ECLI:NL:RBAMS:2013:5754

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
C/13/546784 / KG ZA 13/938 MW/PV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursleden van stichting Humanitas en vertrouwensbreuk met de Raad van Toezicht

In deze zaak vorderden [eiser] en [eiseres], beiden bestuursleden van de stichting Humanitas, in kort geding de opheffing van hun schorsing door de Raad van Toezicht (RvT). De schorsing vond plaats op 17 juli 2013, naar aanleiding van een vertrouwensbreuk die was ontstaan door de verzending van een brief aan de RvT, waarin zij hun onvrede over een voorgenomen aanstelling van een interim-bestuurder uitten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de RvT bevoegd was om de schorsing op te leggen, ook zonder dringende reden, en dat de beginselen van hoor en wederhoor niet waren geschonden. De vorderingen van [eiser] en [eiseres] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechter concludeerde dat er onvoldoende aannemelijk was dat in een bodemprocedure de schorsing niet rechtsgeldig zou zijn. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de RvT in het bestuur van een stichting, evenals de gevolgen van vertrouwensbreuken binnen bestuursorganen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel,
Vonnissen in kort geding van 15 augustus 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546784 / KG ZA 13/938 MW/PV
van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser bij dagvaarding van 5 augustus 2013,
advocaat mr. M.C.J. van den Brekel te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HUMANITAS VOOR DIENSTVERLENING AAN MENSEN MET EEN HANDICAP,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. E.J. Eijsberg en mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel,
alsmede
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546786 / KG ZA 13-939 MW/PV
van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres bij dagvaarding van 5 augustus 2013,
advocaat mr. S. van Waegeningh te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HUMANITAS VOOR DIENSTVERLENING AAN MENSEN MET EEN HANDICAP,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. E.J. Eijsberg en mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser], [eiseres] en Humanitas worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 12 augustus 2013 zijn bovengenoemde zaken gezamenlijk behandeld. [eiser] en [eiseres] hebben daarbij gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaardingen. Humanitas heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Partijen hebben producties in het geding gebracht. [eiser] en [eiseres] hebben gezamenlijk een pleitnotitie overgelegd en Humanitas eveneens. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
- aan de zijde van [eiseres]: [eiseres] en mr. F.A. Chorus,
- aan de zijde van [eiser]: [eiser] en mr. Van den Brekel,
- aan de zijde van Humanitas: [A] (hierna: [A]),
[B], [C] en [D], bijgestaan door
mr. Eijsberg en mr. Richel.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 15 augustus 2013 vonnis gewezen in de vorm van een verkort vonnis. Partijen is daarbij verzocht binnen zeven dagen aan de griffier mee te delen of zij nog prijs stellen op een volledige uitwerking. Van de zijde van [eiseres] en [eiser] is daarom verzocht. Het onderstaande is de volledige uitwerking van het vonnis.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Humanitas is een zorginstelling op humanistische grondslag. Humanitas is in het gehele land actief en heeft ongeveer 1100 werknemers in dienst, die ondersteuning verlenen aan ruim 2400 cliënten.
2.2.
Humanitas wordt bestuurd door een Raad van Bestuur (hierna: RvB). De RvB is belast met het dagelijks bestuur van Humanitas. De RvB staat onder toezicht van een Raad van Toezicht (hierna: RvT).
De statuten van Humanitas vermelden, voor zover hier van belang, het volgende:

Artikel 6
RAAD VAN BESTUUR
1.
De raad van toezicht stelt het aantal leden van de raad van bestuur vast. (…).
2.
De raad van toezicht benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van bestuur; dit met inachtneming van de bepalingen uit hun arbeidsovereenkomst. (…).
3.
De raad van toezicht pleegt overleg met de raad van bestuur over een voorgenomen benoeming, schorsing of ontslag van een lid van de raad van bestuur. Voorts geeft de raad van toezicht aan de ondernemingsraad en de centrale cliëntenraad kennis van een voorgenomen benoeming of ontslag van een lid van de raad van bestuur en stelt deze in overeenstemming met de wettelijke bepalingen in de gelegenheid om advies uit te brengen.
