ECLI:NL:RBAMS:2013:6607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
HA ZA 11-1649
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na paratuberculose-uitbraak in melkveehouderij

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een geschil tussen een maatschap van melkveehouders en Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een uitbraak van paratuberculose op het bedrijf van de eiseres. De rechtbank oordeelde dat Delta Lloyd niet in haar bewijsopdracht was geslaagd, waarin zij moest aantonen dat de schade had kunnen worden voorkomen of verminderd indien de eiseres de door Delta Lloyd voorgestelde maatregelen had opgevolgd. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden dat het opvolgen van de maatregelen de schade had kunnen voorkomen. De rechtbank stelde vast dat een algehele ruiming van het vee noodzakelijk was geweest, ongeacht de genomen maatregelen. De rechtbank oordeelde dat de restwaarde van de koeien niet lager was door het niet opvolgen van de maatregelen, en dat de schadevergoeding aan de eiseres moest worden toegewezen. Delta Lloyd werd veroordeeld tot betaling van € 50.749,84 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan Delta Lloyd opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken op 18 september 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/490622 / HA ZA 11-1649
Vonnis van 18 september 2013
in de zaak van
de maatschap
[naam maatschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. A.A.M. van Beek te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L. Schuurs te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Delta Lloyd genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 april 2012 (hierna: het tussenvonnis), waarbij aan Delta Lloyd een bewijsopdracht is verstrekt,
  • het proces-verbaal van de op 28 augustus 2012 gehouden enquête,
  • het proces-verbaal van de op 14 januari 2013 gehouden contra-enquête,
  • het proces-verbaal van de op 27 mei 2013 gehouden voortzetting contra-enquête,
  • de conclusie na enquête van de zijde van Delta Lloyd,
  • de antwoordconclusie na enquête van de zijde van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft Delta Lloyd bij tussenvonnis opgedragen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat indien [eiseres] de door [naam 1] voorgestelde maatregelen zou hebben opgevolgd, de schade zou zijn voorkomen althans verminderd. Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Delta Lloyd twee getuigen doen horen: [naam 1], de door Delta Lloyd voor deze schademelding ingeschakelde agrarisch expert (hierna: [naam 1]), en [naam 2], die als dierenarts van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) het bedrijf van [eiseres] heeft bezocht (hierna: [naam 2]).
2.2.
[eiseres] heeft in contra-enquête drie getuigen voorgebracht: [naam 3] (in het proces-verbaal van het verhoor ten onrechte aangeduid als “[naam 4]”), maat van [eiseres], (hierna: [naam 3]), [naam 5], bedrijfsadviseur van [eiseres] (hierna: [naam 5]) en [naam 6], behandelend dierenarts in het bedrijf van [eiseres] (hierna: [naam 6]). Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na enquête genomen.
Bewijswaardering
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat Delta Lloyd niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.4.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit de getuigenverklaringen niet blijkt dat het opvolgen van de voorgestelde maatregelen de schade zou hebben voorkomen. Immers, blijkens de verklaringen van zowel [naam 1] als [naam 2] was een algehele ruiming, gelet op de hoge infectiegraad op het bedrijf van [eiseres], hoe dan ook noodzakelijk geweest. [naam 1] heeft in dit verband verklaard:
“ Ik acht het onwaarschijnlijk dat bij het treffen van maatregelen de situatie bij [eiseres] zo was verbeterd dat algehele ruiming niet nodig was. Veterinair gezien zou mijn advies toch algehele ruiming geweest zijn omdat de besmetting te lang op het bedrijf zou zijn gehouden. (…)
Bij de infectiedruk zoals geconstateerd bij [eiseres] zou het treffen van maatregelen geleid hebben tot een minder groot aantal dieren dat geïnfecteerd of geherïnfecteerd zou zijn, maar zou ruiming niet kunnen worden voorkomen.”
2.5.
Ook [naam 2] is van mening dat ruimen het meest effectief was en dat het eerder treffen van bepaalde maatregelen de situatie op het bedrijf van [eiseres] niet anders zou hebben gemaakt. Hij heeft verklaard:
“ Naar mijn mening zou bestrijding van de ziekte moeilijk en langdurig zijn wanneer werd doorgegaan met deze runderen. Mijn advies was de koppel geheel te vervangen. (…)
U vraagt mij of de situatie bij [eiseres] anders zou zijn geweest als eerder bepaalde maatregelen zouden zijn getroffen. Volgens mij niet. Paratuberculose verloopt langzaam en de hoge infectiegraad op het bedrijf stamt niet van kort daarvoor. De doelstelling was om binnen afzienbare termijn in een goede situatie te komen voor wat betreft paratuberculose en gezien die doelstelling was ruimen het meest effectief.”
2.6.
Nu een algehele ruiming niet te voorkomen was, komt de rechtbank toe aan de vraag of de schade niettemin had kunnen worden verminderd. Ter beantwoording van die vraag dient te worden beoordeeld of de restwaarde van het vee hoger was geweest als [eiseres] de voorgestelde maatregelen zou hebben opgevolgd en alle positief geteste dieren direct zou hebben geruimd.
2.7.
Blijkens de getuigenverklaringen wordt de restwaarde van een koe bepaald door de slachtopbrengst. Wat een koe bij slacht opbrengt hangt vervolgens af van (i) de gehanteerde kiloprijs en (ii) het geslacht gewicht. Dit blijkt ook uit de door [eiseres] in het geding gebrachte afrekeningen van slachterij [bedrijf 1] met betrekking tot de slacht van de geruimde dieren. Op deze afrekeningen is de slachtopbrengst van iedere koe berekend door het geslacht gewicht van de koe te vermenigvuldigen met een gehanteerde kiloprijs variërend van € 1,25 tot € 2,40.
2.8.
Ten aanzien van de gehanteerde kiloprijs, overweegt de rechtbank dat in de
getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] geen aanknopingspunten zijn te vinden dat [bedrijf 1] een lagere kiloprijs heeft gehanteerd voor de dieren van [eiseres] in verband met de paratuberculose. [naam 2] heeft hierover verklaard:
“ Volgens mij heeft het feit dat een dier negatief getest is geen betekenis voor de slachtwaarde.”
Weliswaar heeft [naam 1] verklaard dat besmette dieren een lagere kiloprijs opbrengen, maar blijkens zijn toelichting geldt de gestelde lagere kiloprijs voor al het melkvee, dus ook voor gezonde dieren. Immers, hij heeft verklaard:
“ Wanneer een dier minder weegt dan 300 kilo is de kiloprijs lager. Dat is omdat het vlees dan van mindere kwaliteit is en het slachten relatief veel werk is en veel slachtafval oplevert omdat het karkas hetzelfde blijft. (…)
U vraagt mij naar een normaal geslacht gewicht van melkvee. Een hoog productieve melkkoe haalt de 300 kilo niet.”
2.9.
Dat de conditie van de dieren niet van invloed is geweest op de gehanteerde kiloprijs wordt verder ondersteund door de verklaring van [naam 6]:
“ De koeien die in het najaar van 2010 zijn geruimd waren niet interessant voor de slacht. In de eerste plaats omdat het geen vleesvee maar melkvee betrof en in de tweede plaats omdat het zo’n grote groep was ineens. Jongvee wordt normaal gesproken niet geslacht voor kopers is dit niet interessant ten opzichte van de fokwaarde van een jong dier is de slachtwaarde zeer laag. Voor deze dieren bestaat geen afzetmarkt. Voor afgemolken oudere koeien bestaat wel een markt maar ook daarvoor geldt dat het vlees van deze koeien het minst waardevol is. Over de prijs wordt in zo’n geval niet onderhandeld. Het dier valt in de laatste classificatie. Wel bestaat er per individueel dier nog een kleine marge voor het soort en de kwaliteit. Ik wil daarbij nog opmerken dat seizoenschommelingen in de marktprijs van veel grotere invloed zijn dan de karkaskwaliteit van de koe.”
Zijn verklaring dat melkvee een zeer lage slachtwaarde heeft wordt bevestigd door de verklaring van [eiseres]. Hij heeft verklaard:
“ Het vee wordt geclassificeerd. Dat wordt tijdens de slacht gedaan. Ik denk dat het negatief geteste vee en de 33 afstammelingen in de laagste categorie terecht zijn gekomen, maar de reden daarvoor is dat dit vee niet is gefokt tot slachtvee maar melkvee was. Dit hield dus geen verband met het feit dat dit vee afkomstig was van een boerderij waar paratuberculose heerste. De slachterij weet ook niet dat er paratuberculose heerste. Wij zijn niet verplicht om dat mede te delen.”
2.10.
Gezien het voorgaande kan niet worden aangenomen dat het niet (tijdig) opvolgen van maatregelen heeft geleid tot een lagere kiloprijs voor de koeien van [eiseres]. Resteert de vraag of het niet opvolgen van de voorgestelde maatregelen en/of het niet direct ruimen van positief geteste dieren heeft geleid tot een lager slachtgewicht en daarmee een lagere slachtopbrengst en een hogere schade.
