In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en een jeugdbeschermer, aangeduid als [verweerder]. BJAA verzocht om ontbinding op basis van dringende redenen, omdat [verweerder] verdacht werd van huiselijk geweld jegens zijn kinderen. De zaak kwam voort uit een zorgmelding die was gedaan door de politie na een incident waarbij [verweerder] was aangehouden. BJAA stelde dat het niet mogelijk was om het dienstverband voort te zetten gezien de ernst van de beschuldigingen en de functie van [verweerder] als jeugdbeschermer.
Tijdens de zitting op 8 augustus 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [verweerder] betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er geen bewijs was voor de verdenkingen. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel BJAA de verdenking serieus nam, de onschuldpresumptie ook in het arbeidsrecht geldt. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de dringende reden voor ontbinding vast te stellen. Bovendien was de communicatie van BJAA over de non-actiefstelling van [verweerder] alsook de gevolgen daarvan voor de verhoudingen tussen partijen onterecht en had dit geleid tot een onherstelbare verstoring.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar niet op basis van de door BJAA aangevoerde dringende reden. In plaats daarvan werd aan [verweerder] een vergoeding van € 30.000,00 bruto toegekend, rekening houdend met de duur van het dienstverband en de leeftijd van [verweerder]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg, tenzij BJAA haar verzoek zou intrekken, in welk geval BJAA de kosten van [verweerder] zou moeten vergoeden.