ECLI:NL:RBAMS:2013:5652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
C-13-520240 - HA ZA 12-762
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J. Verhoeven - van de Poel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van erfdienstbaarheid en geschil over nooduitgang tussen buren

In deze zaak, uitgesproken op 4 september 2013 door de Rechtbank Amsterdam, staat de verjaring van een erfdienstbaarheid centraal. Eisers, eigenaren van een perceel in Hilversum, hebben een geschil met de Stichting Bouw en Exploitatie Koninkrijkszaal Erfgooierplein over de nooddeuren van de vergaderzaal van de Stichting, die toegang geven tot het perceel van eisers. Eisers vorderen dat de rechtbank verklaart dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ten gunste van de Stichting en dat de Stichting zich moet onthouden van het gebruik van hun onroerende zaak. De Stichting stelt dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van uitweg is ontstaan, maar de rechtbank oordeelt dat er geen erfdienstbaarheid is gevestigd, noch door verjaring noch door vestiging. De rechtbank wijst erop dat er geen erfdienstbaarheid is ingeschreven in de openbare registers en dat de Stichting nooit gebruik heeft gemaakt van de nooddeuren. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers worden toegewezen en dat de Stichting geen recht heeft op het gebruik van de nooddeuren. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door de Stichting met betrekking tot haar vorderingen in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/520240 / HA ZA 12-762
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van

1.[eisers],

2.
[eisers],
3.
[eisers],
allen wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.P. Groen te Hoorn,
tegen
de stichting
STICHTING BOUW EN EXPLOITATIE KONINKRIJKSZAAL ERFGOOIERSPLEIN,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J. Bouter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie en van descente van 11 februari 2013 en de in dat proces-verbaal genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in (deels voorwaardelijke) reconventie tevens akte vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en (voorwaardelijke) reconventie

2.1.
[eisers] is sinds [datum 1] eigenaar van het perceel [perceelnaam], kadastraal bekend als gemeente Hilversum, sectie R,[kadastrale nummers]. Op dit perceel bevindt zich een busstation met remise en tuin. [eisers] heeft het perceel (hierna: het perceel van [eisers]) aangekocht als beleggingsobject. Het perceel van [eisers] wordt thans tot in ieder geval [datum 2]verhuurd aan Connexxion Vastgoed B.V. (hierna: Connexxion), die voorheen eigenaar van het perceel is geweest.
2.2.
De Stichting heeft als doel het verwerven of bouwen van onroerend goed dat geëigend is als vergaderzaal voor het houden van openbare erediensten van de gemeenten van Jehova’s Getuigen in Hilversum. Sinds 16 september 1966 heeft de Stichting het perceel[perceelnaam], kadastraal bekend gemeente Hilversum, sectie R,[kadastrale nummers], in eigendom. Op het perceel (hierna: het perceel van de Stichting) bevindt zich thans een vergaderzaal met 110 zitplaatsen en twee nooddeuren in de achter-gevel (hierna: de nooddeuren). De nooddeuren geven - via een afstapje - toegang tot het perceel van [eisers] De afstand van de nooddeuren tot de openbare weg (Larenseweg) over het perceel van [eisers] is ongeveer 100 meter.
2.3.
Voorafgaand aan de koop van het onder 2.2. genoemde perceel heeft de Stichting de toenmalige eigenaar van het perceel van [eisers], N.V. Nederlandse Buurtvervoer Maatschappij (hierna: NBM), om toestemming gevraagd tot het aanbrengen van op het terrein van NBM uitkomende nooddeuren. In reactie daarop heeft NBM de Stichting bij brief van 23 mei 1966 het volgende geschreven, voor zover hier relevant:
“ (…)Zolang Uw gemeente eigenaresse dan wel huurster is van de garage, staande op het perceel [perceelnaam](…), verlenen wij U toestemming tot het maken van 2 nooduitgangen van 70 cm. breedte in deze garage, welke nooduitgangen op ons terrein uitkomen, doch alleen in geval van nood (brand e.a.) zullen worden gebruikt.
(…)Mocht ons blijken, dat de uitgangen op andere wijze worden gebruikt dan in geval van nood, dan behouden wij ons het recht om onze toestemming in te trekken.
Bij beëindiging of intrekking van onze toestemming, dient e.e.a. op Uw kosten in de oorspronkelijke toestand te worden gebracht en opgeleverd.
(…)”
2.4.
Op 11 juli 1966 hebben Burgemeester en Wethouders (hierna: B & W) van Hilversum de Stichting een bouwvergunning verstrekt, die een aantal voorwaarden bevat. Voorwaarde g. van de bouwvergunning luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“ g. (…)De met VD(op de bouwtekening – Rb)
aangegeven deuren zijn vluchtdeuren; deze moeten naar buiten draaiend zijn afgehangen en van binnenuit eenvoudig zijn te openen zonder gebruikmaking van losse voorwerpen zoals sleutels e.d.”
2.5. Op 16 september 1966 heeft de Stichting het perceel van de Stichting in eigendom verkregen. De zich toen op het perceel van de Stichting bevindende garage is vervolgens verbouwd tot de thans aanwezige vergaderzaal.
2.6.
Op 3 december 2003 heeft de commandant van de brandweer te Hilversum namens B&W van Hilversum een gebruiksvergunning afgegeven aan de Stichting met betrekking tot de vergaderzaal. Daarin is het volgende opgenomen, voor zover hier relevant:
“ (…)Het aantal personen dat tegelijkertijd in het object aanwezig mag zijn is vastgesteld op 200 personen (…) rekening houdend met de beschikbare vluchtmogelijkheden.De beide nooduitgangen dienen te worden voorzien van een traptrede aan de buitenzijde. Dit dient uiterlijk vijf maanden na het afgeven van de vergunning te zij uitgevoerd.(…)”
2.7.
In overleg met de brandweer en de Stichting heeft Connexxion, toenmalig eigenaar van het perceel van [eisers], de onder 2.6. genoemde traptreden (hierna: de stoepjes) aangelegd op het perceel van [eisers] Na een grondsanering in 2006 heeft Connexxion
- toen nog steeds eigenaar van het perceel van [eisers] - de stoepjes teruggeplaatst.
2.8.
Bij brief van 16 maart 2011 heeft de raadsman van [eisers] de Stichting gesommeerd de stoepjes te verwijderen, de nooddeuren vaststaand te maken en zich te onthouden van ieder gebruik van [eisers]’ onroerende zaak. Voorts heeft hij namens [eisers] betwist dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd of door verjaring is ontstaan en heeft hij de verjaring zo nodig gestuit.
2.9.
Bij brief van 24 maart 2011 heeft de Stichting de raadsman van [eisers] laten weten geen gehoor te zullen geven aan zijn sommatie omdat er volgens haar een erfdienstbaarheid van nooduitgang bestaat en zij op grond van de gemeentelijke bepalingen en brandweervoorschriften een redelijk belang heeft bij de blijvende uitoefening daarvan.
2.10.
In overleg met [eisers] heeft Connexxion in 2012 hekken laten plaatsen die het perceel van [eisers] afsluiten van de openbare weg [perceelnaam]). Hierdoor kan deze weg vanaf de nooddeuren niet meer door de Stichting worden bereikt.
2.11.
Bij brief van 25 januari 2013 aan de Stichting heeft de raadsman van [eisers] de bij brief van 23 mei 1966 door de rechtsvoorganger van [eisers] verleende toestemming voor het maken van de nooddeuren opgezegd en de Stichting gesommeerd de situatie weer terug te brengen in de oorspronkelijke staat.
2.12.
De Stichting heeft sinds 1966 nooit gebruik gemaakt van de nooddeuren.
2.13.
Er is ten laste van het perceel van [eisers] geen erfdienstbaarheid ingeschreven in de openbare registers, noch is daarvan in enige akte melding gemaakt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis  samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat ten laste van het perceel van [eisers] en ten gunste van het perceel van de Stichting geen erfdienstbaarheid bestaat;
II. de Stichting - op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per keer - te gebieden zich te onthouden van het gebruik van [eisers] onroerende zaak;
III. de Stichting - op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 - te gebieden de nooddeuren te verwijderen althans deze vaststaand te maken en de stoepjes te verwijderen;
IV. de Stichting te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien de Stichting deze kosten niet binnen 14 dagen na het vonnis voldoet.
