In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een werknemer van de woningbouwcorporatie Rochdale, en zijn werkgever. Eiser had een onmiddellijke voorziening gevorderd om zijn arbeidsovereenkomst te laten voortduren na een ontslag op staande voet. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen. Eiser was sinds 1 januari 2001 in dienst bij Rochdale en had een salaris van € 3.026,00 per maand. De aanleiding voor het ontslag was een melding dat eiser kostbare artikelen had aangenomen van een leverancier, wat in strijd was met de gedragscode van Rochdale. Eiser ontkende niet dat hij artikelen had aangenomen, maar stelde dat deze niet van de leverancier waren, maar van de fabrikant van de verf die hij inkocht voor zijn werkzaamheden. Hij voerde aan dat het ontslag buitenproportioneel was en dat hij niet de enige was die dergelijke artikelen aannam.
Rochdale voerde verweer en stelde dat eiser stelselmatig kostbare artikelen had aangenomen zonder toestemming van zijn leidinggevende, wat had geleid tot aanzienlijke schade voor de organisatie. De rechtbank oordeelde dat, gezien de voorshands vaststaande feiten, het niet aannemelijk was dat de vordering van eiser in een bodemprocedure zou slagen. Eiser werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en de naleving van gedragsregels binnen een organisatie.