4.
In geval van schorsing, op non actiefstelling of ontslag handelt de raad van toezicht conform de procedure zoals vastgelegd in het arbeidscontract tussen de stichting en het desbetreffende lid van de raad van bestuur.
(…)
Artikel 7
TAAK EN BEVOEGDHEDEN RAAD VAN BESTUUR
1. Het besturen van de stichting is opgedragen aan de raad van bestuur onder toezicht van de raad van toezicht.
2.3.
[eiseres] is op 1 december 1995 bij Humanitas in dienst getreden, eerst als directeur en vanaf 2 maart 2006 tot 1 augustus 2012 als enig bestuurder van Humanitas. Per 1 augustus 2012 is [eiseres], met de aanstelling van [eiser] als mede bestuurslid, benoemd tot voorzitter van de RvB.
De arbeidsovereenkomst met [eiseres], laatstelijk opnieuw aangegaan op 19 december 2012, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

ARTIKEL 8 – Schorsing/non-activiteitstelling
8.1.
De Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, kan mevrouw [eiseres] als voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting schorsen conform het in de wet en de statuten van die Stichting bepaalde.
8.2.
Indien de Raad van Toezicht, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, een voornemen heeft tot schorsing van mevrouw [eiseres] als voorzitter van de Raad van Bestuur over te gaan zal zij alvorens een daartoe strekkend besluit te nemen haar in de gelegenheid stellen zich te verantwoorden, waarbij zij zich kan laten bijstaan door een advocaat.
8.3.
Schorsing als voorzitter van de Raad van Bestuur brengt met zich mee dat de bevoegdheden van mevrouw [eiseres] verbonden aan de functie gedurende de schorsing worden opgeschort. Tevens zal zij gedurende de duur van de schorsing de in haar bezit zijnde toegangssleutels, bankpas en/of creditcard van de Stichting, op eerste verzoek inleveren bij de Raad van Toezicht.
8.4.
De Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, kan mevrouw [eiseres] schorsen als werknemer van de Stichting. De Raad van Toezicht zal hiertoe niet overgaan dan nadat zij aanwijzing heeft dat mevrouw [eiseres] een handeling heeft verricht of nagelaten die een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek kan opleveren. Alvorens een besluit tot schorsing te nemen, zal de Raad van Toezicht mevrouw [eiseres] in de gelegenheid stellen zich te verantwoorden, waarbij zij zich kan laten bijstaan door een advocaat.
2.4.
[eiser] is op 15 maart 1996 bij Humanitas in dienst getreden. [eiser] is eerst als locatiemanager en rayonmanager werkzaam geweest. In juli 2005 is [eiser] bevorderd tot directeur dienstverlening. Per 1 augustus 2012 is [eiser] benoemd tot lid van de RvB. In verband daarmee heeft Humanitas op 19 december 2012 een nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten. Deze arbeidsovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ARTIKEL 8 – Schorsing/non-activiteitstelling
8.1.
De Raad van Toezicht kan de heer [eiser] als lid van de Raad van Bestuur van de Stichting schorsen conform het in de wet en de statuten van die Stichting bepaalde.
8.2.
Indien de Raad van Toezicht, een voornemen heeft tot schorsing van de heer [eiser] als lid van de Raad van Bestuur over te gaan, zal zij alvorens een daartoe strekkend besluit te nemen hem in de gelegenheid stellen zich te verantwoorden, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een advocaat.
8.3.
Schorsing als lid van de Raad van Bestuur brengt met zich mee dat de bevoegdheden van de heer [eiser] verbonden aan de functie gedurende de schorsing worden opgeschort. Tevens zal hij gedurende de duur van de schorsing de in zijn bezit zijnde toegangssleutels, bankpas en/of creditcard, de leaseauto en de (mobiele) communicatiemiddelen van de Stichting, op eerste verzoek inleveren bij de Raad van Toezicht.
8.4.
De Stichting, vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht, kan de heer [eiser] schorsen als werknemer van de Stichting. De Raad van Toezicht zal hiertoe niet overgaan dan nadat zij aanwijzing heeft dat de heer [eiser] een handeling heeft verricht of nagelaten die een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek kan opleveren. Alvorens een besluit tot schorsing te nemen, zal de Raad van Toezicht de heer [eiser] in de gelegenheid stellen zicht te verantwoorden, waarbij hij zich kan laten bijstaan door een advocaat.”
2.5.
[eiseres] heeft op enig moment informeel gemeld dat zij overwoog om in september 2014 Humanitas te verlaten. Naar aanleiding daarvan zijn in november 2012 daarover gesprekken gestart met de RvT-leden
[B], (voorziter RvT) en [D]. Deze gesprekken hebben geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst van 7 juni 2013, waarbij [eiseres] en Humanitas zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op 1 januari 2014 eindigt.
2.6.
Parallel aan de gespreken met [eiseres], is met [eiser] gesproken over de vormgeving van de RvB na het vertrek van [eiseres]. Uitgangspunt daarbij was dat [eiser] [eiseres] als voorzitter van de RvB zou opvolgen, dat [eiser] in zijn voorzittersrol zou worden gecoacht en een masteropleiding zou volgen.
2.7.
Op 16 mei 2013 heeft [B] aan [eiseres] en [eiser] gemeld dat een interim tweede bestuurslid zou worden geworven.
2.8.
Bij e-mail van 10 juni 2013 heeft [B] aan [eiser] gemeld dat in de persoon van [A], een kandidaat was gevonden voor het interim bestuurderschap van Humanitas. [eiser] en [A] hebben op 12 juni 2013 met elkaar kennis gemaakt.
2.9.
Op 13 juni 2013 is in een vergadering met de ondernemingsraad het vertrek van [eiseres] als voorzitter van de RvB en haar opvolging aan de orde geweest. De ondernemingsraad heeft in een brief van 20 juni 2013 schriftelijk gereageerd op hetgeen in de vergadering van 13 juni 2013 naar voren is gebracht. De ondernemingsraad heeft daarin gewezen op haar rechten in het kader van de Wet op de ondernemingsraden (WOR).
2.10.
Bij e-mail van 25 juni 2013 heeft [B] aan onder meer [eiseres] en [eiser] een uitnodiging gezonden voor een op 27 juni 2013 te houden vergadering van de RvT. In bij die e-mail als bijlage gevoegde brief, is [A] de rol van Programmadirecteur Transitie bij Humanitas toebedacht.
2.11.
Op 1 juli 2013 is het voorzitterschap van de RvB op [eiser] overgegaan en is [eiseres] bestuurslid geworden.
2.12.
Bij brief van 5 juli 2013 heeft de ondernemingsraad meegedeeld dat ook een besluit om [A] als Programmadirecteur Transitie te benoemen, adviesplichtig is in de zin van de WOR.
2.13.
Op 9 juli 2013 heeft [eiser] van [B] een door [A] op 27 juni 2013 opgestelde overeenkomst en een op 1 juli 2013 opgestelde beschrijving ontvangen met betrekking tot de door [A] bij Humanitas uit te voeren werkzaamheden.
2.14.
Bij brief van 10 juli 2013 heeft [eiser], namens de RvB, aan de ondernemingsraad gemeld dat in tegenstelling tot hetgeen in de brief van 5 juli 2013 was meegedeeld, er geen interim bestuurder of Transitie directeur per 1 juli 2013 wordt aangesteld, maar dat aan [A] per 1 juli 2013 een opdracht was vertrekt tot inventarisatie van de vele lopende activiteiten, projecten en business cases bij Humanitas en dat die opdracht buiten de werking van de WOR valt.
2.15.
Op 12 juli 2013 heeft [eiser] een e-mail aan [B] gezonden. Die e-mail heeft als bijlage een brief met als datum 13 juli 2013, gericht aan [B] in diens functie van voorzitter van de RvT. In die brief hebben [eiser] en [eiseres], kort gezegd, aan de RvT meegedeeld dat zij niet akkoord gaan met de door [A] voorgestelde overeenkomst en opdracht en meegedeeld dat, voor zover de opdracht reeds aan [A] is vertrekt, de overeenkomst nietig en voor Humanitas niet bindend is. Verder meldt de brief, voor zover hier van belang, het volgende:

Wij gaan er vanuit dat deze brief voor de reeds geplande extra vergadering van de Raad van Toezicht op 17 juli 2013 met ons wordt besproken. Een afschrift ervan zenden wij aan de Ondernemingsraad, de Centrale Cliëntenraad, het managementteam en de heer [A]. In verband met bovenstaande hebben wij maandagochtend een bijeenkomst met het managementteam.
2.16.
In reactie op de hiervoor onder 2.15 vermelde e-mail, heeft [B] in een e-mail van 13 juli 2013 aan [eiseres] en [eiser] meegedeeld dat de brief inderdaad in de vergadering van 17 juli 2013 zal worden besproken en is [eiser] verboden om het managementteam op maandagochtend over deze aangelegenheid te informeren.
2.17.
Bij brief van 15 juli 2013 hebben [eiser] en [eiseres] aan [B] meegedeeld dat op 12 juli 2013 een afschrift van de brief van 13 juli 2013 aan het managementteam, de ondernemingsraad en de centrale cliëntenraad is gezonden en dat in de (maandag)ochtend van 15 juli 2013 het managementteam en de ondernemingsraad over de stand van zaken zijn ingelicht.
2.18.
Bij e-mail van 16 juli 2013 heeft [eiser] [B] verzocht om de brief van de RvB aan de RvT als eerste punt op de agenda van de vergadering van 17 juli 2013 te zetten.
2.19.
Op 17 juli 2013 is er in aanwezigheid van [eiser] en [eiseres] een vergadering van de RvT gehouden. Als punt 4 van die vergadering zijn de brieven van [eiser] en [eiseres] aan de RvT d.d. 13 juli 2013 en 15 juli 2013 aan de orde geweest. [eiser] en [eiseres] zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om die brieven toe te lichten en te reageren op vragen van de zijde van de RvT daarover. De vergadering is vervolgens geschorst. Na de schorsing heeft de RvT aan [eiser] en [eiseres] meegedeeld dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk met de RvB en dat bij de RvT het voornemen bestaat om de RvB met onmiddellijke ingang te schorsen. Nadat aan [eiser] en [eiseres] om commentaar op dat voornemen is gevraagd, zijn [eiser] en [eiseres] per direct op non-actief gesteld. Bij brieven van 17 juli 2013 zijn [eiser] en [eiseres] ook schriftelijk van de schorsing op de hoogte gesteld.

3.Het geschil

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546784 / KG ZA 13/938
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, Humanitas te veroordelen:
1. het besluit tot schorsing van [eiser] als bestuurder van Humanitas binnen 24 uur op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
2. om hem binnen 24 uur na de betekening van het vonnis weer toe laten tot de bedongen arbeid in de functie van voorzitter van de RvB van Humanitas, onder gelijkblijvende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder onbelemmerde toegang tot de werkplek en werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
3. om binnen 24 uur na de betekening van het vonnis aan alle medewerkers van Humanitas een e-mail te zenden waarin duidelijk wordt gemaakt dat de schorsing van [eiser] ongedaan wordt gemaakt en dat hij zijn werkzaamheden als voorzitter van de RvB zal hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
4. om een bedrag van EUR 15.000,- aan hem te voldoen, voor kosten rechtsbijstand, te vermeerderd met btw en wettelijke rente,
5. in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Humanitas voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546786 / KG ZA 13-939
3.4.
[eiseres] vordert, samengevat, Humanitas te veroordelen:
1. het besluit tot schorsing van haar als bestuurder van Humanitas binnen
24 uur op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
2. om haar binnen 24 uur na de betekening van het vonnis weer toe laten tot de bedongen arbeid in de functie van lid van de RvB van Humanitas, onder gelijkblijvende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder onbelemmerde toegang tot de werkplek en werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
3. om binnen 24 uur na de betekening van het vonnis aan alle medewerkers van Humanitas een e-mail te zenden waarin duidelijk wordt gemaakt dat de schorsing van [eiseres] ongedaan wordt gemaakt en dat zij haar werkzaamheden als lid van de RvB zal hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
4. om een bedrag van EUR 15.000,- aan haar te voldoen, voor kosten rechtsbijstand, te vermeerderd met btw en wettelijke rente,
5. in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
Humanitas voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546784 / KG ZA 13/938

4.1.
In geschil is het besluit van de RvT van Humanitas van 17 juli 2013 waarbij [eiser] vanwege een met de RvT ontstane vertrouwensbreuk met onmiddellijke ingang als lid van de RvB van Humanitas is geschorst. [eiser] vordert onder meer dat die schorsing wordt opgeheven en dat hij weer wordt toegelaten in zijn functie van voorzitter van de RvB.
4.2.
Aanleiding voor de schorsing is de door [eiser] en [eiseres] op 12 juli 2013, met als datum 13 juli 2013, aan de voorzitter van de RvT gerichte brief, waarin zij hebben meegedeeld niet akkoord te zijn met de volgens hen door de RvT aan [A] verstrekte opdracht. Een afschrift van die brief is door [eiser] en [eiseres] tevens verzonden aan de ondernemingsraad (hierna: OR), de centrale cliëntenraad (hierna: CCR), het managementteam en [A]. Met name deze laatste omstandigheid, waardoor medewerkers van Humanitas op de hoogte zijn geraakt van het geschil tussen de RvT en de RvB over de aard van de aan [A] te verlenen functie en werkzaamheden, heeft bij de RvT een vertrouwensbreuk met [eiser] doen ontstaan. Vanwege die vertrouwensbreuk is Humanitas tot de onmiddellijke schorsing van [eiser] overgegaan.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat van een dringende reden, als bedoeld in artikel 8.4 van zijn arbeidsovereenkomst, om tot schorsing over te gaan geen sprake is, dat bij de schorsing de beginselen van hoor en wederhoor zijn geschonden en dat voormelde brief ook aan derden is gestuurd omdat bij de verlening van de opdracht aan [A] door de RvT de wettelijke en statutaire rechten van de OR en CCR werden geschonden. [eiser] stelt dat hij zich realiseerde dat de weg van openbaarmaking van de brief hem niet in dank zou worden aangenomen, maar dat hij dit als enige oplossing zag om het tij nog te keren.
4.4.
Uitgangpunt bij de beoordeling is dat ingevolge artikel 6, tweede lid, van de statuten van Humanitas de RvT bevoegd is de leden van de RvB te schorsen, met inachtneming van de bepalingen uit de arbeidsovereenkomst van het betreffende bestuurslid. Anders dan door [eiser] aangevoerd wordt voorshands geoordeeld dat het door hem genoemde artikel 8.4. uit zijn arbeidsovereenkomst in dit geding niet van toepassing is. Dat artikel ziet namelijk op schorsing van [eiser] door Humanitas als werknemer van Humanitas in geval van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 BW, terwijl hier, zoals desgevraagd ter terechtzitting door [eiser] bevestigd, uitsluitend de schorsing door de RvT van [eiser] als bestuurslid aan de orde is. Op een dergelijke schorsing zien de artikelen
8.1 en 8.2 van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. Artikel 8.1. bepaalt dat de RvT [eiser] als lid van de RvB kan schorsen conform het in de wet en de statuten van Humanitas bepaalde. Specifieke voorwaarden waaronder tot schorsing als bestuurslid kan worden overgegaan worden echter niet in de statuten genoemd. Daarnaast kent ook titel 6 van Boek 2 van het BW geen bepaling die ziet op een schorsing door een bestuurslid van een stichting door een RvT. Bij gebreke daarvan wordt voorshands geoordeeld dat in het onderhavige geval de RvT ook buiten een dringende reden als bedoeld in artikelen 7:677 en 7:678 BW bevoegd is een bestuurslid te schorsen.
4.5.
Zoals hiervoor reeds gemeld, is de kern van de beslissing van de RvT tot schorsing van [eiser] het zenden van een afschrift door [eiser] en [eiseres] van de brief van 13 juli 2013 (lees 12 juli 2013) aan onder meer de OR en de CCR, waarmee deze van het geschil tussen de RvB en de RvT op de hoogte zijn gesteld. [eiser] heeft aangevoerd dat de schending door de RvT van de wettelijke en statutaire rechten van de OR en CCR hem geen andere keuze liet dan het zenden van dat afschrift. Overwogen wordt dat Humanitas ter terechtzitting gemotiveerd heeft betwist dat van een dergelijke schending van de wettelijke en statutaire rechten van de OR en CCR door de RvT sprake is geweest. Zo is door Humanitas betwist dat reeds door de RvT een overeenkomst met [A] was aangegaan en ook [A] heeft dat ter terechtzitting betwist. Gelet op deze betwisting vergt de vraag of van een schending van de rechten van de OR en CCR en de bevoegdheden van de RvT sprake is geweest een nader onderzoek naar de feiten, waar een kort geding zich niet voor leent. Bij gebreke daarvan en gelet op de gemotiveerde betwisting door Humanitas, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk dat ten tijde van het schrijven van voormelde brief van een schending door de RvT van de rechten van de OR en CCR sprake is geweest. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat nader overleg met de RvT over het ontstane geschil zonder derden daarin te betrekken op dat moment niet meer mogelijk was. Nu de RvT in de bewuste brief in een negatief daglicht werd gesteld en de daarin door de RvB gestelde feiten in dit kort geding onvoldoende aannemelijk zijn geworden, is het niet onbegrijpelijk de RvT vanwege het zenden van een afschrift van die brief aan de OR en CCR en de machtsstrijd die daarmee tussen de RvT en de RvB ontstond, het vertrouwen in [eiser] als goed bestuurder onherstelbaar heeft verloren. Uit hetgeen [eiser] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht blijkt ook dat hij wist dat hij met het zenden van dat afschrift een risico ten opzichte van het door de RvT in hem gestelde vertrouwen nam. Dat daarvoor een voldoende rechtvaardigingsgrond bestond is in dit kort geding echter onvoldoende aannemelijk geworden.
4.6.
Anders dan door [eiser] aangevoerd, wordt voorshands geoordeeld dat de RvT bij de beslissing tot schorsing in voldoende mate het beginsel van hoor en wederhoor heeft toegepast. Uit de overgelegde notulen van de op
17 juli 2013 gehouden vergadering van de RvT blijkt immers dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om een toelichting te geven op onder meer de brief met als datum 13 juli 2013, dat vervolgens in de vergadering uitgebreid de door de RvB in de brief gestelde feiten aan de orde zijn geweest en dat [eiser] na het besluit tot schorsing in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Voorshands is daarmee in de gegeven omstandigheden in voldoende mate toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor en het bepaalde in artikel 8.2. van de arbeidsovereenkomst met [eiser].
4.7.
De slotsom is, dat op grond van het voorgaande onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het besluit van de RvT tot schorsing van [eiser] als bestuurslid niet rechtsgeldig is. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Humanitas worden begroot op:
- griffierecht EUR  589,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal EUR  1.405,00
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546786 / KG ZA 13-939
4.9.
Ook [eiseres] is bij besluit van de RvT van Humanitas van 17 juli 2013 vanwege een met de RvT ontstane vertrouwensbreuk met onmiddellijke ingang als lid van de RvB van Humanitas geschorst. Ook [eiseres] vordert onder meer dat die schorsing wordt opgeheven en dat zij weer wordt toegelaten in haar functie van lid van de RvB. De grieven die [eiseres] in dat verband tegen het besluit van 17 juli 2013 heeft aangevoerd zijn gelijk aan de grieven die [eiser] daartegen heeft aangevoerd.
4.10.
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst van [eiseres] met Humanitas van 19 december 2012, blijkt dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] op het punt van de mogelijkheid van schorsing van haar als bestuurslid door de RvT nagenoeg gelijkluidend is aan die van [eiser]. Daarnaast heeft ook [eiseres] desgevraagd bevestigd dat thans alleen de schorsing als bestuurslid aan de orde is. Zoals hiervoor in de zaak van [eiser] tegen Humanitas reeds overwogen ontbreken specifieke voorwaarden waaronder door de RvT van Humanitas tot schorsing van een bestuurslid kan worden overgegaan. Ook in deze zaak wordt daarom, anders dan door [eiseres] aangevoerd, als uitgangpunt genomen dat in het onderhavige geval de RvT ook buiten een dringende reden als bedoeld in artikelen 7:677 en 7:678 BW bevoegd is een bestuurslid te schorsen.
4.11.
Kern van de beslissing van de RvT tot schorsing van [eiseres] is, is dat zij de brief van 13 juli 2013 (lees 12 juli 2013) van de RvB aan de RvT mede ondertekend heeft en achter de beslissing om een afschrift van die brief aan onder meer de OR en de CCR te sturen staat. De RvT stelt als gevolg daarvan ook het vertrouwen in [eiseres] als bestuurder onherstelbaar te hebben verloren en vanwege die vertrouwensbreuk [eiseres] als bestuurder te hebben geschorst.
4.12.
Zoals hiervoor in de zaak van [eiser] tegen Humanitas reeds overwogen, heeft Humanitas gemotiveerd betwist dat de RvT de rechten van de OR en de CCR heeft geschonden, dan wel anderszins buiten haar bevoegdheden is getreden. Gelet op die betwisting en de omstandigheid dat een kort geding zich niet voor een nader onderzoek naar de feiten leent, is bij de huidige stand van zaken onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er een voldoende rechtvaardigingsgrond bestond om een afschrift van de aan de RvT gerichte brief aan onder meer de OR en CCR te zenden. Nu die handeling mede aan [eiseres] is toe te rekenen, is niet onbegrijpelijk dat de RvT als gevolg daarvan tevens het vertrouwen in [eiseres] als goed bestuurder onherstelbaar is verloren en tot schorsing is overgegaan. Daarnaast wordt ook in het geval van [eiseres] voorshands geoordeeld dat door de RvT bij die schorsing het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. [eiseres] is net als [eiser] bij de vergadering van de RvT van 17 juli 2013 aanwezig geweest en in de gelegenheid gesteld om de brief met als datum 13 juli 2013 en de reden om een afschrift van die brief aan derden te sturen toe te lichten en is tevens in de gelegenheid gesteld om op het later in die vergadering door de RvT genomen besluit tot schorsing te reageren.
4.13.
Ook in het geval van [eiseres] wordt op grond van het voorgaande daarom geoordeeld dat thans onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure het besluit van de RvT tot schorsing van [eiseres] als bestuurslid niet in stand zal blijven. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Humanitas worden begroot op:
- griffierecht EUR  589,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal EUR  1.405,00

5.De beslissing

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546784 / KG ZA 13/938

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Humanitas tot op heden begroot op EUR 1.405,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/546786 / KG ZA 13-939
De voorzieningenrechter
5.4.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Humanitas tot op heden begroot op EUR 1.405,00,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze vonnissen zijn gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2013.