In deze zaak vordert eiseres, een investeerder in een filmproject, betaling van een bedrag van € 90.777,14 van gedaagde, een besloten vennootschap die verantwoordelijk was voor de productie van de films. Eiseres stelt dat zij op 14 december 2005 een overeenkomst van geldlening is aangegaan met gedaagde, waarbij gedaagde verplicht was het geleende bedrag terug te betalen zodra de financiering van het project had plaatsgevonden. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening en stelt dat de overeenkomst betrekking had op voorfinanciering van het project, waarbij terugbetaling alleen zou plaatsvinden indien de financiering op basis van vooraf bekende budgetten zou plaatsvinden.
De rechtbank oordeelt dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan waarbij eiseres een bedrag van 108.251,73 USD heeft voorgefinancierd voor de productie van films. De rechtbank stelt vast dat de financiering van het project niet heeft plaatsgevonden op basis van het oorspronkelijk afgesproken budget van 6 miljoen dollar, maar op basis van een lager budget. Hierdoor is er volgens de rechtbank geen terugbetalingsverplichting voor gedaagde ontstaan, aangezien de overeenkomst niet voorzag in terugbetaling bij financiering op een ander budget.
De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die tot op heden zijn begroot op € 3.624,00. Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann en openbaar uitgesproken op 4 september 2013.