3.2.
[eisers] legt - kort gezegd - aan haar vorderingen ten grondslag dat de Stichting inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.
3.3.
De Stichting voert als verweer dat er onder oud recht door verkrijgende verjaring een erfdienstbaarheid van uitweg is ontstaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
De Stichting vordert - kort samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In voorwaardelijke reconventie:
I. Indien de vordering sub I. van [eisers] in conventie (zie hiervoor onder 3.1.) slaagt:
primair: te verklaren voor recht dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot het gebruik door de Stichting van de nooddeuren en van het perceel van [eisers], dan wel van een strook daarvan vanaf de nooddeuren tot de openbare weg, is ontstaan;
subsidiair: het perceel van [eisers], dan wel een strook daarvan vanaf de nooddeuren tot de openbare weg, als buurweg althans als noodweg aan te wijzen;
meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [eisers] onrechtmatig handelt dan wel misbruik van bevoegdheid maakt doordat hij een behoorlijke exploitatie van de Stichting onmogelijk maakt alsmede dat de Stichting om die reden recht heeft tot het gebruik van het perceel van [eisers], dan wel een strook daarvan vanaf de nooddeuren tot de openbare weg;
alsmede(in de gevallen primair tot en met meer subsidiair): [eisers] te verbieden enige belemmering te creëren of het anderszins (gedeeltelijk) onmogelijk te maken dat de Stichting of haar bezoekers gebruik maakt van zowel de nooddeuren als het perceel van [eisers], dan wel een strook daarvan vanaf de nooddeuren tot de openbare weg, daaronder begrepen verwijdering van hekken op het terrein van [eisers] die de toegang tot de openbare weg verhinderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 1.000.000,00;
nog meer subsidiair(indien de hiervoor genoemde vorderingen niet slagen en in conventie naast vordering I. ook vorderingen II. en III. worden toegewezen): te verklaren voor recht dat [eisers] schadeplichtig is jegens de Stichting vanwege een verminderde verhandelbaarheid c.q. waardevermindering van de vergaderzaal en het vinden en betrekken van een alternatieve vergaderzaal binnen de gemeente Hilversum.
II. Indien de vordering van [eisers] in conventie niet slaagt:
- te verklaren voor recht dat er een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [eisers] en ten gunste van het perceel van de Stichting bestaat; alsmede
- te verbieden enige belemmering te creëren of het anderszins (gedeeltelijk) onmogelijk te maken dat de Stichting of haar bezoekers gebruik maakt van zowel de nooddeuren als het perceel van [eisers], dan wel een strook daarvan vanaf de nooddeuren tot de openbare weg, daaronder begrepen verwijdering van hekken op het terrein van [eisers] die de toegang tot de openbare weg verhinderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van
€ 1.000.000,00.
In (niet voorwaardelijke) reconventie:
III. verwijdering van de rode slangen van het perceel van de Stichting op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 1.000.000,00.
In alle gevallen:
IV. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2012 en [eisers] te veroordelen in de kosten van het geding inclusief nakosten.
3.6.
De Stichting legt - kort gezegd -
primairaan haar vordering ten grondslag dat zij toestemming heeft gekregen van de toenmalige eigenaar van het perceel van [eisers] om de nooddeuren aan te brengen.
Subsidiairberoept zij zich op een (onder oud recht) ontstane buurweg dan wel op noodweg ex artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In
meer subsidiairverband stelt de Stichting dat [eisers] onrechtmatig jegens haar handelt, althans dat sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW, omdat zij de vergaderzaal niet op normale wijze kan exploiteren indien de nooddeuren moeten verdwijnen en [eisers] haar bevoegdheid met geen en ander doel aanwendt dan de Stichting te schaden. Nu [eisers] met de (door Connexxion) geplaatste hekken de nooduitgang van de Stichting heeft afgesloten van de openbare weg, vordert de Stichting
daarnaastverwijdering van die hekken.
Ookvan de door [eisers] op het perceel van de Stichting aangebrachte rode slangen vordert de Stichting verwijdering, omdat deze de nooduitgang belemmeren hetgeen onrechtmatig is.
3.7.
[eisers] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Nu de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
Verjaring erfdienstbaarheid
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de Stichting door verjaring een erfdienstbaarheid van uitweg heeft verkregen.
4.3.
De Stichting beroept zich erop dat de erfdienstbaarheid onder oud BW door verkrijgende verjaring is ontstaan. Zij stelt ter onderbouwing van dat beroep - kort gezegd - dat de nooddeuren, waarop ‘nooduitgang’ staat vermeld, voortdurend en zichtbaar aanwezig zijn. Volgens de Stichting moet dit worden opgevat als een wilsuiting om haar bevoegdheid als gerechtigde tot de erfdienstbaarheid van nooduitgang uit te oefenen.
4.4.
[eisers] voert - samengevat - aan dat onder het oude en huidige BW niet aan de voorwaarden voor verjaring is voldaan. Hij wijst erop dat geen sprake is van voortdurendheid en dat uit de enkele aanwezigheid van de nooddeuren niet volgt dat de Stichting zich bezitter acht van een recht van erfdienstbaarheid.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat onder oud BW slechts voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden door (verkrijgende) verjaring konden ontstaan. Daarvoor was - evenals onder het huidige BW - bezit te goeder trouw nodig. Zowel onder het oude als het huidige BW is een bezitter te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mag beschouwen (artikel 2000 oud BW en artikel 3:118 BW). In beginsel is alleen dan sprake van een dergelijk bezit te goeder trouw indien degene die zich erop beroept ervan uit mocht gaan dat er een erfdienstbaarheid gevestigd was volgens de wettelijke regels, maar dat door een achteraf gebleken en hem onbekend gebrek deze vestiging ongeldig bleek te zijn. Sinds de inwerkingtreding van het huidige BW kan, zelfs indien de bezitter niet te goeder trouw is, na 20 jaar een erfdienstbaarheid ontstaan door (bevrijdende) verjaring. Voor gevallen waarin het gestelde bezit dateert van voor de inwerkingtreding van het huidige BW (zoals het onderhavige geval), geldt op grond van artikel 95 Overgangswet Nieuw BW (OW) dat het bezit eerst vanaf 1 januari 1992 wordt verkregen en dat de verjaring derhalve eerst op 1 januari 2012 kan zijn voltooid. Of sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid dient te worden beoordeeld aan de hand van het huidige artikel 3:108 BW, te weten naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten. Daartoe zijn feitelijke omstandigheden nodig, zoals gedragingen of een bestendige toestand van een erf, waaruit naar verkeersopvatting een wilsuiting kan worden afgeleid om een bevoegdheid als gerechtigde tot een erfdienstbaarheid uit te oefenen. De gebruiker dient zich daarbij zodanig te gedragen dat de eigenaar daaruit niets anders af kan leiden dan dat de gebruiker pretendeert rechthebbende tot de erfdienstbaarheid te zijn.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat er geen erfdienstbaarheid van uitweg is opgenomen in een (notariële) akte en dat er evenmin inschrijving in de registers heeft plaatsgevonden (zie hiervoor onder 2.13.). Nu gesteld noch gebleken is dat er ooit geprobeerd is rechtsgeldig een erfdienstbaarheid van uitweg te vestigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bezit te goeder trouw in de onder 4.5. omschreven zin. Reeds hierom kan het beroep op verkrijgende verjaring (onder oud recht) niet slagen.
4.7.
Voor zover de Stichting bedoeld heeft zich tevens op bevrijdende verjaring te beroepen, faalt dit eveneens. Nog daargelaten dat [eisers] de verjaring bij de hiervoor onder 2.8. weergegeven brief van 16 maart 2011 - derhalve voor de voltooiing van de termijn (op 1 januari 2012) heeft gestuit - is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de hiervoor weergegeven criteria voor bezit van een erfdienstbaarheid voldaan. Anders dan de Stichting heeft betoogd, is de enkele aanwezigheid van de nooddeuren daartoe niet voldoende. Deze bevinden zich immers in het pand van de Stichting en daaruit kan niet zonder meer de wilsuiting om rechthebbende tot een erfdienstbaarheid van uitweg op het perceel van [eisers] te zijn worden afgeleid. Nu de Stichting geen andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van het door haar gestelde bezit - in tegendeel: zij stelt juist zelf stelt dat zij de uitweg (sinds 1966) nooit heeft gebruikt - is daarvan naar het oordeel de rechtbank geen sprake.
4.8.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de Stichting geen erfdienstbaarheid van uitweg heeft verkregen door verjaring. Nu partijen het erover eens zijn dat een dergelijke erfdienstbaarheid evenmin is ontstaan door vestiging, zal de in conventie door [eisers] gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
4.9.
Omdat hiermee is voldaan aan de hiervoor onder 3.5. sub I. genoemde voorwaarde voor de reconventie, zal de rechtbank in het navolgende de onder I. weergegeven vorderingen van de Stichting bespreken.
Primair: overeenkomst tot gebruik
4.10.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst tot gebruik, zoals de Stichting met een beroep op de brief van 23 mei 1966 van NBM (zie hiervoor onder 2.3.) stelt en [eisers] betwist.
4.11.
De rechtbank overweegt dat [eisers] geen partij is bij de door de Stichting gestelde overeenkomst. Bij obligatoire overeenkomsten geldt het relativiteitsbeginsel, dat inhoudt dat een overeenkomst - behoudens een aantal uitzonderingen - alleen rechten en verplichtingen in het leven kan roepen voor contractsluitende partijen. Nu de Stichting geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die een beroep op een van die uitzonderingen rechtvaardigen, kan niet worden aangenomen dat er voor [eisers] verplichtingen uit de overeenkomst van 23 mei 1966 voortvloeien. De omstandigheid dat de nooddeuren zijn aangebracht op last van de brandweer of de gemeente, of dat de stoepjes in overleg met de toenmalige eigenaar Connexxion zijn aangebracht en door haar na een grondsanering zijn teruggeplaatst, maken dit oordeel niet anders. De conclusie luidt dan ook dat [eisers] niet krachtens overeenkomst gehouden is het gebruik door de Stichting van de noodweg te dulden en dat de primaire grondslag niet tot toewijzing van de reconventionele vordering kan leiden.
Subsidiair: buurweg dan wel noodweg
4.12.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of sprake is van een onder oud recht ontstane buurweg of van een noodweg in de zin van artikel 5:57 BW, zoals de Stichting stelt en [eisers] betwist.
Buurweg
4.13.
Wat het beroep op een
buurwegbetreft, stelt de rechtbank voorop dat deze op grond van artikel 719 oud BW ontstond door een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de eigenaar over wiens grond een pad of weg liep en die de bedoeling had daarmee een buurweg tot stand te brengen. Daarbij moest er ook feitelijk sprake zijn van een gemeen gebruik ten dienste van uitweg en was een enkel gedogen dat men over elkaars gronden ging niet toereikend. Bij de invoering van het huidige BW per 1 januari 1992 is de regeling van de buurweg geschrapt, maar bestaande buurwegen zijn in stand gebleven.
4.14.
De stellingen van de Stichting komen erop neer dat geen sprake is van een gedoogsituatie maar van expliciete toestemming door NBM en dat laatstgenoemde de uitweg naar de openbare weg als buurweg bestemd heeft. Nog daargelaten dat dit laatste naar het oordeel van de rechtbank niet uit de brief van 23 mei 1966 blijkt (NBM geeft daarin de Stichting toestemming de nooddeuren in geval van nood te gebruiken en spreekt niet van het gebruik van haar perceel), zijn deze stellingen onvoldoende om het bestaan van een buurweg aan te kunnen nemen. Daarvoor is, zoals de Stichting overigens zelf ook stelt, tevens gemeenschappelijk gebruik van die uitweg nodig. Nu ook hier heeft te gelden dat de Stichting volgens haar eigen stellingen nooit gebruik heeft gemaakt van de uitweg en zij niet aan de hand van concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld dat anderen dat wel deden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gemeenschappelijk gebruik van de uitweg als buurweg. De stichting heeft ter comparitie nog - in algemene zin - naar voren gebracht dat ook andere personen gebruik maakten van het perceel van [eisers], maar de rechtbank acht dit, gelet op de grootte van het perceel van [eisers] en het grote aantal aangrenzende percelen, niet relevant. Waar het om gaat is of de in geding zijnde uitweg door de eigenaar tot buurweg is bestemd en of van díe buurweg gemeenschappelijk gebruik is gemaakt. Nu dit in het onderhavige geval niet is gesteld of gebleken, kan ook dit deel van de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Noodweg
4.15.
Ten aanzien van de vordering tot aanwijzing van een
noodwegop grond van artikel 5:57 BW, stelt de rechtbank voorop dat daarvoor sprake moet zijn van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of openbaar vaarwater. Daarbij is niet vereist dat het erf volstrekt is afgesloten en dient te worden uitgegaan van de concrete omstandigheden van het gegeven geval. Bepalend is of bij het ontbreken van een noodweg een behoorlijke exploitatie bij een normale bestemming van het erf, van de aard als dit erf in het gegeven geval heeft, mogelijk is.
4.16.
De Stichting stelt ter onderbouwing van haar beroep op een noodweg dat zonder die noodweg geen behoorlijke exploitatie van de vergaderzaal mogelijk is, omdat sprake is van een potentieel gevaarlijke situatie als de nooddeuren niet kunnen worden gebruikt, terwijl er geen alternatief voorhanden is. Volgens de Stichting wordt de vergaderzaal door meer dan 100 personen gebruikt en is dit conform de bestemming die de gemeente aan het perceel heeft gegeven. Tijdens de comparitie heeft de Stichting haar stellingen nog nader geconcretiseerd door te stellen dat een brand aan de voorkant van het pand desastreuze gevolgen zal hebben indien de nooddeuren niet mogen worden gebruikt, dat er van de brandweer niets mag (de rechtbank begrijpt: de Stichting de vergaderzaal niet mag exploiteren) zonder nooddeuren en dat de brandweer geen toestemming zal verlenen om de nooddeuren elders in het gebouw aan te brengen.
4.17.
[eisers] voert als verweer tegen de gevorderde noodweg dat het perceel van de Stichting niet ingesloten is omdat het aan de voorzijde toegang heeft tot de [perceelnaam]. Subsidiair voert zij aan dat ook zonder de nooddeuren een behoorlijke exploitatie van de vergaderzaal mogelijk is. [eisers] wijst er in dit verband op dat de brandweer mogelijk geen nadere eisen stelt indien de zaal door minder dan 50 personen tegelijk wordt gebruikt en dat het met een aantal bouwkundige aanpassingen wellicht mogelijk is het aantal bezoekers te behouden.
4.18.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van [eisers] dat geen noodweg moet worden aangewezen omdat het perceel van de Stichting door de toegang naar de [perceelnaam] niet ingesloten zou zijn. Zij overweegt daartoe dat - zie hiervoor onder 4.15. - voor een geslaagde vordering tot aanwijzing van een noodweg niet vereist is dat het perceel volstrekt is afgesloten. Waar het om gaat is of, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, bij het ontbreken van een noodweg een behoorlijke exploitatie van de vergaderzaal mogelijk is. Nu de stelplicht en bewijslast op dit punt op de Stichting rusten, zal de rechtbank de Stichting conform het daartoe door haar gedane bewijsaanbod toelaten tot bewijs van haar onder 4.16. weergegeven stellingen.
Bewijslevering
4.19.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor een
akte aan de zijde van de Stichting. De Stichting kan daarin aangeven of, en zo ja, hoe zij bewijs wil leveren en, voor zover zij getuigen wil doen horen, met opgave van verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden oktober 2013 tot en met februari 2014. Voor zover de Stichting het bewijs uitsluitend wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, dienen deze zoveel mogelijk bij genoemde akte te worden overgelegd. [eisers] kan hier vervolgens bij
antwoordakteop reageren.
4.20.
Indien de Stichting in het haar opgedragen bewijs slaagt, zal haar reconventionele vordering tot aanwijzing van een noodweg worden toegewezen. In dat geval zal een comparitie worden gelast waarbij partijen hun wensen en opmerkingen naar voren kunnen brengen over de ligging en de omvang van de noodweg, de schade die [eisers] door de noodweg wordt berokkend en een oplossing voor de hekken en slangen.
4.21.
Voor het geval de Stichting niet in het bewijs slaagt, zal de rechtbank reeds nu de meer subsidiaire grondslagen in reconventie bespreken.
Meer subsidiair: onrechtmatige daad / misbruik van bevoegdheid
Onrechtmatige daad
4.22.
Nu de Stichting ter onderbouwing van de door haar gestelde onrechtmatige daad niet meer heeft gesteld dan zij in het kader van de overige grondslagen reeds naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat zij niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan. Het had op haar weg gelegen om aan te geven waar de onrechtmatigheid van het handelen van [eisers] in is gelegen en dat ook anderszins aan de vereisten voor een onrechtmatige daad is voldaan. Nu de Stichting dit heeft nagelaten, zal de reconventionele vordering niet op deze grondslag worden toegewezen.
Misbruik van bevoegdheid
4.23.
Ten aanzien van het beroep op misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW heeft de Stichting aan haar reeds besproken stellingen nog toegevoegd dat [eisers] de bevoegdheid heeft ingeroepen met geen ander doel dan haar te schaden en heeft zij betoogd dat een belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat de situatie al sinds 1966 kenbaar was en dat een normale exploitatie van de vergaderzaal zonder de nooduitgangen niet mogelijk is.
4.24.
[eisers] voert hiertegen aan dat zij haar eigendomsrecht uitoefent en dat hij er, gelet op de door haar beoogde ontwikkeling van het perceel, financieel belang bij heeft om inbreuken daarop te voorkomen.
4.25.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 3:13 BW sprake is van misbruik van bevoegdheid indien deze wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] geen misbruik van bevoegdheid maakt in de zin van artikel 3:13 BW. Het eigendomsrecht van [eisers] is het meest omvattende recht dat er bestaat en het staat hem vrij op te treden tegen vermeende inbreuken daarop. Dat [eisers] zijn bevoegdheid uitsluitend heeft ingeroepen teneinde de Stichting te schaden is niet gebleken en de Stichting heeft haar stellingen op dit punt ook niet geconcretiseerd. Ook kon [eisers] naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de belangen van beide partijen, in redelijkheid tot de uitoefening van haar bevoegdheid komen. Zoals hiervoor overwogen, staat het [eisers] als eigenaar van het perceel vrij zijn eigen belangen na te streven, waaronder zijn ongestoorde eigendomsrecht en het door hem genoemde (zij het toekomstige) financiële belang. In wat voor een lastig parket de Stichting - die vanzelfsprekend ook een aanzienlijk belang bij het bestaan van de uitweg heeft - hierdoor ook wordt gebracht, van de in artikel 3:13 BW vereiste onevenredigheid tussen de belangen, zódanig dat [eisers] in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid kon komen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De Stichting heeft zich ter ondersteuning van haar betoog nog beroepen op een vonnis in kort geding van 30 november 1993 van de president van de rechtbank te Leeuwarden (LJN: AH4405). Deze uitspraak maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, nu daarin slechts is geoordeeld dat de bodemrechter mogelijk zou kunnen oordelen dat er sprake is van een onevenredigheid van de belangen die in die zaak een rol speelden.
4.27.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat ook de meer subsidiaire grondslag van de reconventionele vordering niet tot toewijzing leidt.
4.28.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing in conventie en (voorwaardelijke) reconventie worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat de Stichting toe tot bewijs van haar onder 4.16. weergegeven stellingen;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
[datum 3]voor uitlating door de Stichting of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat de Stichting, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel nadere bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat de Stichting, indien hij getuigen wil laten horen, de namen en woonplaatsen van de getuigen en de verhinderdata van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2013 tot en met februari 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de rechter-commissaris mr. F.J. Verhoeven - van de Poel, in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Verhoeven - van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: