ECLI:NL:RBAMS:2013:6483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
C-13-534642 - HA ZA 13-113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Y.C. Poelmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van voorfinanciering in het kader van filmproductie

In deze zaak vordert eiseres, een investeerder in een filmproject, betaling van een bedrag van € 90.777,14 van gedaagde, een besloten vennootschap die verantwoordelijk was voor de productie van de films. Eiseres stelt dat zij op 14 december 2005 een overeenkomst van geldlening is aangegaan met gedaagde, waarbij gedaagde verplicht was het geleende bedrag terug te betalen zodra de financiering van het project had plaatsgevonden. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening en stelt dat de overeenkomst betrekking had op voorfinanciering van het project, waarbij terugbetaling alleen zou plaatsvinden indien de financiering op basis van vooraf bekende budgetten zou plaatsvinden.

De rechtbank oordeelt dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan waarbij eiseres een bedrag van 108.251,73 USD heeft voorgefinancierd voor de productie van films. De rechtbank stelt vast dat de financiering van het project niet heeft plaatsgevonden op basis van het oorspronkelijk afgesproken budget van 6 miljoen dollar, maar op basis van een lager budget. Hierdoor is er volgens de rechtbank geen terugbetalingsverplichting voor gedaagde ontstaan, aangezien de overeenkomst niet voorzag in terugbetaling bij financiering op een ander budget.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die tot op heden zijn begroot op € 3.624,00. Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann en openbaar uitgesproken op 4 september 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/534642 / HA ZA 13-113
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.R. Strijker te Hilversum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. E. Pasman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2013;
  • de akte inbreng producties van de zijde van [eiseres], met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 15 mei 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 18 juli 2013 met de daarin genoemde door [eiseres] ingediende productie 11.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 december 2005 hebben [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst staat, voor zover van belang:
Overeenkomst
[eiseres] (…) en [gedaagde], ten deze vertegenwoordigd door [naam] (…)
overwegende dat [eiseres] en [gedaagde], gezamenlijk met [naam 2], voornemens zijn een vennootschap in te richten ten behoeve van het aantrekken van investeerders voor het [project], en dat de drie partijen met elkaar hebben afgesproken de kosten van de pre-productie, zoals gepreciseerd in het cash flow-overzicht van het project, in gelijke delen voor te financieren,
komen het volgende overeen:
[eiseres] zal zijn aandeel in de voorfinanciering (…) 108.251,73 USD, overmaken (…)
De voorfinanciering heeft betrekking op de benodigde liquiditeit voor de pre-productiekosten tot aan Kerstmis, zoals gepreciseerd in het cash flow-overzicht (…)
Zodra het project gefinancierd is (op basis van de bij alle partijen bekende productiebudgetten), ontvangen de partijen hun aandeel in de voorfinanciering direct terug, tenzij men er de voorkeur aan geeft de betreffende voorfinanciering om te zetten in een deelname in de projectinvestering.
(…)”
2.2.
Het[project]) waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, betreft het uitbrengen van Engelstalige remakes van de films [film 1], [film 2] en [film 2] van de op [datum] overleden [naam 3]. Het initiatief hiertoe is genomen door de bestuurder van [gedaagde], de heer [naam] (hierna: [naam]) en de in New York gevestigde producent Bruce Weiss. [gedaagde] is de vennootschap via welke [naam 3] zijn tv- en filmprojecten produceerde en tevens de verantwoordelijk producent met betrekking tot het project.
2.3.
In een cash flow-overzicht van 9 december 2005 wordt het budget op basis waarvan de drie films kunnen worden geproduceerd begroot op 6.068.343,12 dollar.
2.4.
[eiseres] heeft op 23 december 2012 alsmede op 27 januari 2006 een bedrag van € 45.388,57 naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt. In totaal heeft zij, omgerekend naar dollars, en conform de overeenkomst een bedrag van 108.251,73 dollar overgemaakt.
2.5.
In februari 2006 heeft [gedaagde], een dag voordat de opnames van de films zouden starten, vastgesteld dat de financiering van het budget van 6 miljoen dollar niet rond was gekomen. De productie in New York is stopgezet. De gemaakte kosten waren inmiddels opgelopen tot circa 900.000 dollar. De films zijn uiteindelijk wel in productie genomen tegen een lager budget van in totaal 2,3 miljoen dollar. Medio 2006 is de film [film 1] gemaakt met behulp van investeringen van financiers. Hiervoor was een budget bijeengebracht van 1 miljoen dollar. Ruim een jaar later is middels bijdragen van het Nederlands Filmfonds en de Nederlandse publieke omroep de film [film 2] gemaakt en in 2010 de film [film 2]. De budgetten voor [film 2] en [film 2] bedroegen respectievelijk 800.000 dollar en 500.000 dollar.
2.6.
In een overeenkomst, aangeduid als ‘[overeenkomst]’ tussen [bedrijf] (hierna: [bedrijf]), die een investering heeft gedaan ten behoeve van de productie van de film [film 1], en [gedaagde], welke overeenkomst door [gedaagde] is ondertekend op 9 maart 2006 en door [bedrijf] op 21 maart 2006 staat, voor zover van belang:
“(…)
The receipts shall be disbursed in the following order:
  • a)
  • b)

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 90.777,14;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over € 90.777,14 vanaf, op basis van de primaire grondslag van de vordering, 25 oktober 2007 dan wel 12 maart 2008 en, op basis van de subsidiaire grondslag van de vordering, vanaf 12 maart 2008;
de buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00 dan wel € 1.788,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke kosten vanaf 11 januari 2013 alsmede
de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat zij op 14 december 2005 met [gedaagde] een overeenkomst van geldlening is aangegaan. Op basis van deze overeenkomst diende [gedaagde] het aan haar geleende bedrag terug te betalen aan [eiseres]. Uit de overeenkomst volgt voorts dat terugbetaling diende plaats te hebben indien en zodra financiering van het project zou hebben plaatsgevonden. Aangezien de drie films zijn geproduceerd, staat vast dat financiering heeft plaatsgehad. Hiermee staat tevens vast, aldus nog steeds [eiseres], dat de lening aan haar terugbetaald diende te worden, welke verplichting [gedaagde] niet is nagekomen. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Hierdoor heeft [eiseres] schade geleden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat zij met [eiseres] een overeenkomst van geldlening is aangegaan. De overeenkomst heeft betrekking op de voorfinanciering van het project, waarbij is afgesproken dat partijen hun aandeel terug zouden ontvangen zodra het project was gefinancierd op basis van de ‘bij alle partijen bekende productiebudgetten’. Omdat de financiering niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals omschreven in de overeenkomst, bestaat er geen terugbetalingsverplichting van [gedaagde] richting [eiseres].
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet, of niet langer, in geschil is dat [gedaagde] de overeenkomst heeft gesloten met [eiseres]. Om die reden behoeft het betoog van [gedaagde] dat zij meende niet met [eiseres], maar met de echtgenoot van [eiseres] te hebben gecontracteerd, geen bespreking.
Inhoud van de overeenkomst
4.2.
[eiseres] heeft gesteld dat, anders dan uit de bewoordingen van de door partijen op 14 december 2005 ondertekende overeenkomst blijkt, partijen een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan, zodat het geleende geldbedrag hoe dan ook door [gedaagde] aan haar moet worden gerestitueerd. Nu [gedaagde] dit betwist, rust op [eiseres] de bewijslast van haar stelling. [eiseres] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Ter comparitie heeft zij bovendien verklaard dat zij het door haar gestelde niet kan bewijzen. Aan een bewijsopdracht op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.3.
Aldus staat vast dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan waarbij [eiseres] in het kader van de voorfinanciering van het project een geldbedrag van 108.251,73 USD zou overmaken en dat zij haar aandeel in de voorfinanciering terug zou krijgen zodra het project gefinancierd was op basis van de ‘bij alle partijen bekende productiebudgetten’.
4.4.
[eiseres] stelt voorts dat de voorfinanciering terug dient te worden betaald, omdat de films zijn geproduceerd en financiering van het project dus heeft plaatsgehad. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was [eiseres] niet bekend met het productiebudget zoals gespecificeerd in het cash flow-overzicht (r.o. 2.3). Dit overzicht vormde geen bijlage bij de overeenkomst. [naam] had alleen mondeling aan haar meegedeeld dat het budget, benodigd voor het produceren van de films, circa 6 miljoen dollar zou bedragen. Zoals uit de overeenkomst volgt, was de voorfinanciering bedoeld om liquiditeit voor pre-productiekosten te creëren en zou de voorfinanciering, na de financiering van het project, op een later moment terugbetaald worden. Dat de financiering uiteindelijk heeft plaatsgehad aan de hand van een andere budgettering, maakt het vorenstaande niet anders. Bovendien, aldus nog steeds [eiseres], is het de eenzijdige keuze van [gedaagde] geweest om de productie van de films op andere wijze te financieren. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op [gedaagde] geen terugbetalingsverplichting rust, omdat de uiteindelijke verkregen financiering niet identiek zou zijn aan de ‘bij partijen bekende productiebudgetten’, heeft [gedaagde] in strijd met de overeenkomst en onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. [gedaagde] had gezien de aard van de overeenkomst en de gemaakte afspraken [eiseres] moeten raadplegen toen zij wilde afwijken van de bij partijen bekende financiering, aldus steeds [eiseres].
4.5.
[gedaagde] betoogt het volgende. Terugbetaling van de voorfinanciering zou alleen volgen onder de voorwaarde dat de productie van de drie films op basis van de toen bij partijen bekende productiebudgetten zou worden voltooid. De ‘bij alle partijen bekende productiebudgetten’ zijn de budgetten zoals opgesteld door het productie- en accountantsteam te New York. De betreffende budgetten zijn in een getailleerd overzicht aan [eiseres] overgelegd. Zij was hiermee bekend. Het cash flow-overzicht (r.o. 2.3), waaruit blijkt op basis van welke budgetten het project zou kunnen worden voltooid, maakt als bijlage deel uit van de overeenkomst. Voorts heeft[naam 4], de echtgenoot van [eiseres], in januari 2006 een zogeheten memorandum opgesteld waarin hij eveneens uitgaat van een budget van 6 miljoen dollar. Indien de volledige financiering van 6 miljoen dollar tot stand zou worden gebracht, zou het aandeel in de voorfinanciering terugbetaald kunnen worden. Uit de overeenkomst volgt niet dat, in het geval dat de uiteindelijke financiering niet plaats zou hebben op basis van de bij de overeenkomst bekende productiebudgetten, ook dan het voorgefinancierde bedrag zou worden gerestitueerd.
Nu de financiering niet heeft plaatsgevonden op basis van de bij de overeenkomst bekende productiebudgetten, kan [eiseres] geen aanspraak maken op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag. Mogelijk kan het aandeel van de voorfinanciering van [eiseres] in de loop der tijd en bij een verdere exploitatie van de films tot (gedeeltelijke) restitutie leiden. [gedaagde] is met de investeerders overeengekomen dat de investering van [gedaagde] en [eiseres] alsnog uit de opbrengsten van een renderend project kunnen worden gehaald, maar pas nadat de investeerders hun eigen investering terug hebben gekregen. [gedaagde] verwijst naar de ‘[overeenkomst]’ die zij heeft gesloten met [bedrijf] (r.o. 2.6). Aan de investeerders, aldus nog steeds [gedaagde], is thans 2/3e deel van hun investering terugbetaald.
4.6.
De rechtbank overweegt het volgende. Vaststaat dat bij een financiering van de productie van de drie films voor een bedrag van 6 miljoen dollar, het voorgefinancierde bedrag, en aldus ook het aandeel van [eiseres] hierin, terugbetaald had kunnen worden. Verder staat vast dat deze financiering uiteindelijk niet is verkregen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat bij haar niet bekend was dat de in de overeenkomst opgenomen passage ‘de bij alle partijen bekende productiebudgetten’ terugslaat op het zogenoemde cash flow-overzicht (r.o. 2.3), daargelaten of dit overzicht als bijlage was gevoegd bij de overeenkomst. [eiseres] heeft erkend dat aan haar voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst door [naam] mondeling de hoogte van het benodigde budget is meegedeeld. Aldus staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat alleen ingeval financiering plaats zou hebben op basis van het productiebudget van 6 miljoen dollar, terugbetaling van het aandeel in de voorfinanciering aan [eiseres] zou plaatsvinden. Uit de overeenkomst kan niet worden afgeleid, en evenmin is op dit punt tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] door [eiseres] voldoende gesteld, dat terugbetaling plaats zou hebben bij iedere vorm van financiering en aldus tevens bij financiering op basis van een ander, veel lager productiebudget. De overeenkomst brengt dan ook niet met zich dat een terugbetalingsverplichting voor [gedaagde] jegens [eiseres] ontstond wanneer geen financiering dan wel financiering op andere wijze plaatsvond.
4.7.
Toen bleek dat de productie van de films niet mogelijk was op basis van het productiebudget van 6 miljoen dollar, ontstond er een nieuwe situatie. Hierin was niet voorzien in de overeenkomst. [gedaagde] kon op dat moment kiezen tussen het nemen van het verlies of het ondernemen van pogingen om alsnog het project gefinancierd te krijgen met de kans op het (gedeeltelijk) terugverdienen van de voorfinanciering. [gedaagde] heeft gekozen voor het laatste. Zij heeft getracht met financiers tot overeenstemming te komen over de productie van de films tegen een lager budget dan 6 miljoen dollar. In het uiteindelijke budget van 2,3 miljoen dollar was niet de terugbetaling van de voorgefinancierde kosten begrepen zo is onweersproken door [gedaagde] betoogd. [gedaagde] heeft echter wel bedongen dat, nadat de financiers waren terugbetaald, alsnog uitkeringen gedaan konden worden aan de voorfinanciers, mits de opbrengsten van de film dat toelieten. Dit blijkt uit de [overeenkomst] (r.o. 2.6). Ook indien juist zou zijn dat [eiseres] niet op de hoogte is gesteld van deze afspraak aangaande de financiering, [eiseres] stelt immers dat [gedaagde] op dit punt een eenzijdige keuze heeft gemaakt zonder [eiseres] hierover in te lichten, brengt dat niet met zich dat [gedaagde] gehouden is aan [eiseres] een bedrag terug te betalen. De overeenkomst voorzag immers niet in de mogelijkheid van terugbetaling van de voorfinanciering in het geval de financiering ad 6 miljoen dollar niet verkregen kon worden. Partijen hebben te dien aanzien geen afspraken gemaakt. [eiseres] heeft dus het risico genomen dat het geldbedrag mogelijk niet zou worden gerestitueerd. Evenmin hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] met [eiseres] na het afblazen van het oorspronkelijke project in overleg diende te treden, indien zij een andere wijze van financiering zou vinden. Door hetgeen [gedaagde] heeft afgesproken met de uiteindelijke financiers ter zake van de uitbetaling van gelden aan [gedaagde] (met welke gelden [gedaagde] op haar beurt aan [eiseres] een bedrag kan betalen), heeft zij geen schade toegebracht aan [eiseres]. Juist van het tegendeel is sprake nu [gedaagde], onverplicht, de mogelijkheid heeft gecreëerd dat aan [eiseres] te zijner tijd uit de opbrengsten van de films toch nog een geldbedrag wordt uitgekeerd.
4.8.
Het vorengaande brengt met zich dat op [gedaagde] geen verplichting tot (terug)betaling van de voorfinanciering door [eiseres] rust op basis van hetgeen zij zijn overeengekomen. [gedaagde] is niet tekortgeschoten in de nakoming van enige uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank, gezien hetgeen zij heeft overwogen in r.o. 4.8, sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres], omdat [gedaagde] eenzijdig afspraken met de uiteindelijke financiers heeft gemaakt. De vorderingen van [eiseres] worden dan ook afgewezen.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. Deze proceskosten worden tot heden begroot op:
  • griffierecht € 1.836,00
  • salaris advocaat € 1.788,00 (2 x tarief € IV)
Totaal € 3.624,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden begroot op € 3.624,00 en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013.