2.11.
[naam 1] heeft in dit verband onder meer het volgende verklaard:
“ Het aantal dieren dat is geïnfecteerd of geherïnfecteerd zou kleiner geweest zijn indien eerder maatregelen met betrekking tot het schoonhouden van bedrijf, het voeren van kunstmelk en het aanbrengen van een afkalfstal zouden zijn genomen. (…) U vraagt mij wat het gevolg is geweest voor de restwaarde van het vee. Dat is lastig te zeggen. Wanneer je eerder alle maatregelen neemt, zullen de gevolgen voor de dieren minder zijn dan nu het geval is en zullen de dieren minder slijten.
Ter toelichting leg ik uit dat een koe door paratuberculose minder melk gaat produceren en vermagert en uiteindelijk doodgaat. Koeien worden dus minder waard naarmate je langer wacht met maatregelen en met het afvoeren. Een dier met paratuberculose wordt niet afgekeurd voor de slacht en levert nog wel wat op. Hoeveel is afhankelijk van hoe ver de ziekte is gevorderd.(…)
Het gevolg van het niet-ruimen van positief geteste dieren is dat nieuwe dieren besmet worden en reeds besmette dieren te maken krijgen met een grotere hoeveelheid bacteriën en dat dus het ziekteverloop versneld wordt. Daardoor is de restopbrengst van de dieren lager want de dieren brengen minder kilo’s vlees op (…).”
[naam 2] heeft verklaard:
“ De restwaarde van de runderen hangt af van het feit of ze ziekteverschijnselen van de infectie gaan vertonen.”
Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat koeien met paratuberculose in de klinische fase van de ziekte achteruitgaan in conditie en gewicht. Hoeveel de koe aan gewicht verliest is afhankelijk van het ziekteverloop en van de mate waarin de koe ziekteverschijnselen vertoont.
2.12.
Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt echter niet of en zoja, in welke mate de conditie en het gewicht van de veestapel van [eiseres] achteruit is gegaan als het gevolg van de paratuberculose. Weliswaar heeft [naam 1] in algemene zin verklaard dat door het niet-treffen van maatregelen en het niet-ruimen van positief geteste dieren het ziekteverloop wordt versneld en de dieren sneller slijten, maar zowel [naam 1] als [naam 2] zijn in de maanden voor de ruiming niet meer op het bedrijf van [eiseres] geweest. Zij hebben dan ook niet uit eigen waarneming kunnen verklaren over de conditie van de dieren op het moment van ruiming.
2.13.
Zonder nader bewijs over de toestand van de dieren op het moment van ruiming kan niet aangenomen worden dat de dieren minder kilo’s vlees hebben opgebracht als gevolg van het ziekteverloop en het niet (tijdig) opvolgen van maatregelen. Dit geldt te meer nu volgens de verklaring van [naam 2] niet te voorspellen valt hoe de ziekte zal verlopen en het lang kan duren voordat er uitwendige verschijnselen zijn. Tussen partijen stond bovendien reeds eerder vast dat positief geteste dieren nog geen ziekteverschijnselen hoeven te vertonen. Volgens [naam 2] zou in een dergelijk geval onderzocht moeten worden of dieren na verloop van tijd in conditie teruggaan:
“ Besmetting vindt in de regel al op jonge leeftijd plaats en het kan lang duren voor er uitwendige verschijnselen zijn en dieren in hun lichamelijke functies worden beperkt en teruggaan in conditie waardoor de slachtwaarde en melkproductie minder worden. In theorie kan het dat enkele dieren ziek worden als je lang wacht met het nemen van maatregelen, maar het is niet te voorspellen wanneer dieren ziek worden en of dat zal gebeuren en bij welk dier, want dit varieert per dier.
(…) Mijns inziens is niet te voorspellen hoe het zal gaan en zou je moeten onderzoeken of dieren na verloop van tijd in conditie teruggaan. Dan moet je de dieren taxeren en later op het moment van ruimen opnieuw taxeren. Ik weet niet of dat in dit geval is gebeurd. Ik ben er later niet meer geweest.”
2.14.
[naam 5] en [naam 6] zijn in de periode rondom de ruiming nog wel op het bedrijf van [eiseres] geweest. [naam 6] heeft hierover verklaard:
“ De conditie van de dieren in oktober 2009 was van normaal, gemiddeld niveau. (…) Ook rondom het moment van ruiming in het najaar van 2010 ben ik op het bedrijf geweest het jongvee was zeker niet achteruit gegaan in conditie. In het algemeen gaan dieren die niet gedekt worden vooruit in conditie en niet achteruit. Bij jonge dieren zijn in de eerste periode geen symptomen te zien van paratuberculose. Ik heb in mijn carrière nog nooit gezien dat dieren tot twee jaar oud in conditie achteruit als gevolg van paratuberculose.
Oudere melkkoeien gaan wel achteruit. (…)
Ik kan moeilijk zeggen of er in het najaar van 2010 dieren tussen liepen die klinisch ziek waren. Het is niet zo dat als een koe magerder is dat betekent dat het klinisch ziek is. Een koe varieert in gewicht afhankelijk van het stadium van melkproductie. In de periode van drie maanden na het kalven vermindert de koe in gewicht. (…)
U vraagt mij of de dieren een betere prijs hadden opgebracht als zij een jaar eerder zouden zijn verkocht. Ik zeg u dat de dieren ouder zijn geworden en meer zijn gaan wegen. De dieren zijn niet magerder geworden en niet achteruitgegaan. De totale som van het levend kapitaal is vooruitgegaan.”
[naam 6] heeft aldus verklaard dat het jongvee in conditie vooruit is gegaan en dat hij ten aanzien van het oudere vee niet kan zeggen of er voorafgaand aan het moment van ruiming dieren tussen zaten die klinisch ziek waren. Zijn conclusie is dat door het toegenomen gewicht van het jongvee de totale waarde van het vee is toegenomen.
2.15.
[naam 6] wordt in zijn bevindingen ten aanzien van het jongvee ondersteund door [naam 5]. Ook heeft [naam 5] verklaard dat bij het koppel als geheel geen extreme verandering in conditie te zien was:
“ U vraagt mij of de conditie van het negatief geteste vee en het jongvee achteruit is gegaan gedurende de periode vanaf het moment waarop bekend was dat er paratuberculose heerste en het moment van de ruiming. Bij het jongvee is dat niet het geval omdat dat pas zal gebeuren als er een verandering plaatsvindt in de stofwisseling. Dat zal bij hen niet gebeuren omdat zij daarvoor te jong zijn en zij nog niet hebben gekalfd. Over het algemeen is paratuberculose een ziekte met een gestage progressie. In 3 á 4 maanden zie je in het algemeen van het koppel als algeheel geen extreme verandering in de conditie, zo ook niet bij [eiseres].”
2.16.
Gezien het voorgaande is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat het totale slachtgewicht van het geruimde vee lager is uitgevallen door het niet treffen van bepaalde maatregelen en/of het niet direct ruimen van positief geteste dieren. De algemene notie dat koeien op enig moment na besmetting in conditie en gewicht achteruitgaan en het ziekteverloop door het uitblijven van maatregelen versnelt is daartoe, in het licht van de hiervoor onder 2.13 tot en met 2.15 aangehaalde verklaringen, onvoldoende. Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de restwaarde van het vee bij het treffen van de voorgestelde maatregelen hoger was geweest en de schade daardoor was verminderd. Delta Lloyd is niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
2.17.
Delta Lloyd heeft in haar conclusie na enquête nog de vraag aan de orde gesteld of vaststaat dat de negatief geteste dieren en het jongvee alle op den duur positief zouden gaan testen. Deze vraag behoeft echter geen beantwoording. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het tussenvonnis immers reeds overwogen dat [eiseres] er redelijkerwijs van uit heeft mogen gaan dat ook de negatief geteste dieren en het jongvee onder de polis zouden worden vergoed.
Schade
2.18.
Nu Delta Lloyd niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, dient zij conform rechtsoverweging 4.10 van het tussenvonnis de schade die [eiseres] heeft geleden door de ruiming van de negatief geteste koeien en het jongvee te vergoeden. Met betrekking tot de omvang van de schade overweegt de rechtbank als volgt.
Negatief geteste koeien
2.19.
[eiseres] vordert in verband met de ruiming van 51 negatief geteste koeien een vergoeding van € 37.017,14. Dit bedrag is opgemaakt uit de vergoedingen die Delta Lloyd heeft gehanteerd voor het positief geteste vee van 2 jaar en ouder (€ 1.100,-) verminderd met de slachtopbrengst van deze dieren.
2.20.
Met Delta Lloyd stelt de rechtbank vast dat uit de resultaten van het koppelonderzoek van februari 2010 volgt dat er 50 dieren negatief getest zijn. [eiseres] heeft ter comparitie echter gesteld dat naast het koppelonderzoek van februari 2010 nog één dier met nummer 4872 negatief getest is in het mestonderzoek. Nu Delta Lloyd deze stelling niet heeft betwist, gaat de rechtbank uit van de opgaaf van [eiseres] van 51 negatief geteste dieren.
2.21.
Delta Lloyd heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde vergoeding en heeft daartoe gesteld dat indien deze dieren eerder zouden zijn geruimd de schade lager zou zijn geweest. Nu de juistheid van dit standpunt in deze procedure niet is komen vast te staan, zal de rechtbank dit verweer passeren.
2.22.
Voor het overige heeft Delta Lloyd geen inhoudelijke bezwaren opgeworpen tegen de hoogte van de door [eiseres] gevorderde vergoeding. Weliswaar heeft Delta Lloyd in haar conclusie van antwoord gesteld zich het recht voor te behouden om haar betwisting van de schade in een later stadium nader te onderbouwen en heeft zij te dier zake een bewijsaanbod gedaan, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding haar oordeel met betrekking tot de schade aan te houden. Het had op de weg van Delta Lloyd gelegen om bij conclusie van antwoord of uiterlijk ter zitting haar bezwaren ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding te onderbouwen. Niet valt in te zien waarom Delta Lloyd daartoe nogmaals in de gelegenheid zou moeten worden gesteld.
2.23.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] bij de berekening van de gevorderde vergoeding terecht heeft aangesloten bij de hoogte van de vergoeding die Delta Lloyd heeft gehanteerd voor het positief geteste vee, nu er geen reden bestaat voor de negatief geteste dieren een andere vergoeding te hanteren. Nu Delta Lloyd niet heeft weersproken dat de 51 negatief geteste koeien op de peildatum ouder waren dan 2 jaar en zij ook de hoogte van de in mindering gebrachte slachtopbrengst niet heeft betwist, zal het gevorderde bedrag van € 37.017,14 integraal worden toegewezen.
Jongvee
2.24.
Ook bij de berekening van de gevorderde vergoeding voor het jongvee heeft [eiseres] aangesloten bij de door Delta Lloyd gehanteerde vergoedingen (respectievelijk € 800,- voor dieren in de leeftijd van 1-2 jaar en € 450,- voor dieren in de leftijd van 3-12 maanden), verminderd met de slachtopbrengst van de dieren. Aangezien Delta Lloyd geen andere verweren heeft gevoerd dan hiervoor besproken ten aanzien van de negatief geteste koeien, zal ook dit gedeelte van de vordering, groot € 13.732,70, integraal worden toegewezen.
Kosten voor afnemen en onderzoek mestmonsters
2.25.
[eiseres] vordert verder vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met een mestonderzoek in november 2010 (€ 227,24 aan dierenartskosten en € 1.186,70 aan onderzoekskosten door de GD). [eiseres] heeft gesteld dat zij dit onderzoek heeft laten verrichten omdat zij bewijsmateriaal wilde vergaren dat deze dieren ziek waren geworden.
2.26. Voor vergoeding van deze kosten ziet de rechtbank geen grond. Delta Lloyd heeft onbetwist gesteld dat voor de kosten van dit onderzoek geen dekking onder de polis bestaat. Het onderzoek is voorts niet verricht in opdracht van Delta Lloyd en Delta Lloyd heeft ook geen toezegging tot vergoeding van de kosten van dit onderzoek gedaan. [eiseres] heeft geen andere grond aangevoerd voor een verplichting tot vergoeding van deze kosten door Delta Lloyd. De kosten van het onderzoek dienen dan ook voor rekening van [eiseres] te blijven.
Reinigingskosten
2.27.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten van € 3.180,- voor de reiniging van de stal door een extern bedrijf. Bij gebreke van een grondslag zal ook dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Conclusie
2.28.
Delta Lloyd zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van (€ 37.017,14 + € 13.732,70) € 50.749,84. De gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
2.29.
Delta Lloyd zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding €  76,31
- griffierecht 588,00
- getuigenkosten 677,00
- salaris advocaat
4.470,00(5,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  5.811,31
2.30.
De rechter die het tussenvonnis heeft gewezen en ten overstaan van wie het getuigenverhoor van 28 augustus 2012 is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen, evenmin als de rechter ten overstaan van wie het getuigenverhoor op 14 januari 2013 is gehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Delta Lloyd om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 50.749,84 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 mei 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.811,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: