ECLI:NL:RBAMS:2013:6016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
EA 13-785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst jeugdbeschermer wegens verdenking van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en een jeugdbeschermer, aangeduid als [verweerder]. BJAA verzocht om ontbinding op basis van dringende redenen, omdat [verweerder] verdacht werd van huiselijk geweld jegens zijn kinderen. De zaak kwam voort uit een zorgmelding die was gedaan door de politie na een incident waarbij [verweerder] was aangehouden. BJAA stelde dat het niet mogelijk was om het dienstverband voort te zetten gezien de ernst van de beschuldigingen en de functie van [verweerder] als jeugdbeschermer.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [verweerder] betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er geen bewijs was voor de verdenkingen. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel BJAA de verdenking serieus nam, de onschuldpresumptie ook in het arbeidsrecht geldt. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de dringende reden voor ontbinding vast te stellen. Bovendien was de communicatie van BJAA over de non-actiefstelling van [verweerder] alsook de gevolgen daarvan voor de verhoudingen tussen partijen onterecht en had dit geleid tot een onherstelbare verstoring.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar niet op basis van de door BJAA aangevoerde dringende reden. In plaats daarvan werd aan [verweerder] een vergoeding van € 30.000,00 bruto toegekend, rekening houdend met de duur van het dienstverband en de leeftijd van [verweerder]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg, tenzij BJAA haar verzoek zou intrekken, in welk geval BJAA de kosten van [verweerder] zou moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT
Kenmerk : EA 13-785
Datum : 2 september 2013
245
Beschikking van de kantonrechter te Amsterdam op het verzoek van:

STICHTING BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM

gevestigd te Amsterdam
verzoekster, nader te noemen BJAA
gemachtigde: mr. P.A.A. Lelijveld
t e g e n:

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
verweerder, nader te noemen [verweerder]
gemachtigde: mr. R.R. Suir

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

BJAA heeft op 27 juni 2013 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft op op 5 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 8 augustus 2013. BJAA is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] en haar gemachtigde. [verweerder] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde.
Beide partijen hebben de zaak mondeling toegelicht, deels aan de hand van een pleitnota. De kantonrechter heeft vragen gesteld, waarvan aantekeningen zijn gemaakt, die in het dossier zijn opgenomen.
Tot slot is beschikking bepaald.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

1.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.
BJAA is het bureau voor jeugdzorg in Amsterdam en omgeving. BJAA verzorgt de ontsteuning van ouders bij de opvoeding. Die taak wordt bij BJAA uitgevoerd door zogeheten jeugdbeschermers.
1.2.
[verweerder], thans [leeftijd], is sedert 14 mei 2007 in dienst van BJAA laatstelijk als jeugdbeschermer. Zijn bruto salaris bedraagt € 3.658,06 per maand exclusief vakantietoeslag.
1.3.
[verweerder] is gescheiden en heeft drie kinderen. De kinderen wonen op verzoek van de moeder bij [verweerder]. Moeder kon de opvoeding niet aan. Op 16 juni 2013 heeft oma van van moederszijde de politie gebeld omdat de oudste zoon van [verweerder], [naam 3], haar had meegedeeld door zijn vader te zijn geslagen en dat zijn tweelingzusje, [naam 4], bij haar nek de woning was ingesleurd. Met het derde kind was niets aan de hand. De politie is ter plekke gaan kijken, heeft [verweerder] aangehouden en meegenomen voor verhoor. De hechtenis van [verweerder] is na verhoor, op dinsdag 18 juni 2013 opgeheven. De politie heeft een zorgmelding gedaan; eerst mondeling en later schriftelijk.
1.4.
In verband met afwezigheid op 17 en 18 juni 2013 is [verweerder] bij brief van 18 juni 2013 opgeroepen voor een gesprek op 20 juni 2013. Op 19 juni 2013 heeft BJAA de mondelinge zorgmelding gekregen. De schriftelijke melding dateert van 20 juni 2013.
1.5.
Bij het gesprek op 20 juni 2013 heeft [verweerder] BJAA meegedeeld dat hij niet was komen werken omdat hij maandag en dinsdag in hechtenis zat. De achtergrond van die hechte-nis heeft [verweerder] aan BJAA uitgelegd. BJAA heeft vervolgens [verweerder] op non-actief gesteld en hem aangekondigd dat het dienstverband zou worden beëindigd.
1.6.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft BJAA [verweerder] bevestigd dat hij bij het gesprek van 20 juni 2013 op non-actief was gesteld. De brief vermeldt:
De melding nemen wij zeer ernstig. Een jeugdbeschermer die verdacht wordt van huiselijk geweld/kindermishandeling kunnen wij binnen BJAA niet handhaven. Om die reden zullen wij op de meest korte termijn de rechter vragen het dienstverband met u te ontbinden. Tot de uitkomst van die procedure staat u op non-actief.
1.7.
BJAA heeft intern en extern over de op non-actiefstelling van [verweerder] gecommuniceerd. Zij heeft de cliënten van [verweerder] geïnformeerd dat [verweerder] niet meer bij BJAA werk-zaam was en dat de cliënten zo spoedig mogelijk een nieuwe contactpersoon zouden krijgen. Daarbij heeft BJAA de verwachting uitgesproken dat [verweerder] niet meer bij haar zou terugkeren.

Verzoek en verweer

2.
BJAA verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en stelt dat [verweerder] zich zodanig heeft gedragen dat dit een ontbinding rechtvaardigt, wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
3.
BJAA stelt - kort gezegd - dat van haar niet kan worden verwacht dat zij het dienstverband met [verweerder] voortzet, nu hij gewelddadig is geweest jegens zijn kinderen, althans er een verdenking bestaat dat hij gewelddadig jegens hen is geweest.
4.
BJAA meent primair dat het handelen van [verweerder], ook al betrof dat de privésituatie, een dringende reden oplevert en subsidiair dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien BJAA geen vertrouwen heeft in de samenwerking met een jeugdbeschermer als [verweerder], die van geweld jegens (zijn) kinderen wordt verdacht.
5.
[verweerder] betwist dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan en ook dat er overigens gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door BJAA bedoelde zin en verzet zich tegen de door BJAA gevorderde ontbinding. [verweerder] verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden om een vergoeding met C=2, van € 47.408,46 ten laste van BJAA toe te kennen.
6.
[verweerder] voert ter ondersteuning van zijn stellingen - kort gezegd - aan dat er geen gronden zijn voor een beëindiging van het dienstverband. [verweerder] heeft zijn zoon niet geslagen. Evenmin heeft hij zijn dochter bij de nek gegrepen. Er was geen sprake van huishoudelijk geweld. Net als in het strafrecht geldt in het arbeidsrecht de onschuldpresumptie. BJAA gaat slechts af op een verdenking van huishoudelijk geweld, welke verdenking is ingegeven door verklaringen van kinderen met een reeds lange historie van gedrags- en autoriteitsproblemen.
7.
Ter illustratie wijst [verweerder] er op dat zijn jongste zoon heeft verklaard dat er niets aan de hand was, dat zijn oudste zoon en dochter eerder onder (pedagogische) behandeling zijn geweest, waaronder bij het [bedrijf 1]in [plaats bedrijf 1], dat hun moeder de kinderen niet aankon en heeft gevraagd of ze bij [verweerder] konden gaan wonen, en dat bij de oudste zoon de diagnose ADHD is vast gesteld, waarvoor hij medicatie krijgt. [verweerder] legt ondersteunende verkla-ringen van buren over, alsmede een verklaring van een vriendin van moeder, [naam 5].

Beoordeling

8.
BJAA vraagt ontbinding op grond van een dringende reden en subsidiair op grond van verandering van omstandigheden. Als reden voert BJAA aan dat [verweerder] gewelddadig is geweest jegens zijn kinderen, hetgeen gelet op zijn functie en werkzaamheden voor BJAA een dringende reden oplevert.
9.
Hoewel de kantonrechter met BJAA van oordeel is, dat indien zou komen vast te staan dat een jeugdbeschermer van BJAA zich schuldig heeft gemaakt aan gewelddadig optreden jegens zijn (eigen) kinderen, daarin een reden kan worden gevonden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Of zulks dan geschiedt op grond van een dringende reden of verandering van omstandigheden, hangt uiteraard af van de omstandigheden van het geval. Dat BJAA de verdenking serieus neemt, is ook alleszins begrijpelijk.
10.
Echter ook in het arbeidsrecht geldt dat iemand aan enige verweten strafbare gedraging onschuldig is, zolang zijn schuld niet is komen vast te staan. Daarbij gaat het niet om de strafrechtelijke kwalificatie, maar om de civielrechtelijke context van de verweten gedraging. [verweerder] heeft de verweten gedraging gemotiveerd betwist. BJAA heeft ter onderbouwing slechts de schriftelijke zorgmelding ingebracht. Niet blijkt daaruit dat [verweerder] de verweten gedraging heeft begaan; niet duidelijk is zelfs of [verweerder] als verdachte wordt aangemerkt cq voor de (mogelijke) verdenking zal worden vervolgd.
11.
Voorts geldt dat [verweerder] direct openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft met betrekking tot de reden van zijn hechtenis geen informatie achtergehouden. BJAA heeft zelf geen nader onderzoek ingesteld, de verkregen informatie nagetrokken of vragen (aan derden) gesteld. Dat had wel van haar kunnen worden verwacht. BJAA is ten onrechte volledig afgegaan op hetgeen in de zorgmelding als verklaring van twee minderjarige pubers is opgenomen en waar (naar het zich laat aanzien) het nodige op af te dingen valt.
12.
Dat er sprake is geweest van de dringende reden zoals gesteld, is met de thans ter tafel lig-gende stukken aldus niet komen vast te staan. Ter vaststelling daarvan, is tenminste nader onderzoek van de feiten nodig. Onderhavige procedure leent zich daar naar haar karakter echter niet voor. Het verzoek, voor zover gebaseerd op die dringende reden, wordt afgewezen.
13.
Ter zitting is voorts besproken dat de verhoudingen tussen partijen door alle gebeurtenissen ernstig verstoord is geraakt. De aanleiding van de gebeurtenissen mogen in de privé sfeer van [verweerder] gelegen zijn, de wijze waarop BJAA [verweerder] nadien heeft behandeld en erover heeft gecommuniceerd, heeft tot de onherstelbare verstoring geleid. BJAA heeft zonder eigen onderzoek, kritiekloos de verklaring van twee kinderen met opvoedproblemen gevolgd, [verweerder] op non-actief gezet en dit intern en extern bekend gemaakt op een wijze dat terug voor [verweerder] nauwelijks tot de mogelijkheden behoort. Daarvan kan BJAA een verwijt worden gemaakt.
14.
Tegen deze achtergrond zal aan [verweerder] een vergoeding worden toegekend, die gelet op de wederzijdse verwijten, de duur van het dienstverband en leeftijd van [verweerder], op € 30.000,00 bruto (afgerond C = 1,3) wordt bepaald.
15.
Er zijn termen de proceskosten tussen partijen te compenseren, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, behoudens in het geval BJAA haar verzoek intrekt, in welk geval BJAA wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van [verweerder].

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van
1 oktober 2013;
kent aan [verweerder] een vergoeding toe ten laste van BJAA ter hoogte van
€ 30.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verweerder] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
veroordeelt BJAA tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door BJAA uiterlijk op 15 september 2013 wordt ingetrokken;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval BJAA het verzoek zal intrekken, in welk geval BJAA wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder], die tot op heden worden begroot op € 545,- voor salaris van zijn gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2013 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter