ECLI:NL:RBAMS:2013:6652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_6332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eigenaren van kantoorpanden wegens overtreding van de Leegstandverordening 2011

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en twee eigenaren van kantoorpanden. De eigenaren, aangeduid als eiseressen, hadden een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het niet melden van de leegstand van hun kantoorpanden, zoals vereist door de Leegstandverordening 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen op 9 augustus 2012 een last onder dwangsom hebben ontvangen, waarbij hen werd gelast om de leegstand van hun panden te melden. Eiseres 1 had een kantoorpand aan [adres] te [plaats] en eiseres 2 aan [adres 2] te [plaats]. Beide eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde lasten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juni 2013, waarbij de eiseressen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen procesbelang hadden, ondanks dat zij inmiddels aan de last hadden voldaan. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de opgelegde last beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente bevoegd was om de last op te leggen, aangezien er sprake was van overtreding van de meldingsplicht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de eigenaren bij de openbaarmaking van de leegstand niet voldoende zwaarwegend waren om van handhavend optreden af te zien.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eiseressen ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde lasten onder dwangsom rechtmatig waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6332 en AMS 12/6333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1.
[naam],
gevestigd te [plaats],
hierna eiseres 1,
2.
[naam]
gevestigd te [plaats],
hierna eiseres 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen,
gemachtigden voor eiseressen [gemachtigde], directeur van[naam 1], en mr. P.H. Revermann,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. J.C. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres 1 een last onder dwangsom opgelegd op grond van de Leegstandverordening 2011 (de Verordening) ten aanzien van het adres [adres]te[plaats].
Bij besluit van 9 augustus 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres 2 een last onder dwangsom van gelijke strekking opgelegd ten aanzien van het adres[adres 2] te [plaats].
Bij besluiten van 21 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eiseressen hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 5 juni 2013. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres 1 heeft een kantoorpand aan de [adres]te[plaats] in eigendom, welk kantoorpand wordt beheerd door[naam 1]
1.1.1.
Verweerder heeft eiseres 1 per brief van 8 februari 2012 verzocht om de leegstand van de kantoren aan de [adres]te[plaats] via het daarvoor bestemde meldingsformulier aan verweerder door te geven. Per brief van 3 april 2012 heeft verweerder eiseres 1 opnieuw aangeschreven en hierbij een termijn gegeven van twee weken om alsnog aan het verzoek te voldoen.
1.1.2.
Verweerder heeft vervolgens een inspectie doen plaatsvinden op het adres [adres]door buitendienst inspecteur [naam]op 23 april 2012 om te onderzoeken of de kantoren daadwerkelijk leegstonden, wat de oppervlakte van de kantoren is in vierkante meters, en, indien een gedeelte in gebruik was, om hoeveel vierkante meters dit ging. Uit de rapportage van 24 april 2012 van[naam] komt naar voren dat het onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden. De receptionist heeft[naam] geen toegang verleend tot het terrein, omdat hij hiervoor geen toestemming heeft van[naam 1]
1.2.
Eiseres 2 heeft een kantoorpand aan de [adres 2] te [plaats] in eigendom, welk kantoorpand wordt beheerd door[naam 1]
1.2.1.
Verweerder heeft eiseres 2 op 8 februari 2012 een brief gestuurd met het verzoek de leegstand van de kantoren aan de[adres 2] te[plaats] via het daarvoor bestemde meldingsformulier aan verweerder door te geven. Tussen partijen is niet in geding dat de bedoelde adresaanduiding is: [adres 2] te [plaats].
1.2.2.
[naam 1]heeft hierop per brief van 8 februari 2012 gereageerd met de mededeling dat de gevraagde informatie uitsluitend kenbaar wordt gemaakt als verweerder bevestigt dat de door eiseres verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld en nooit openbaar zal worden gemaakt of gepubliceerd. Verweerder heeft[naam 1] hierop op 22 februari 2012 schriftelijk bericht met de mededeling dat verweerder geen plannen heeft om de leegstandsmeldingen bekend te maken.
1.2.3.
