ECLI:NL:RBAMS:2013:6649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
13/657092-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schuldwitwassen wegens gebrek aan feitelijke zeggenschap over geldbedrag

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, heeft de politierechter te Amsterdam op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van schuldwitwassen, waarbij het ten laste gelegde geldbedrag van 8.935 euro zou zijn verworven, voorhanden gehouden of overgedragen, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 3 oktober 2013 heeft de officier van justitie, mr. Y.J. Hopman, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Kok, betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van het geldbedrag op haar rekening.

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat hij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging stelde dat de verdachte geen feitelijke zeggenschap had over het geldbedrag, omdat zij niet wist dat het op haar rekening stond. De politierechter oordeelde dat de begrippen 'verwerven' en 'voorhanden hebben' vereisen dat de verdachte feitelijke zeggenschap over het voorwerp heeft. Aangezien het geldbedrag slechts kort op de rekening van de verdachte heeft gestaan en er geen bewijs was dat zij hiervan op de hoogte was, kon niet worden vastgesteld dat zij het geldbedrag had verworven of voorhanden had.

Op basis van deze overwegingen heeft de politierechter geconcludeerd dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van schuldwitwassen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F.M. Wieland, politierechter, in aanwezigheid van griffier L.M. Mol.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/657092-12
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
Vonnis van de politierechter te Amsterdam in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.J. Hopman en van wat verdachte en haar raadsman, mr. K. Kok, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 4 april 2012 tot en met 12 april 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (8.935 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet wist dat het ten laste gelegde geldbedrag op haar rekening stond. Derhalve kon ze het geldbedrag niet voorhanden hebben gehad en ook niet redelijkerwijs vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het ten laste gelegde feit kan dan ook niet bewezen worden verklaard en verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de politierechter
De begrippen “verwerven” en “voorhanden hebben” van een voorwerp als bedoeld in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht veronderstellen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp. Het geldbedrag van in totaal € 3.935,- dat op 11 juli 2012 op de rekening van verdachte is overgeboekt, is op dezelfde datum van die rekening opgenomen. Nu dit geldbedrag slechts een korte periode op de rekening van verdachte heeft gestaan en zij op dat moment niet in het bezit was van de bankpas van die rekening en er ook geen aanwijzingen zijn dat verdachte van het voornoemde saldo op haar rekening wetenschap had, is de politierechter van oordeel dat zij geen feitelijke zeggenschap over dat geldbedrag heeft gehad. Dat geldt eveneens ten aanzien van de overboeking van € 5.000,- die op 13 april 2012 heeft plaatsgevonden. Ten tijde van die storting had aangeefster immers reeds aangifte van oplichting gedaan en was de [Bank] hiervan op de hoogte. Gelet hierop alsmede op de omstandigheden dat dit geldbedrag vervolgens niet meer van de rekening van verdachte is opgenomen en dat pas op 19 juli 2012 een bedrag van € 4.984,68 door de bank is veiliggesteld, gaat de politierechter er vanuit dat de rekening van verdachte na de aangifte op 12 april 2012 door de bank is geblokkeerd. Hierdoor heeft verdachte ook geen feitelijke zeggenschap gehad over het geldbedrag van € 5.000,-.
Het voorgaande brengt met zich dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad. Derhalve kan het ten laste gelegde niet bewezen worden verklaard en wordt verdachte hiervan vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, politierechter,
in tegenwoordigheid van L.M. Mol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2013.