ECLI:NL:RBAMS:2013:6430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 12-1251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.K. van der Valk Bouman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontslag en opzegging managementovereenkomst binnen een maatschap en B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (B.V.) en een praktijkvennootschap die samenwerkten in een maatschap. De eiseres, een praktijkvennootschap, vordert de vernietiging van een ontslagbesluit en de opzegging van de managementovereenkomst. De eiseres stelt dat de besluiten nietig zijn vanwege gebrekkige oproeping en wanprestatie door de gedaagde B.V. De gedaagde B.V. heeft de samenwerking met de eiseres beëindigd, waarbij de eiseres als Algemeen Directeur werd ontslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde B.V. de samenwerking op geldige wijze heeft beëindigd, maar dat de wijze waarop dit is gebeurd niet in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde B.V. schadeplichtig is jegens de eiseres, omdat de beëindiging van de samenwerking niet op een zorgvuldige manier is verlopen. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 108.000 voor gederfde managementfee en € 89.996,20 voor het saldo van de rekening-courant. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. De proceskosten worden verrekend, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
____________________________________________ _
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, enkelvoudige kamer
zaaknummer/rolnummer: C/13/528303 / HA ZA 12-1251
Vonnis van 10 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr K. Wiersma te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr A.C. Siemons te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [bedrijf eiseres] en [bedrijf gedaagde] worden genoemd.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 16 oktober 2012 met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord met bewijsstukken,
- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 19 december 2012 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- processen-verbaal van de op 7 februari 2013 en 30 mei 2013 gehouden comparitie van partijen, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast.
2.1.
[bedrijf gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 1], drijft een “executive search bureau” dat zich richt op het plaatsen van directeuren, bestuurders en toezichthouders in het topsegment van de markt (verder: de onderneming).
[bedrijf eiseres] is een “praktijkvennootschap” van [naam 1] (verder: [naam 1]), die daarvan de enige directeur en aandeelhouder is.
2.2.
Vanaf 2001 is [naam 1] werkzaam geweest voor rechtsvoorgangers van [bedrijf gedaagde]. In 2003 heeft hij samen met [naam 2] (verder: [naam 2]) het initiatief genomen om de door die rechtsvoorgangers gedreven onderneming te kopen en samen met [naam 3] (verder: [naam 3]), [naam 4] (verder: [naam 4]) en [naam 5] (verder: [naam 5]) – via ieders persoonlijke houdstervennootschap (verder: praktijkvennootschap) – de maatschap [bedrijf 1] te vormen, die dus uit vijf maten bestond.
Vanaf dat moment tot het voorjaar van 2012 heeft [naam 1] de organisatorische leiding van de onderneming gehad.
2.3.
Op 2 juni 2008 is [bedrijf gedaagde] opgericht waarin (de onderneming van) voornoemde maatschap is ondergebracht. Vanaf dat moment was de structuur aldus, dat ieders praktijkvennootschap statutair directeur van [bedrijf gedaagde] was en een gelijk aantal aandelen in [bedrijf gedaagde] bezat.
Artikel 11 van de statuten van [bedrijf gedaagde] luidt, voor zover van belang:
“1. Het bestuur van de vennootschap wordt gevormd door een directie bestaande uit één of meer directeuren.
2. De directeuren worden benoemd door de algemene vergadering. De algemene vergadering kan één of meer bestuurders de titel algemeen directeur verlenen en te allen tijde ontnemen.
3. Iedere directeur kan te allen tijde door de algemene vergadering worden geschorst en ontslagen.
(…)”
Het eerste lid van artikel 13 luidt:
“1. De directie is bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt toe aan twee gezamenlijk handelende directeuren of aan de algemeen directeur.”
2.4.
Voorts is op 29 juli 2008 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten en ondertekend (verder: de aandeelhoudersovereenkomst) door niet alleen bedoelde vijf praktijkvennootschappen, maar ook door [naam 2], [naam 1], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] in persoon.
Lid 1 van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst behelst de aanbiedingsplicht van de aandelen
“in de hierna in lid 2 genoemde gevallen”.
Bedoeld lid 2 luidt, voor zover hier van belang;
“Het hiervoor onder 1 bepaalde is van toepassing, indien:
(…)
e. de managementovereenkomst van een Aandeelhouder met de Vennootschap eindigt, al dan niet vrijwillig, ongeacht op wiens initiatief;
(…)”
2.5.
Tussen [bedrijf gedaagde] enerzijds en de praktijkvennootschappen anderzijds zijn, in verband met hun positie van directeur, managementovereenkomsten gesloten.
Aldus is - eveneens op 29 juli 2008 - tussen [bedrijf gedaagde] en [bedrijf eiseres] een managementovereenkomst gesloten (verder: de managementovereenkomst) waarin geregeld is dat [bedrijf eiseres] als lid van de directie mede belast werd met het management, hetgeen onder meer inhield dat zij (in de persoon van [naam 1]) het dagelijks bestuur vormde, de centrale leiding gaf en als enige directeur zelfstandig bevoegd was. Zij trad vanaf dat moment op onder de titel “Algemeen Directeur” als bedoeld in artikel 11 lid 2 van de statuten.
De vergoeding is vastgesteld op € 216.000,= per jaar, te vermeerderen met BTW en in maandelijkse termijnen te voldoen.
De eerste twee leden van artikel 10 van de managementovereenkomst luiden:
“1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Ieder der partijen heeft het recht deze overeenkomst door opzegging te beëindigen tegen het einde van een kalendermaand, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 (zes) maanden, alles onverminderd het in de wet en statuten bepaalde omtrent schorsing en ontslag van de bestuurder.”
2.6.
Per 31 december 2010 is [naam 2] uit de onderneming getreden, dat wil zeggen dat zijn praktijkvennootschap is afgetreden als directeur van [bedrijf gedaagde] en dat haar aandelen in [bedrijf gedaagde] zijn overgenomen door de vier overblijvende praktijkvennootschappen, ieder voor een gelijk deel.
2.7.
In november 2011 heeft [naam 1] namens [bedrijf eiseres] aan [naam 3], [naam 4] en [naam 5] laten weten dat hij wilde toewerken naar beëindiging van zijn functie van Algemeen Directeur.
2.8.
Op 2 mei 2012 heeft [naam 3] aan [naam 1] meegedeeld dat hij, [naam 4] en [naam 5] de samenwerking met hem wensten te beëindigen. Bij die gelegenheid heeft hij [naam 1] een aan [bedrijf eiseres] gerichte, namens [naam 3], [naam 4] en [naam 5] geschreven brief overhandigd die luidt, voorzover van belang:
“Beste [naam 6],
Wij bevestigen dat wij je hebben meegedeeld dat wij de samenwerking met jou willen beëindigen. Hoewel wij het betreuren deze stap te moeten zetten hebben wij het vertrouwen in verdere samenwerking met jou verloren. Je ontvangt bijgaand een uitnodiging voor een aandeelhoudersvergadering waarin een en ander aan de orde zal komen. Die vergadering is uitgeschreven op de voorgeschreven termijn van (tenminste) vijftien dagen.
Voor de periode tot dan vragen wij je aandacht voor het volgende. Op grond van de statuten ben jij als Algemeen Directeur zelfstandig gemachtigd om namens [bedrijf gedaagde] te handelen. Eerder spraken wij al onderling af dat wij desondanks het vier-ogenprincipe zullen hanteren, en dat geen vennoot alléén handelingen namens de vennootschap zal verrichten. Wij gaan er van uit dat jij ook voor de komende periode die afspraak honoreert en dat jij dus geen (rechts)handelingen zult verrichten zonder instemming van tenminste één andere vennoot. Doe je dat wel, dan behouden wij ons het recht voor de schade die de vennootschap daaruit lijdt op jou c.q. jouw vennootschap ter verhalen.
(…).”
2.9.
Bij die brief was een oproeping gevoegd voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 18 mei 2012 met als agendapunt 2.:
“het voorgenomen besluit van de aandeelhouders om de managementovereenkomst tussen [bedrijf gedaagde] en [bedrijf eiseres] op te zeggen, onder gelijktijdig ontslag van [bedrijf eiseres] als bestuurder van [bedrijf gedaagde]”
2.10.
Nadat namens [bedrijf eiseres] bij brief van 15 mei 2012 te kennen was gegeven dat op die aandeelhoudersvergadering geen geldige besluiten genomen zouden kunnen worden, heeft op 18 mei 2012 een bestuursvergadering plaatsgevonden waarbij [naam 1] wel aanwezig was. Daarin is besloten om een volgende algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen op 4 juni 2012 en is daarvoor een agenda voorgesteld.
2.11.
[naam 1] is vervolgens vertrokken en is derhalve niet aanwezig geweest bij de aansluitend, dus ook op 18 mei 2012, gehouden algemene vergadering van aandeelhouders.
De punten 3. en 4. van de van die vergadering opgemaakte notulen luiden:
3.Voorstel tot ontslag van [bedrijf eiseres] als bestuurder van de vennootschap.
Het voorstel wordt besproken. De aanwezige bestuurders geven aan positief te adviseren over het voorgenomen besluit.
Het voorstel wordt aanvaard.
4.Benoeming van[de praktijkvennootschap van [naam 4], Rb.
]en[de praktijkvennootschap van [naam 3], Rb.
]als Algemeen Directeur
Het voorstel wordt besproken en aanvaard.[De praktijkvennootschappen van [naam 4] en [naam 3], Rb.]
zijn elk Algemeen Directeur als bedoeld in art. 11 lid 2 van de statuten van [bedrijf gedaagde] en als zodanig alleen/zelfstandig bevoegd.”
2.12.
Het ontslagbesluit (verder:
het Eerste Besluit) is bij brief van de zelfde datum, 18 mei 2012, aan [bedrijf eiseres] meegedeeld, met de toevoeging dat het ontslag als bestuurder en Algemeen Directeur met onmiddellijke ingang gold.
In die brief is tevens de managementovereenkomst opgezegd met inachtneming van een termijn van zes maanden, met mededeling dat “vanaf heden” geen gebruik meer zou worden gemaakt van de diensten van [bedrijf eiseres].
2.13.
Op 4 juni 2012 heeft de aangezegde algemene vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden, waarbij alle aandeelhouders – en dus ook [naam 1] als vertegenwoordiger van [bedrijf eiseres] – aanwezig waren.
Van de van die vergadering opgemaakte notulen luidt, voorzover van belang, punt 8.:
“(…)
Ter bekrachtiging c.q. nogmaals besluiten liggen voor de volgende (voorgenomen) besluiten:
- (…)
- voorstel tot ontslag [bedrijf eiseres] als bestuurder van de vennootschap,
- (…)
De vergadering besluit bij meerderheid van stemmen de genomen besluiten opnieuw te nemen c.q. te bekrachtigen, dit indien en voor zover nodig.
(…)”
Dit besluit wordt hierna ook aangeduid als
het Tweede Besluit.
2.14.
Bij brief van de zelfde datum is, voorzover van belang, aan [bedrijf eiseres] meegedeeld:
“Op de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf gedaagde] is heden besloten het eerdere besluit tot ontslag van [bedrijf eiseres] te bekrachtigen, en [bedrijf eiseres] derhalve te ontslaan als bestuurder van [bedrijf gedaagde]. Hierbij zeg ik namens de vennootschap dit ontslag aan. Het ontslag gaat in met onmiddellijke ingang.
Hierbij zegt [bedrijf gedaagde] ook de managementovereenkomst met [bedrijf eiseres] Beheer[bedoeld is:[bedrijf eiseres], Rb.]
.
De vennootschap stelt zich op het standpunt dat de eerder aan [bedrijf eiseres] gedane opzegging geldig is, en gaat dan ook voor wat betreft de datum van de opzegging en daarmee de einddatum van de managementovereenkomst uit van haar eerdere opzegging. Deze opzegging wordt gedaan voor het geval vast zou komen te staan dat die eerdere opzegging niet geldig was, en om discussie over dit punt – en discussie die de vennootschap weinig zinvol acht – verder te sluiten.
(…)”

3.Geschil

3.1.
[bedrijf eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven:
primair:
(a) het Eerste Besluit tot ontslag van [bedrijf eiseres] en tot opzegging van de managementovereenkomst te vernietigen, en
(b) te verklaren voor recht dat het Tweede Besluit tot bekrachtiging van het Eerste Besluit nietig is, dan wel – voorzover het een nieuw besluit inhoudt – het Tweede Besluit te vernietigen;
subsidiair:
[bedrijf gedaagde] te veroordelen tot betaling:
(a) van schadevergoeding ten bedrage van € 781.794,= met rente, en
(b) van het saldo van de rekening courant tussen partijen ten bedrage van € 89.996,20 met rente;
primair en subsidiair:
(a) [bedrijf gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.160,= voor buitengerechtelijke kosten, en
(b) [bedrijf gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding met nakosten.
3.2.
[bedrijf eiseres] legt daaraan ten grondslag, samengevat:
- primair: dat zowel bij het Eerste als bij het Tweede Besluit sprake was van gebrekkige oproeping, zodat die besluiten nietig, althans vernietigbaar, zijn en
- subsidiair: dat [bedrijf gedaagde] met de opzegging van de managementovereenkomst wanprestatie heeft gepleegd, zodat zij schadeplichtig is.
De subsidair gevorderde schadevergoeding van € 781.794,= is samengesteld uit:
- € 648.000,=, de managementfee die [bedrijf eiseres] gederfd heeft over de drie jaren gedurende welke zij volgens haar werkzaam zou zijn gebleven, en
- € 133,794,=, het verlies op de waarde van de door [bedrijf eiseres] in [bedrijf gedaagde] gehouden aandelen, doordat zij deze bij het aangezegde einde van de managementovereenkomst te koop moet aanbieden, in plaats van na afloop van de drie jaren die zij volgens haar nog werkzaam zou zijn gebleven.

4.Beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt, dat de onderneming van [bedrijf gedaagde] in wezen bestaat uit een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen (verder ook aan te duiden als de "partners") met het karakter van een maatschap, welk samenwerkingsverband om zakelijke redenen de huidige vorm heeft gekregen van een vennootschap waarvan de directie gevormd wordt, en de aandelen gehouden worden, door de respectieve praktijkvennootschappen van de betrokken natuurlijke personen.
Het onderhavige geschil wordt dan ook gekenmerkt door de samenloop van enerzijds de wens van drie van de vier samenwerkende personen om de samenwerking met de vierde te beëindigen en anderzijds de vraag, in hoeverre de aan de gekozen vorm van dat samenwerkingsverband verbonden formaliteiten in acht zijn genomen.
het primair gevorderde
4.2.
[bedrijf eiseres] stelt zich ten aanzien van het Eerste Besluit op het standpunt:
a.dat het bestuursbesluit tot bijeenroeping van een algemene vergadering van aandeelhouders niet is genomen na enig overleg binnen het bestuur, zodat de vergadering van 18 mei 2012 op gebrekkige wijze is bijeengeroepen en de tijdens die vergadering genomen besluiten – waaronder het Eerste Besluit – vernietigbaar zijn;
b.dat de oproeping tot de algemene vergadering van aandeelhouders niet op (voldoende) duidelijke wijze het voorgenomen ontslag van [bedrijf eiseres] en de daaraan ten grondslag liggende redenen vermeldde, reden waarom [naam 1] zich onvoldoende op het voorgenomen ontslagbesluit heeft kunnen voorbereiden en er in de vergadering onvoldoende onderlinge gedachtewisseling kon plaatsvinden.
Een en ander betekent, aldus [bedrijf eiseres], dat het Eerste Besluit is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de bij de organisatie van een rechtspersoon betrokkenen jegens elkaar in acht behoren te nemen (artikel 2:8 BW), en dus vernietigbaar is op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
4.3.
Dit standpunt wordt om de volgende redenen verworpen.
De inhoudelijke klacht van [naam 1] luidt, dat hij tijdens zijn gesprek met [naam 3] op 2 mei 2012 – zonder voorafgaande waarschuwing – is overvallen door diens mededeling dat de medepartners van [naam 1] de samenwerking met hem wilden beëindigen, alsmede dat hem niet duidelijk is gemaakt wat de redenen daarvoor waren, anders dan dat zijn medepartners het vertrouwen in hem hadden verloren.
a. Wat het hiervoor onder 4.2. bedoelde standpunt a. betreft, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat [naam 1] wel is gekend in het bestuursvoornemen om de aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen, namelijk tijdens zijn gesprek met [naam 3] op 2 mei. Dat de andere drie partners (bestuursleden) reeds tot dat bestuursbesluit waren gekomen en dat inhoudelijk overleg daarover met [bedrijf eiseres] niet heeft plaatsgevonden, kan in de gegeven omstandigheden niet het door [bedrijf eiseres] beoogde gevolg hebben. [naam 1] was het vanzelfsprekend totaal niet eens met de gang van zaken en enig verder overleg over het al dan niet houden van de aandeelhoudersvergadering met zijn medebestuursleden, die lijnrecht tegenover hem stonden en de meerderheid binnen het bestuur vormden, was dus zinloos.
b. Ten aanzien van standpunt b. geldt het volgende.
[bedrijf eiseres] heeft terecht aangevoerd dat haar nooit – en dus ook niet in de (oproeping tot de) vergadering van 18 mei 2012 – een andere reden voor het ontslag is gegeven dan dat de medepartners van [naam 1] het vertrouwen in hem hadden verloren. De klacht dat de oproeping niet duidelijker was, heeft dan ook geen zelfstandige betekenis omdat – naar uit de verdere gebeurtenissen is gebleken – er geen duidelijker redenen bestonden.
Dat betekent echter niet dat het besluit (en de oproeping daartoe) om de – aldus door de medepartners ervaren – ongewenste toestand niet langer te laten voortduren en daarom de feitelijke samenwerking met onmiddellijke ingang te beëindigen door [bedrijf eiseres] met onmiddellijke ingang als directeur te ontslaan, onder de gegeven omstandigheden als strijdig met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW moet worden aangemerkt.
De vraag of aan dat besluit de juiste (financiële) consequenties zijn verbonden is daarbij niet aan de orde, nu partijen de aan het directeurschap verbonden vergoedingen apart hebben geregeld in de managementovereenkomst. De (juistheid van de wijze van) beëindiging daarvan komt hierna aan de orde in verband met het subsidiaire standpunt van [bedrijf eiseres] dat terzake van de opzegging van de managementovereenkomst wanprestatie is gepleegd.
4.4.
Nu uit het voorgaande volgt dat op 18 mei 2012 een geldig besluit is genomen, komt het Tweede Besluit, dat is genomen voor het geval het Eerste Besluit niet geldig zou blijken te zijn, niet aan de orde.
Het primair gevorderde is derhalve niet toewijsbaar.
het subsidiair gevorderde
4.5.
Vooropgesteld wordt dat - zoals hiervoor reeds is vermeld - voor de opzegging van de managementovereenkomst geen andere reden is gegeven dan dat er sprake was van “incompatibilité d’humeur”, dat er spanningen waren en dat [naam 3], [naam 4] en [naam 5] het vertrouwen in [naam 1] hadden verloren.
4.6.
[bedrijf eiseres] meent dat opzegging van de managementovereenkomst alleen mogelijk is in de in artikel 4 lid 2 van de aandeelhoudersovereenkomst genoemde gevallen waarin de aandelen moeten worden aangeboden (anders dan ingeval e., beëindiging van de managementovereenkomst). Volgens haar is daartoe besloten in een algemene vergadering van aandeelhouders van 28 februari 2012, met het doel om de verschillende criteria tussen beëindiging van de managementovereenkomst en de aanbiedingsplicht van aandelen gelijk te schakelen.
Dit standpunt wordt verworpen.
Anders dan [bedrijf eiseres] stelt, kan uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 28 februari 2012 slechts worden afgeleid dat besloten is om te streven naar een verbinding tussen beide criteria, maar niet dat (definitief) besloten is om de geldende criteria met betrekking tot de aanbiedingsplicht van aandelen van toepassing te achten op de beëindiging van de managementovereenkomst. Dat van een dergelijk besluit geen sprake was, blijkt ook uit de omstandigheid dat nadien door adviseurs voorstellen zijn gedaan waarover door de partners (aandeelhouders) geen nadere besluiten zijn genomen.
Bij dit alles komt, dat de door [bedrijf eiseres] bedoelde regeling zou betekenen dat de mogelijkheid om van elkaar af te komen nagenoeg beperkt zou zijn tot gevallen die buiten de vrije beslissingsmacht van partijen liggen. De aanbiedingsplicht van aandelen (afgezien van beëindiging van de managementovereenkomst) is immers – zoals [bedrijf eiseres] zelf stelt – beperkt tot uiterste situaties als: overlijden, arbeidsongeschiktheid, verlies van het vrije beheer over het vermogen, surséance van betaling, faillissement, schuldsaneringsregeling en dergelijke. Dat een dergelijke regeling uiteindelijk door betrokkenen zou zijn aanvaard, is volstrekt onaannemelijk.
4.7.
Daarmee rest de vraag of de gang van zaken bij de opzegging van de managementovereenkomst voor het overige aanleiding geeft voor een schadevergoedingsplicht van [bedrijf gedaagde].
Daarbij zijn de volgende - door partijen over en weer onbetwist gestelde - omstandigheden van belang.
[naam 1] heeft in 2003 samen met [naam 2] (de voorloper van) het huidige bureau opgericht en daarvan heeft hij vanaf het begin tot het voorjaar van 2012 (bij [bedrijf gedaagde] als Algemeen Directeur) de organisatorische leiding gehad. Na het vertrek van [naam 2], die een verbindende factor tussen de partners was, in 2010 zijn in toenemende mate spanningen tussen de overblijvende partners ontstaan.
In november 2011 heeft [naam 1] de wens geuit om de functie van Algemeen Directeur niet langer te vervullen. De wijze waarop deze kwestie moest worden opgelost, heeft de onderlinge spanningen vergroot.
Terwijl [naam 3] in het voorjaar van 2012 de werkzaamheden van Algemeen Directeur in naam reeds had overgenomen, was de feitelijke uitwerking daarvan begin mei 2012 nog niet bevredigend opgelost.
In die situatie heeft [naam 3] op 2 mei 2012 rauwelijks - dat wil zeggen zonder voorafgaande waarschuwing - aan [naam 1] meegedeeld dat hij, [naam 4] en [naam 5] de samenwerking met [naam 1] wilden verbreken en heeft [naam 3] [naam 1] de hiervoor onder 2.8. genoemde brief overhandigd, zonder een opening te bieden voor nader overleg over een andere oplossing. Daarmee was de basis voor een redelijke oplossing vanzelfsprekend praktisch nihil geworden. Mede daarom kan het dan ook niet aan [naam 1] verweten worden dat de daarna gevolgde bilaterale gesprekken tussen [naam 1] en de andere partners en de daarna gevolgde vergaderingen niets meer hebben opgeleverd.
Een waarschuwing, bijvoorbeeld in de vorm dat de problemen door de medepartners inmiddels zo ernstig werden ervaren dat zij ontslag van [naam 1] serieus zouden gaan overwegen indien niet binnen afzienbare tijd verbetering zou optreden, is niet gegeven.
Vanaf 2 mei 2012 hebben de medepartners slechts toegewerkt naar effectuering van het door hen in onderling overleg genomen, niet voor verder overleg vatbare, besluit.
Bij dit alles is nimmer, niet op 2 mei 2012 en ook niet nadien tot en met 4 juni 2012, ooit een andere reden voor het besluit gegeven dan hiervoor onder 4.5. reeds is vermeld, namelijk dat sprake was van “incompatibilité d’humeur”, dat er spanningen waren en dat [naam 3], [naam 4] en [naam 5] het vertrouwen in [naam 1] hadden verloren.
De wijze waarop een overeenkomst als de onderhavige kan worden opgezegd, dient in overeenstemming te zijn met de redelijkheid en billijkheid die de contractpartners jegens elkaar in acht dienen te nemen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest.
Ongeacht de in de maatschapsovereenkomst opgenomen opzegtermijn, hadden de medepartners ([bedrijf gedaagde]) gelet op de hiervoor opgesomde omstandigheden niet op 18 mei 2012 tot opzegging mogen besluiten zonder eerst serieus open overleg te plegen over de gerezen problemen, [naam 1] te waarschuwen voor de ernst van de situatie en hem de kans te bieden om naar aanleiding van dat nadere overleg oplossingen aan te dragen. De omstandigheid dat [naam 1] dit er, mede door zijn zeker ook door hem zelf als zodanig gevoelde positie als "primus inter pares", wellicht niet eenvoudiger op maakte, doet hieraan niet af.
Met de wijze waarop de medepartners thans hun ongenoegen vorm hebben gegeven, hebben zij [naam 1] op ontoelaatbare wijze "afgeserveerd".
Het voorgaande brengt mee, dat [bedrijf gedaagde] op zich zelf wel de samenwerking heeft mogen beëindigen, reden waarom het Eerste Besluit als geldig is beoordeeld, maar dat de gevolgen van de wijze waarop zij dat heeft gedaan voor haar rekening komen en zij derhalve schadeplichtig is jegens [bedrijf eiseres].
4.8.
Wat de hoogte van de schadevergoeding betreft, geldt ten aanzien van de
gederfde managementfeedat deze niet nauwkeurig is vast te stellen en derhalve op de voet van artikel 6:97 BW als volgt zal worden geschat.
Enerzijds had van [bedrijf gedaagde] verwacht mogen worden - en mocht [bedrijf eiseres] dus van [bedrijf gedaagde] verwachten - dat [bedrijf gedaagde], gelet op het voorgaande, niet binnen circa een half jaar de mogelijkheden om tot een oplossing te komen als uitgeput zou beschouwen.
Anderzijds gaat het te ver om achteraf tot uitgangspunt te nemen dat dergelijke pogingen daadwerkelijk tot resultaat zouden hebben geleid.
Dat leidt tot de conclusie dat de schade wordt geschat op het inkomen dat [naam 1] gedurende het hiervoor bedoelde halve jaar heeft gederfd, dus op € 108.000,=. Dit bedrag laat onverlet de vergoeding die [bedrijf gedaagde] gedurende de opzegtermijn verschuldigd is.
4.9.
Wat betreft het gestelde
verlies op de waarde van de aandelengeldt, zoals [bedrijf gedaagde] terecht heeft gesteld, dat de waarde van de aandelen moet worden vastgesteld per de datum dat de managementovereenkomst eindigt. [bedrijf gedaagde] heeft vervolgens geconcludeerd dat de waarde van de aandelen wordt bepaald naar de stand van eind 2012. [bedrijf eiseres] heeft daartegenover niet gesteld dat zij in dat geval schade zou lijden, hetgeen vergeleken met een waardevaststelling per een datum van zes maanden later (die zou kunnen worden aangenomen ingevolge hetgeen hiervoor onder 4.8. is overwogen) zo onwaarschijnlijk is, dat er onvoldoende grond bestaat voor schadevergoeding in dit verband.
4.10.
Tenslotte is nog aan de orde de vordering van [bedrijf eiseres] tot betaling van het saldo van de rekening-courant, € 89.996,20.
[bedrijf gedaagde] heeft daartegen slechts aangevoerd dat zij heeft aangekondigd dat zij dit bedrag zal betalen, maar niet gesteld of gebleken is dat betaling inmiddels heeft plaatsgevonden. Dit bedrag zal derhalve worden toegewezen.

5.Slotsom

5. Het primair gevorderde is niet toewijsbaar.
Van het subsidiair gevorderde is toewijsbaar € 108.000,= voor schadevergoeding en € 89.996,20 als saldo van de rekening-courant, beide bedragen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 mei 2012, welke ingangsdatum door [bedrijf gedaagde] niet is betwist.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu [bedrijf eiseres] tegenover de betwisting van [bedrijf gedaagde] niet nader heeft toegelicht waarom de gestelde kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Nu ieder van partijen gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten kosten worden verrekend in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt [bedrijf gedaagde] tot betaling aan [bedrijf eiseres] van € 198.996,20 (eenhonderdachtennegentigduizendnegenhonderdzesennegentig euro en twintig eurocent), met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 18 mei 2012 tot aan de dag van betaling;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verrekent de proceskosten aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.K. van der Valk Bouman, lid van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.