ECLI:NL:RBAMS:2013:6494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
AMS 13-389
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAZ na niet-verschijnen op een oproep voor een gesprek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in het buitenland, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de schorsing van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de eiser op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De eiser ontving sinds 31 december 2003 een uitkering op grond van de WAZ, maar verweerder heeft de betaling per 1 november 2012 geschorst omdat eiser niet is verschenen op een oproep voor een gesprek. Eiser had eerder afspraken met verweerder uitgesteld, maar op de oproep van 29 oktober 2012 heeft hij zonder opgaaf van redenen afgezegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn verplichting om mee te werken aan het onderzoek heeft geschonden door niet te verschijnen. De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de betaling van de uitkering te schorsen, aangezien eiser niet aan zijn verplichtingen voldeed. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de inspecteur van verweerder niet bevoegd was om de uitkering op te schorten, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit door een bevoegde medewerker is genomen. Eiser heeft ook gesteld dat hij ziek was en niet kon verschijnen, maar de rechtbank heeft deze stelling als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om eiser voorafgaand aan het gesprek gedetailleerde informatie te verstrekken over de inhoud van het onderzoek. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij verkeerd is geïnformeerd over de reiskostenvergoeding, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiser aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen grond voor restitutie van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],wonende te [woonplaats ] ([woonland]), eiser
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de betaling van eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) geschorst per 1 november 2012.
Bij besluit van 11 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2013. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Eiser ontvangt sinds 31 december 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAZ.
1.2. Naar aanleiding van een onderzoek van de Belastingdienst heeft verweerder eiser bij brief van 24 september 2012 uitgenodigd te verschijnen op een gesprek op 27 september 2012. De afspraak is met verweerders instemming uitgesteld.
1.3. Bij brief van 18 oktober 2012 heeft verweerder eiser andermaal uitgenodigd te verschijnen op een gesprek op 22 oktober 2012. Ook deze afspraak is met verweerders instemming uitgesteld.
1.4. Bij brief van 19 oktober 2012 heeft verweerder eiser uitgenodigd te verschijnen op een gesprek op 29 oktober 2012. Eiser heeft verweerder per e-mail van 28 oktober 2012 te kennen gegeven niet op de afspraak te verschijnen, omdat hij op 29 oktober 2012 niet in Nederland is. Hij geeft aan te hopen op een gesprek in week 46 van 2012.
1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de betaling van eisers arbeidsongeschikt-heidsuitkering vervolgens geschorst per 1 november 2012. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Omdat eiser niet is verschenen op de afspraak van 29 oktober 2012 werkt hij niet mee aan een onderzoek. Om deze reden het recht op uitkering niet vast te stellen en schorst verweerder de uitbetaling van de uitkering. Voorts heeft eiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid na de schorsing een nieuwe afspraak te maken.
3.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.
Op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ kan verweerder, telkens wanneer het dat nodig oordeelt, de verzekerde oproepen of doen oproepen en op een door of namens hem te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen.
3.3.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van de WAZ – voor zover hier van belang – weigert verweerder de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een verzekerde als bedoeld in artikel 41, eerste lid, na tijdig te zijn opgeroepen niet is verschenen.
3.4.
Op grond van artikel 55, derde lid, van de WAZ – voor zover hier van belang – schort verweerder de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 45, 46 of 70 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
3.5.
Op grond van artikel 70, eerste lid, van de WAZ is – voor zover hier van belang – de verzekerde verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering dat wordt betaald.
4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de betaling van eisers uitkering heeft geschorst, omdat hij niet is verschenen op de oproep van 29 oktober 2012. In artikel 41, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ is de rechtsgrond voor dergelijke oproepen neergelegd. Eiser is er door verweerder in de email van [naam persoon1] van 18 oktober 2012 en in de brief van 19 oktober 2012 op gewezen dat het niet verschijnen mogelijk gevolgen heeft voor zijn uitkering. Niet in geding is dat eiser tijdig is opgeroepen, eveneens staat vast dat eiser niet is verschenen. Door niet te verschijnen op de afspraak van 29 oktober 2012 heeft eiser aldus zijn verplichting tot meewerken aan een onderzoek, volgend uit artikel 45, eerste lid, van de WAZ geschonden. Verweerder was derhalve bevoegd de betaling van de uitkering op grond van artikel 55, derde lid, aanhef en onder c, van de WAZ te schorsen.
5.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerders inspecteur [naam persoon1] (hierna: [naam persoon1]) van de afdeling Handhaving niet bevoegd is de uitkering op te schorten of stop te zetten. Op grond van artikel 45 en 46 van de WAZ kan dat alleen door een arbeidskundige, een arts en een re-integratiebegeleider gedaan worden. [naam persoon1] heeft geen beslissende functie binnen verweerders organisatie.
5.2.
De rechtbank stelt met betrekking tot deze beroepsgrond vast dat het primaire besluit is genomen door [naam medewerker verweerder] (hierna: [naam medewerker verweerder2]), medewerker handhaving van verweerder. Uit de door verweerder overlegde mandateringsbesluiten blijkt dat alle medewerkers handhaving bevoegd zijn tot het nemen van primaire beslissingen op grond van de WAZ. De grond kan niet slagen.
6.1.
Ter zitting heeft eiser verklaard ziek te zijn geweest en om die reden niet in staat naar de afspraak van 29 oktober 2012 te komen.
6.2.
Bij gebrek aan objectieve stukken die deze eerst ter zitting ingenomen stelling staven, passeert de rechtbank deze als onvoldoende onderbouwd en aldus niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft voorts eerst ter zitting verklaard te hebben gebeld met verweerder met de melding ziek te zijn. Ook hiervan is niet, anders dan door de enkele stelling van eiser, op enigerlei wijze gebleken. Voorts heeft eisers in zijn afmelding per e-mail, verzonden daags voor de geplande afspraak op 28 oktober 2012 om 20:26 uur, geen melding gemaakt van omstandigheden waardoor hij niet in staat was te verschijnen. Eisers grond kan niet slagen.
7.1.
Eiser voert voorts aan dat hij door verweerder niet eerder is gewezen op de mogelijkheid mee te werken aan een onderzoek in zijn woonland [woonland].
7.2.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat verweerder volgens eiser gehouden is in de woonplaats van eiser onderzoek te houden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat een onderzoek ter plaatse (in het buitenland) mogelijk is, maar slechts dan wanneer het onderzoek niet louter gericht is op één persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande niet onredelijk te achten.
8.1.
Verder stelt eiser dat [naam persoon1] ten onrechte geen mededeling gedaan omtrent de inhoud van het te voeren gesprek. Eiser stelt zich beter te kunnen voorbereiden als [naam persoon1] dat wel had gedaan. Ook heeft [naam persoon1] verzuimd eisers rechten en plichten te vermelden en dat hij recht heeft op een reiskostenvergoeding.
8.2.
Uit wet of regelgeving volgt niet dat verweerder verplicht is een betrokkene voorafgaand aan een onderzoek over de inhoud van dat onderzoek specifiek – althans specifieker dan eiser wenst – te informeren. Niettemin heeft verweerder eiser in de eerste uitnodiging in algemene zin over de aanleiding van het onderzoek geïnformeerd en daarbij eiser verzocht enkele stukken te overleggen. Voorts heeft [naam persoon1] eiser per email van 18 oktober 2012 geïnformeerd dat verweerder onderzocht of eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij, bij meer of specifiekere informatie voorafgaand aan het gesprek zich beter had kunnen voorbereiden, maakt niet dat hij om die reden kon besluiten te weigeren aan het onderzoek mee te werken door niet te verschijnen op de afspraak.
8.3.
Eiser voert voorts aan dat hij door verweerder verkeerd is geïnformeerd over de reiskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat eiser weliswaar in eerste instantie kennelijk onjuist is geïnformeerd over de mogelijkheid tot vergoeding van reiskosten. Echter heeft [naam persoon1] per email van 23 oktober 2012, dus voorgaand aan het geplande gesprek op 29 oktober 2012, kenbaar gemaakt dat hij tijdens het gesprek van 29 oktober 2012 kan verzoeken om een reiskostenvergoeding en dat daarover een besluit zal worden genomen. Overigens is gesteld noch gebleken dat het niet op voorhand vergoeden van reiskosten voor eiser een belemmering opleverde om op de afspraak te verschijnen. Eisers grond kan niet slagen.
9.1.
Verweerder houdt zich niet aan haar eigen regels, zo stelt eiser. Volgens de door eiser aangehaald tekst van internet valt eisers gedraging onder ‘groep 2’, waarbij als sanctie past een maatregel van minimaal twee maanden van 10%.
9.2.
Deze grond kan niet slagen reeds omdat de door eiser aangehaalde regels betrekking hebben op boetebesluiten in het kader van de Ziektewet. De beroepsgrond kan reeds hierom niet slagen.
10.
De door eiser aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor restitutie van het betaalde griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB