verklaring (letselbeschrijving) van de arts [arts 2] van 21 februari 2006 over de door [arts 2] op 6 mei 2002 waargenomen ‘contusie linkervoet; verdenking op breuken middenvoet’. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er destijds wel een incident is geweest waarbij de voet van [persoon 4] tussen de deur is gekomen, maar dat hij hier geen aandeel in heeft gehad. Hij heeft betwist dat hij op dat moment in de buurt van de deur was. Hij heeft wel erkend dat hij vervolgens met [persoon 4] naar een arts is gegaan. De rechtbank overweegt dat tegenover deze verklaring van verdachte, de aangifte van [persoon 4] -gedaan na beëindiging van de relatie- onvoldoende wordt ondersteund door de letselverklaring van [arts 2], waardoor het feit niet overtuigend kan worden bewezen.
Voor de verklaring van [persoon 4], dat verdachte op haar is gaan zitten, is er weliswaar enige onderbouwing, te weten de verklaring van verdachte, doch uit haar aangifte blijkt niet dat zij hierdoor enig letsel of pijn heeft ondervonden, waardoor dit onderdeel evenmin wettig kan worden bewezen.
Ten slotte leidt ook de ten laste gelegde poging tot doodslag tot vrijspraak vanwege het ontbreken van enige ondersteuning voor de aangifte van [persoon 4].
4.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde:
op 17 februari 2006 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een snijdende beweging gemaakt langs zijn hals en daarbij voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Je kop gaat eraf”;
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 16 december 2005 tot en met 16 februari 2006 te Amsterdam (vestigingsplaats SBS Broadcasting, redactie [programma]), [persoon 2] (telkens) heeft bedreigd met een misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend twee e-mailberichten aan die [persoon 2] gestuurd aan het e-mailadres van die [persoon 2] ([e-mailadres 1]) met (onder meer) daarin vermeld:
  • op 16 februari 2006 “Alles de pleuris mag krijgen, als ik [persoon 3] (de zoon van die [persoon 2]) maar heb” en
  • op 16 december 2005 “Het liefste pakte ik jullie. Sleepte jullie naar de auto. Hup ma en jij er in. Snel [persoon 3] bij me, en van achter de achterbank, Rijden maar!”;
en
in de periode van 9 december 2005 tot en met 17 februari 2006 te Amsterdam (vestigingsplaats SBS Broadcasting, redactie [programma]) en Alkmaar wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[persoon 2], met het oogmerk die [persoon 2], te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij, verdachte
A. op de website van het televisieprogramma “[programma]” ([website 2]) meerdere (e-mail)berichten gericht aan die [persoon 2] achtergelaten, te weten op de navolgende data en met de inhoud zoals opgenomen in de hieronder genoemde pagina’s van het proces-verbaal:
  • op 9 december 2005 (p. 30-31 proces-verbaal) en
  • op 16 december 2005 (p. 32-34 proces-verbaal) en
  • op 9 januari 2006 (p. 23-25 proces-verbaal) en
  • op 21 januari 2006 (p. 26 proces-verbaal) en
  • op 9 februari 2006 (p. 21 proces-verbaal) en
  • op 16 februari 2006 (p. 27-29 proces-verbaal) en
  • op 17 februari 2006 (p. 20 proces-verbaal) en
in het gastenboek van de persoonlijke website van die [persoon 2] ([website 1]) berichten gericht aan die [persoon 2] achtergelaten te weten op de navolgende data met inhoud als opgenomen in de genoemde pagina’s van het proces-verbaal:
  • op 2 januari 2006 zes berichten (p. 45-46 proces-verbaal) en
  • op 4 januari 2006 veertig berichten (p. 39-45 proces-verbaal);
Met betrekking tot het onder 3B) ten laste gelegde:
in de periode van 1 mei 2002 tot en met 1 februari 2006 te Leeuwarden, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[persoon 4], met het oogmerk die [persoon 4] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte
  • in voornoemde periode poststukken/brieven verstuurd naar het adres en geadresseerd aan die [persoon 4] en
  • in voornoemde periode poststukken/brieven verstuurd naar het adres van die [persoon 4] en geadresseerd aan de vader van die [persoon 4], te weten [persoon 5] en
  • in de periode juni 2005 en/of juli 2005 meer dagen voor het werk gelegen aan de [adres 1] te Leeuwarden van die [persoon 4] langsgelopen, terwijl die [persoon 4] daar aan het werk was en
  • in eerstgenoemde periode poststukken/brieven op het werk van die [persoon 4] afgeleverd, welke poststukken/brieven geadresseerd waren aan die [persoon 4] en collega’s en de werkgever van die [persoon 4] en
  • in eerstgenoemde periode rond het werk van die [persoon 4] gelopen en naar binnen gegluurd en
  • in eerstgenoemde periode een collega van die [persoon 4] aangesproken en tegen die collega gezegd dat hij, verdachte, in gevecht met die [persoon 4] was;
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde:
op 8 november 2005 te Leeuwarden opzettelijk mishandelend [persoon 6] met een elleboog in de maag heeft gestoten, waardoor deze [persoon 6] pijn heeft ondervonden;
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde:
op 16 januari 2006 te Leeuwarden [persoon 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 7] dreigend de woorden toegevoegd: “Nou goed mevrouw [persoon 7], ik weet u te vinden, ik kan u meedelen dat u dit jaar onthoofd zal worden”;
en
in de periode van 28 januari 2006 tot en met 1 februari 2006 te Leeuwarden [persoon 7] -schriftelijk- heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brief naar het werkadres van die [persoon 7] gestuurd en geadresseerd aan die [persoon 7] met daarin de volgende -bedreigende- teksten:
  • “Bij deze sommeer ik jou om al mijn betaalde belastinggelden direct terug te storten op mijn bankrek, dit op straffe des doods” en
  • “Dit is een voorbode op wat gaat komen” en
  • “Daar blanken alleen luisteren en voelen wanneer hun direct iets aangaat, ben jij symbool voor al jou medewerkers op jou kantoor. aansluitend hierop zullen alle medewerkers hun bezit en rijkdom kwijtraken” en
  • “Daar ik een systeemdenker ben zal mijn straffende hand ook jullie kinderen en ouders betreffen” en
  • “Er komt een dag dat jij zal smeken om te mogen blijven leven, Ik zal u dan niet horen”;
Met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde:
op 13 februari 2006 te Leeuwarden [persoon 8] en [persoon 9] -schriftelijk- heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pakket met geprinte e-mailberichten afgeleverd bij [politiebureau] te Leeuwarden, terwijl op een van deze geprinte e-mailberichten de navolgende -bedreigende- teksten stonden:
  • “Aan Allah is de overwinning” en
  • “Onthoofding 2 politieambtenaren [persoon 8]” en
  • “Publieke vernedering” en
  • “Nog 6 agenten uit L’warden” en
  • “Jullie corupte tijdperk is bijna teneinde”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overwegingen
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is - anders dan de verdediging heeft betoogd - van oordeel dat de aard en de omvang van de bedreiging alsook de omstandigheden waaronder deze is gedaan voldoende ernstig waren om redelijke vrees te doen ontstaan. [persoon 1] voelde zich volgens haar aangifte daadwerkelijk bedreigd door de uitlating van verdachte. Bovendien maakt de omstandigheid dat verdachte [persoon 1], zoals hij zelf ook ter terechtzitting heeft erkend, bij haar voornaam heeft aangesproken, objectief gezien extra bedreigend. Daarbij, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kende [persoon 1] verdachte niet en was zij niet op de hoogte van zijn (psychische) problemen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Wat betreft de in het eerste onderdeel ten laste gelegde bedreiging van [persoon 2], stelt de rechtbank vast dat verdachte niet heeft betwist dat hij de e-mail berichten aan [persoon 2] heeft gezonden. De bewering van verdachte dat hij de mails niet (geheel) zelf zou hebben geschreven, maar dat deze in de coffeeshop waar hij deze zou hebben geschreven, door een ander zijn aangevuld met diverse passages, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verder heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een misdrijf tegen het leven gericht of vrijheidsbeneming, aangezien hij nooit opzet heeft gehad op bedreiging van [persoon 2]. Volgens verdachte heeft hij nooit beoogd bij [persoon 2] de vrees te laten ontstaan dat zij het leven zou verliezen of tegen haar wil zou worden meegenomen, maar heeft hij slechts een verlangen beschreven om bij [persoon 2] en haar zoon te zijn.
De rechtbank overweegt dat niet doorslaggevend is wat de intentie van de verdachte was met het sturen van de berichten, maar of de inhoud van de berichten van dien aard was, dat bij [persoon 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij en haar zoon tegen haar wil zouden worden meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit het geval. De rechtbank acht daarbij vooral van belang dat de e-mailberichten niet uitsluitend gericht waren aan [persoon 2] in de uitoefening van haar werk als [functie] van het programma “[programma]”, maar mede aan [persoon 2] als privépersoon en moeder, aangezien in de berichten tevens haar zoon wordt genoemd. Als gevolg van deze berichten is [persoon 2], volgens haar (aanvullende) aangifte erg geschrokken en voelde zij zich dusdanig bedreigd, dat zij voorzorgsmaatregelen heeft genomen in de vorm van het laten aanbrengen van een alarminstallatie in haar huis. Ook durfde zij niet meer alleen met haar zoon de straat op te gaan. De teksten in de in de tenlastelegging opgenomen e-mails zijn gezien het voorgaande dusdanig dat deze de redelijke vrees konden opwekken dat de veiligheid van [persoon 2] of haar zoon in gevaar werd gebracht, in die zin dat [persoon 2] en/of haar zoon mogelijkerwijs zou(den) kunnen worden ontvoerd.
Wat betreft de in het tweede onderdeel ten laste gelegde belaging van [persoon 2], stelt de rechtbank voorop dat voor de vraag of sprake was van belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, beslissend is of er sprake was van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van intensiteit, duur en frequentie heeft.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de periode van 9 december 2005 tot en met 17 februari 2006 met het versturen van de in de tenlastelegging genoemde (en aan dit vonnis gehechte) berichten sprake geweest. Daarbij had verdachte het vereiste oogmerk. Immers, verdachte heeft met de berichten getracht [persoon 2] te bewegen een stamboomonderzoek te (laten) verrichten voor haar programma. De verdediging heeft ter terechtzitting in dit verband nog aangevoerd dat verdachte slechts twee e-mails over het stamboomonderzoek heeft gestuurd en vervolgens is overgegaan tot het vertellen van zijn levensverhaal en andere persoonlijke verhalen, zodat van een ‘stelselmatig dwingen om iets te doen’ geen sprake zou zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat verdachte ook in de opvolgende berichten veelvuldig aan zijn veronderstelde afkomst refereert. Deze verwijzingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet los worden gezien van zijn eerdere verzoek tot het doen van een stamboomonderzoek. Daarnaast werd [persoon 2] door voornoemde e-mails feitelijk gedwongen te dulden dat er stelselmatig contact met haar werd gezocht. Doordat [persoon 2] in de e-mails, zoals hiervoor al is overwogen, mede als privé-persoon werd aangesproken, heeft zij veiligheidsmaatregelen voor haar en haar zoon getroffen. Daarmee hebben de berichten een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met zijn berichtenstroom ook het oogmerk heeft gehad om [persoon 2] vrees aan te jagen. Anders dan bij de eveneens ten laste gelegde (en hiervoor besproken) bedreiging van [persoon 2], wordt deze opzet in het geval van belaging niet besloten geacht in de belaging zelf. Belaging kan immers ook andere doeleinden hebben dan het aanjagen van vrees, zoals in dit geval het dwingen van een ander om iets te doen of te dulden. Dat de belaging feitelijk wel tot gevolg heeft gehad dat [persoon 2] vrees werd aangejaagd, doet daar niet aan af. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij op dit onderdeel.
Voor de leesbaarheid en begrijpbaarheid van dit vonnis worden de geciteerde pagina’s als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Met betrekking tot het onder 3 B) ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende een langere periode op een vaak indringende wijze contact met [persoon 4] of haar directe omgeving heeft gezocht, zowel per brief, door middel van een videoboodschap als in persoon. [persoon 4] ondervond hiervan hinder in haar dagelijkse leven. Als gevolg van de gedragingen van verdachte voelde [persoon 4] zich bedreigd, heeft zij zich ziek gemeld op haar werk en is zij vervolgens overgeplaatst naar een andere afdeling. De gedragingen van verdachte in de periode van 1 mei 2002 tot en met 1 februari 2006 leveren naar het oordeel van de rechtbank een wederrechtelijke stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4] op, in die zin dat zij werd gedwongen te dulden dat er stelselmatig contact met haar werd gezocht en dat zij en haar omgeving werden gedwongen niet langer “verhalen” over hem te verspreiden en geldsommen over te maken.
Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet wist dat hij wederrechtelijk bezig was, doet hier niet aan af. Verdachte is [persoon 4] en haar omgeving blijven benaderen terwijl hij geen enkele aanleiding had om te veronderstellen dat het door hem gezochte contact door [persoon 4] op prijs werd gesteld.
Met verwijzing naar wat de rechtbank hiervoor met betrekking tot de belaging door verdachte van [persoon 2] heeft overwogen, acht de rechtbank ook in het geval van [persoon 4] niet bewezen dat verdachte het oogmerk had om haar vrees aan te jagen.
Uit de aangifte van [persoon 10] van Stichting Jeugdzorg Friesland volgt verder dat verdachte in de week van 13 februari 2006 op de fiets is gezien rond het gebouw van het bureau Jeugdzorg. Dit valt buiten de in de tenlastelegging genoemde periode, zodat dit onderdeel van het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Verder ten aanzien van het ten laste gelegde bonken met het hoofd tegen het raam door verdachte blijkt uit zowel de aangiftes van [persoon 4] als [persoon 10] dat zij deze gedraging niet zelf hebben waargenomen waardoor dit onderdeel evenmin kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
De verdediging heeft aangevoerd dat getuige [persoon 11] een volledige andere gang van zaken van de mishandeling beschrijft, omdat [persoon 11] verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte met zijn vuist een stomp in de zij van [persoon 6] gaf, terwijl [persoon 6] heeft verklaard dat hij een elleboog in zijn maagstreek kreeg van verdachte.
De rechtbank overweegt dat het feit dat [persoon 11] over de mishandeling niet in detail hetzelfde verklaart als [persoon 6], niet maakt dat de verklaringen van [persoon 11] en [persoon 6] als tegenstrijdig terzijde moeten worden geschoven. De verklaring van [persoon 11] kan dan ook worden gebezigd als ondersteuning voor de verklaring van [persoon 6].
Met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de omstandigheden waaronder de bedreigingen zijn gedaan wel degelijk geschikt waren om bij [persoon 8] en [persoon 9] redelijke vrees op te wekken dat zij het leven zouden verliezen. Dat verdachte, zoals hij stelt, het pakket met brieven ‘kalm’ heeft afgegeven doet daar niet aan af. Hij heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij de brieven juist op het politiebureau heeft afgegeven omdat hij opgepakt wilde worden, zodat hij met de brieven kennelijk heeft bedoeld dreigend over te komen. Bovendien had juist de politie te Leeuwarden, gezien onder meer de aangifte van [persoon 6] van 8 november 2005, kennis van het feit dat verdachte tot meer dan alleen dreigementen in staat was.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 (bedreiging), 2 (bedreiging en belaging), 3 (zware mishandeling, poging tot doodslag, mishandeling en belaging), 4 (mishandeling), 5 (bedreiging) en 6 (bedreiging) bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft in dit verband verklaard dat het Openbaar Ministerie ten tijde van de eerdere behandeling van deze zaak in 2007 de rechtbank had verzocht aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging voor de duur van twee jaar op te leggen, nu destijds -gezien de verschillende rapporten die over verdachte waren opgemaakt en het aantal en de ernst van de feiten- gevreesd werd dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten zou plegen. Inmiddels heeft het Openbaar Ministerie echter kunnen vaststellen dat -voor zover bekend- verdachte geen strafbare feiten meer heeft gepleegd van het kaliber van de feiten zoals in de onderhavige zaak ten laste is gelegd. Wel is hij in 2011 nog door de politierechter te Zwolle veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur voor een tweetal vernielingen in september 2010. Verdachte heeft meegewerkt aan de door het Openbaar Ministerie verzochte reclasseringsrapportage. Dit rapport roept volgens de officier van justitie wel enige zorgen op, onder meer omdat het verleden niet bespreekbaar was voor verdachte. Echter oplegging van een TBS-maatregel is wat de officier van justitie betreft niet meer aan de orde. Er is volgens haar wel sprake van ernstige feiten die een forse gevangenisstraf rechtvaardigen, maar nu sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn moet dit gecompenseerd worden door middel van strafvermindering. In de strafeis is hiermee al rekening gehouden, aldus de officier van justitie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -kort en zakelijk samengevat- verzocht de op te leggen straf te matigen wegens de overschrijding van de redelijke termijn alsmede gezien het feit dat verdachte sinds de feiten waarvoor hij thans terechtstaat, slechts nog eenmaal in aanraking is gekomen met politie en justitie. In een wanhoopspoging om hulp te krijgen heeft verdachte een waterkoeler op een politiebureau omver gegooid. Voor dit feit is hij in 2011 berecht en sindsdien is hij niet meer in aanraking geweest met de politie. De raadsvrouw verzoekt om in geval van oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf deze niet langer te laten zijn dan de duur van de voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 9 december 2005 tot en met 17 februari 2006 en in de periode van 1 mei 2002 tot en met 1 februari 2006 schuldig gemaakt aan belaging van een tweetal slachtoffers. Het betreft een langere periode waarin verdachte er van alles aan heeft gedaan om in de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2] en [persoon 4] aanwezig te zijn en te blijven. De gevoelens van onmacht en onbegrip die mogelijk bij verdachte leefden over de verbroken relatie met [persoon 4] rechtvaardigen niet de gedragingen van verdachte. Met
[persoon 2] heeft verdachte zelfs nimmer enige relatie gehad. Het feit dat [persoon 2] via een televisieprogramma haar hulp aanbood bij allerhande problemen van televisiekijkers, rechtvaardigt niet dat verdachte [persoon 2] als privépersoon heeft benaderd op de wijze zoals hij heeft gedaan. Belaging is een ernstig feit nu het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. Volgens de verklaringen van de slachtoffers heeft de belaging een grote impact gehad op hun dagelijkse leven. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk. Daarnaast heeft verdachte in de periode vanaf 8 november 2005 tot 17 februari 2006 meerdere personen bedreigd met misdrijven gericht tegen het leven en is hij eenmaal overgegaan tot daadwerkelijke mishandeling. Door dit handelen, heeft verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij zijn slachtoffers.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum van
8 februari 2007, destijds opgesteld door klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] en psychiater [psychiater]. Hieruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, maar dat hij in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen. De onderzoekers concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens dat deze feiten hem slechts
in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend. Volgens de diagnose leidt verdachte aan uitgebreide waanvorming in het kader van een chronische waanstoornis, waarbij de waanstoornis achterdochts-, grootheids- en betrekkingswaandenken omvat. Naast de chronische waanstoornis is een schizotypische persoonlijkheidsstoornis geconstateerd, gekenmerkt door eigenaardigheden in gedrag, vervormingen in cognities en percepties evenals het verminderd vermogen tot het aangaan van intieme relaties. Centraal in zijn waan staan de thema’s benadeling, onrecht en verongelijktheid en de op afstamming gebaseerde ‘grootheid’. Het lijkt aannemelijk dat verdachte op bepaalde tijden gevangen wordt gehouden in zijn psychotische belevingen. Verdachte kan, indien hij zich onthoudt van misbruik van middelen, potentieel woede- of agressie-uitlokkende situaties echter zonder problemen doorstaan. Door zijn waanstoornis heeft verdachte geen ziektebesef en zonder adequate behandeling zal hij volgens de onderzoekers vermoedelijk blijven leiden aan voornoemde stoornissen, waardoor zij de kans op recidive als aanzienlijk inschatten. Zij tekenen daarbij echter aan dat de gevaarschatting van de gedragingen van verdachte niet zodanig lijkt, dat gedwongen behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging noodzakelijk is.
De rechtbank neemt de conclusie dat verdachte als in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, mee in haar overwegingen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de inhoud van het op 26 juli 2012 uitgebrachte reclasseringsadvies, waaruit volgt dat verdachte zich heeft aangemeld bij een vrij gevestigde psychiater en thans wellicht meer dan voorheen openstaat voor hulp. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard nog steeds onder behandeling van een psychiater te zijn.
De rechtbank houdt ten slotte in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat niet gebleken is van recente relevante recidive. Gelet op de laatste incidentele veroordeling voor vernieling in 2011 is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verder heeft hij zich -zoals hiervoor overwogen- vrijwillig onder behandeling van een psychiater gesteld en lijkt er bij verdachte, mede gelet op zijn houding ter terechtzitting, waarbij hij spijt betuigde voor een aantal van zijn gedragingen, sprake te zijn van voortschrijdend inzicht in zijn handelen ten opzichte van de eerdere behandeling van de zaak in 2007.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden in beginsel passend. Nu echter sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de (voortzetting van de) strafvervolging, welke overschrijding niet toe te rekenen is aan verdachte, ziet de rechtbank aanleiding de op te leggen gevangenisstraf in duur te matigen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht (8) maanden en aldus bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officie van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 285, 285b, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 3A) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3B), 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 6:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 :
Bedreiging met een misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat;
en
belaging.
Ten aanzien van feit 3B):
Belaging.
Ten aanzien van feit 4:
Eenvoudige mishandeling.
Ten aanzien van feit 5:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Moors, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen, V.V. Essenburg rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Neve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2013.