Per brief van 3 april 2012 heeft verweerder aan[naam 1] op 3 april 2012 een herinnering gestuurd met een termijn voor
melding van de leegstand van de hiervoor vermelde kantoorpanden.[naam 1] heeft hierop per brief van 16 april 2012
gereageerd met de mededeling dat – alvorens zij informatie kan verstrekken – zij eerst een door verweerder getekende garantie wil ontvangen dat de gemeente de informatie uitsluitend voor interne doeleinden zal gebruiken en nimmer openbaar zal publiceren zonder toestemming van[naam 1]
1.2.4.
Verweerder heeft vervolgens een inspectie doen laten plaatsvinden op het adres[adres 2]door[naam] op 23 april 2012 om te onderzoeken of de kantoren daadwerkelijk leegstaan, wat de oppervlakte van de kantoren is in vierkante meters, en, indien een gedeelte in gebruik is, om hoeveel vierkante meters het gaat. Uit de rapportage van 24 april 2012 van[naam] blijkt dat het onderzoek op voornoemd adres niet heeft kunnen plaatsvinden.[naam] is niet toegelaten tot het gebouw aan de[adres 2], althans niet verder dan de entree. De inspecteur heeft geconstateerd dat de brievenbussen in de hal zijn genummerd[huisnummer] tot en met[huisnummer].
1.2.5.
Per brief van 26 april 2012 heeft verweerder aan[naam 1] geantwoord dat de verzochte informatie in eerste instantie wordt gebruikt voor het proces dat wordt beschreven in de Leegstandverordening en dat geen garantie kan worden gegeven voor de verwerking van de gegevens in de toekomst. Aan[naam 1] wordt een termijn van een week gegeven om alsnog aan het verzoek te voldoen. Hierop heeft[naam 1] in haar reactie per brief van 7 mei 2012 aangegeven dat verweerder niet wordt belemmerd als hij een dergelijke garantie afgeeft en dat vertrouwelijkheid gebruikelijk is. Volgens[naam 1] dient de gemeente vooraf toestemming aan eiseres te vragen.
[naam]
1.3.
[naam] heeft vervolgens op 29 mei 2012 telefonisch contact opgenomen met de heer [gemachtigde] van[naam 1] met het verzoek om een afspraak te maken voor voornoemd onderzoek naar zowel het kantoorpand aan de [adres]als dat aan de[adres 2]. [gemachtigde] heeft[naam] medegedeeld hiertoe slechts te zullen overgaan na een verklaring van de gemeente Amsterdam te hebben ontvangen, bij voorkeur getekend door een wethouder, dat vertrouwelijk met de informatie wordt omgegaan.
1.3.1.
Per brief van 13 juli 2012 heeft verweerder aangekondigd dat een last onder dwangsom zal worden opgelegd ten aanzien van beide adressen, tenzij de kantoorpanden uiterlijk binnen twee weken bij verweerder worden vermeld. Namens eiseressen heeft[naam 1] op 20 juli 2012 een schriftelijke zienswijze ingediend.
1.3.2.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiseres 1 gelast uiterlijk binnen twee weken het kantoor gelegen aan de [adres]te melden bij verweerder wegens overtreding van artikel 3, tweede lid van de Verordening door middel van het bijgesloten formulier op straffe van een dwangsom van maximaal € 20,- per m2 verhuurbare vloeroppervlak per dag dat de overtreding voortduurt.
1.3.3.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiseres 2 gelast uiterlijk binnen twee weken het kantoor gelegen aan de [adres 2] (hetgeen moet zijn[huisnummer]) te melden bij verweerder wegens overtreding van artikel 3, tweede lid van de Verordening door middel van het bijgesloten formulier op straffe van een dwangsom van maximaal € 20,- per m2 verhuurbare vloeroppervlak per dag dat de overtreding voortduurt.
1.3.4.
Op 23 augustus 2012 heeft[naam 1] namens eiseressen tijdig, voor het einde van de begunstigingstermijn, aan de last voldaan door het daartoe bestemde meldingsformulier in te vullen en in te dienen bij verweerder.
1.3.5.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiseressen 1 en 2 tegen de respectievelijke primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
2.
Standpunten partijen
2.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseressen geen procesbelang (meer) hebben in beroep nu aan de last is voldaan en geen dwangsom is verbeurd. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de last onder dwangsom terecht aan eiseressen is opgelegd, nu er ten tijde van het nemen van de primaire besluiten sprake was van overtreding van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening en op dat moment geen zicht bestond op legalisatie van de met de regelgeving strijdige situatie. Verweerder acht de vrees van eiseressen dat hun belangen door de meldingsverplichting mogelijk worden geschaad niet gerechtvaardigd. Volgens verweerder vormt deze vrees in ieder geval geen omstandigheid die verweerder ertoe had dienen te bewegen om af te zien van zijn bevoegdheid handhavend op te treden.
2.2.
Eiseressen hebben in beroep gemotiveerd aangevoerd dat zij procesbelang hebben. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte de belangen van eiseressen als eigenaar onvoldoende heeft meegewogen nu bekendmaking van leegstand kan leiden tot risico’s voor hun bezit, zoals het gekraakt worden van het pand. Volgens eiseressen was verweerder niet bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Zij stellen daartoe dat er gelet op de door verweerder gehanteerde beleidsregels geen sprake was van een overtreding van de Verordening. Zij stellen dat zij zich bereid hebben verklaard hun medewerking te verlenen, mits verweerder zou toezeggen – middels een door het college van burgemeester en wethouders getekende schriftelijke verklaring – de melding niet openbaar te maken. Voor zover verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last heeft hij niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om voornoemde reden, aldus eiseressen. Volgens eiseressen was er gerede aanleiding om te veronderstellen dat de gegevens door toedoen van verweerder openbaar zouden worden gemaakt, gelet op de medewerking die de gemeente Amsterdam verleent aan de Openbare Leegstandkaart.
3.
Wettelijk kader
3.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Leegstandwet kan de gemeenteraad bepalen dat de leegstand van een aangewezen categorie gebouwen, niet zijnde woonruimte, door de eigenaar wordt gemeld aan burgemeester en wethouders, zodra die leegstand langer duurt dan een in de verordening aangewezen termijn van ten minste zes maanden.
3.3.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening is de eigenaar (in de zin van artikel 1, aanhef en onder c., van de Leegstandwet) verplicht de leegstand van een in artikel 2 [van de Verordening] bedoeld gebouw of een gedeelte daarvan bij burgemeester en wethouders te melden zodra de leegstand langer duurt dan zes maanden. Deze melding geschiedt gelet op het tweede lid van artikel 3 van de Verordening met gebruik van een door burgemeester en wethouders vast te stellen formulier.
3.4.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Blijkens het tweede lid van voormeld artikel wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3.5.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
4.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het procesbelang niet aan eiseressen is komen te ontvallen. Hoewel eiseressen tijdig aan de last hebben voldaan en de dwangsommen niet zijn verbeurd, kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank nog steeds belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, gelet op mogelijke aanspraken op schadevergoeding wanneer zou blijken dat de opgelegde last onrechtmatig is. Eiseressen hebben gesteld dat deze schade daarin kan zijn gelegen dat de leegstand van het pand als gevolg van de melding openbaar wordt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat een leegstandsmelding in beginsel kan leiden tot een leegstandsbeschikking na een jaar, welke laatste beschikking openbaar kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen hiermee afdoende onderbouwd dat zij belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde last.
4.2. De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last.
4.3.
Eiseressen hebben aangevoerd dat de melding van leegstand, zoals verplicht op grond van de Verordening, ten onrechte voorbijgaat aan de belangen van de eigenaar. Meer specifiek is door eiseressen aangevoerd dat een dergelijke melding, indien openbaar gemaakt, de leegstand van een kantoorpand onder de aandacht kan brengen van derden met het risico van diefstal of kraak.
4.4.
Voor zover eiseressen met deze grond betogen dat de Verordening om deze reden onverbindend is, kan dit niet slagen. Daargelaten de omstandigheid dat de door eiseressen gestelde openbaarmaking op zichzelf genomen niet volgt uit de Verordening, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat bij de totstandkoming van de Leegstandwet, op welke wet de in de Verordening vastgelegde meldingsplicht is gebaseerd, de belangen van de eigenaars geacht moeten te zijn meegewogen.
4.5.1.
Niet in geding is dat op de beide adressen ten tijde in geding sprake was van, in ieder geval gedeeltelijke, leegstand. Bij de beoordeling of sprake is van leegstand in de zin van de Verordening hanteert verweerder de Beleidsregels Leegstandsverordening 2011 (de Beleidsregels). Op grond van deze Beleidsregels geldt de in artikel 3 van de Verordening neergelegde meldingsplicht niet als sprake is van voldoende intensief gebruik als bedoeld in artikel 1.2. van de Beleidsregels. Van voldoende intensief gebruik is sprake wanneer een (kantoor)gebouw voor tenminste 50% feitelijk wordt gebruikt en de leegstand in ieder geval niet meer bedraagt dan 2.000 m2. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de Beleidsregels kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist zijn.
4.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank berust de bewijslast dat sprake is van leegstand in de zin van de Verordening primair op verweerder. Nu echter verweerder bij diens beoordeling afhankelijk is van de medewerking van eiseressen, zal bij het ontbreken van voldoende medewerking door eiseressen de bewijslast op hen komen te rusten. De rechtbank acht hier van belang dat verweerder eiseressen meerdere malen schriftelijk op de meldingsverplichting voortvloeiende uit de Verordening heeft gewezen, dat[naam] op 23 april 2012 geen toegang heeft
verkregen tot de kantoorpanden en zij evenmin nadien toegang heeft verkregen door of vanwege eiseressen, nadat[naam] op 29 mei 2013 telefonisch heeft getracht om via[gemachtigde] een nieuwe afspraak te maken. Gelet op deze gang van zaken heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseressen geen medewerking hebben verleend aan de beoordeling door of vanwege verweerder. De omstandigheid dat eiseressen onder voorwaarden toestemming hebben verleend is onvoldoende om tot het tegendeel te concluderen, immers staat vast dat eiseressen geen toegang hebben verleend aan de inspecteur. Aldus is de bewijslast dat geen sprake is van leegstand als bedoeld in de Verordening naar het oordeel van de rechtbank komen te rusten op eiseressen. Gesteld noch gebleken is dat eiseressen ten tijde van het opleggen van de last (een begin van) bewijs hebben geleverd. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij heroverweging in bezwaar de feiten en omstandigheden ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom tot uitgangspunt mocht nemen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 14 november 2007, te vinden op
www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2007: BB7787). Dat eiseressen nadien, namelijk bij de melding van leegstand op 23 augustus 2012 een beroep hebben gedaan op de uitzondering in de beleidsregel, kan hen niet baten reeds omdat de enkele stelling daartoe niet voldoet.
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat sprake is van leegstand in de zin van de Verordening.
4.5.3.
Nu niet in geschil is dat eiseressen ten tijde van het nemen van de primaire besluiten het meldingsformulier als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 van de Verordening niet hadden ingevuld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van overtreding van artikel 3 van de Verordening.
4.6.
Gelet op het algemene belang dat gediend is met handhaving zal, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, een bestuursorgaan dat bevoegd is met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat dan wel in het geval handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien. De Beleidsregels, ten aanzien waarvan de rechtbank onder 4.6.1. heeft geoordeeld dat deze niet kennelijk onredelijk of rechtens onjuist zijn, bevatten een soortgelijke formulering.
4.7.
De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder aanleiding hadden moeten geven af te zien van handhavend optreden. De omstandigheid dat de belangen van eiseressen in hun hoedanigheid van eigenaar mogelijk worden geschaad door het bekend worden van de leegstand vormt voor de rechtbank in ieder geval niet een zodanig belang. Zoals hiervoor is overwogen, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat dit risico in algemene zin moet worden geacht te zijn meegewogen bij de vaststelling van het wettelijk kader. Door eiseressen zijn geen feiten of omstandigheden genoemd die meer specifiek betrekking hebben op een dergelijk risico voor de betreffende adressen zodanig dat om die reden sprake zou zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding had behoren te zijn af te zien van handhavend optreden. Overigens is niet gebleken dat verweerder ambtshalve is gehouden tot openbaarmaking van de leegstandsmelding. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder op evident onzorgvuldige wijze met gegevens omgaat. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen.
4.8.
Het beroep van eiseressen zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB