ECLI:NL:RBAMS:2013:5608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
AMS 12-6050
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorgtoeslag en inlichtingenverplichting van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Amsterdam Zuidoost, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin haar recht op zorgtoeslag over de jaren 2009, 2010 en 2011 was herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft op basis van artikel 8:31 van de Awb besloten het beroep gegrond te verklaren en de primaire besluiten te herroepen. Dit besluit volgde nadat de Belastingdienst het bestreden besluit had ingetrokken, waardoor er geen ander besluit op bezwaar meer ter toetsing voorlag. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft de proceskosten van de bezwaar- en beroepsprocedure vastgesteld op respectievelijk € 1.888 en € 944. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6050 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te Amsterdam Zuidoost,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Klaas,
en

de Belastingdienst/Toeslagen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op zorgtoeslag over het jaar 2009 herzien.
Bij besluit van 25 mei 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht van eiseres op zorgtoeslag over het jaar 2010 herzien.
Bij besluit van 17 mei 2012 (het primaire besluit III) heeft verweerder het recht van eiseres op zorgtoeslag over het jaar 2011 herzien.
Bij besluit van 15 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting behandeld op 5 juni 2013 door mr. M.C. Eggink. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen en voor het doen van uitspraak door een andere rechter dan die de zaak ter zitting van 5 juni 2013 heeft behandeld.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder het recht op zorgtoeslag van eiseres over de jaren 2009, 2010 en 2011 herzien. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
3.
Ter zitting van 5 juni 2013 heeft eiseres een brief van verweerder van 24 januari 2012 (de rechtbank leest: 2013) overgelegd. Met deze brief heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen om verweerder in staat te stellen binnen twee weken te reageren op de door eiseres overgelegde brief. Daarbij diende verweerder aan te geven of naar zijn mening nog een beslissing op bezwaar ter toetsing aan de rechtbank voorligt. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat naar partijen is gezonden. Verweerder heeft binnen voornoemde ter zitting gegeven termijn niet gereageerd.
4.
De griffier heeft verweerder bij brief van 5 juli 2013 verzocht alsnog binnen één week te reageren. Daarbij is eveneens aangegeven dat indien een reactie uitblijft de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen. Ook deze termijn is ongebruikt verstreken.
5.
In artikel 8:28 van de Awb is bepaald dat een partij aan wie door de rechtbank is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven verplicht is de verlangde inlichtingen te geven. Deze partij wordt op genoemde verplichting gewezen, alsmede op artikel 8:31 van de Awb.
6.
In artikel 8:31 van de Awb is bepaald dat als een partij niet voldoet aan de verplichting de verlangde inlichtingen te geven de rechtbank hieruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.
7.
Verweerder is op zijn inlichtingenverplichting gewezen, heeft daar desondanks niet aan voldaan, zodat de rechtbank aanleiding ziet van de haar in artikel 8:31 van de Awb gegeven bevoegdheid gebruik te maken.
8.
Uit de inhoud en strekking van de brief van 24 januari 2013 blijkt dat het bestreden besluit is ingetrokken. De rechtbank gaat er van uit dat er kennelijk ook geen ander besluit op bezwaar meer ter toetsing voorligt. De rechtbank ziet aanleiding het beroep gegrond te verklaren en onder analoge toepassing van artikel 8:72, vierde lid onder c, zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen.
9.
Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de bezwaar- en beroepsprocedure. Die worden begroot op respectievelijk € 1.888, - en € 944, -. Daarbij wordt uitgegaan van drie maal één punt voor elk van de bezwaarschriften, één punt voor de telefonische hoorzitting in bezwaar, één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, € 472, - per punt en wegingsfactor 1. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • herroept de primaire besluiten I, II en III;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42, - (zegge: tweeënveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de bezwaarprocedure tot een bedrag van € 1.888, - (zegge: duizend achthonderd achtentachtig euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure tot een bedrag van € 944, - (zegge: negenhonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B