In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2013 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. van Bijsterveld, verzocht de rechtbank om haar te machtigen tot het te gelde maken van een woning die gemeenschappelijk eigendom was van partijen, na hun echtscheiding. De belanghebbende, die niet in de procedure verscheen, was de ex-partner van verzoekster. De rechtbank constateerde dat partijen gehuwd waren geweest en dat het huwelijk was ontbonden. De woning was onderhevig aan een hypothecaire schuld waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk waren. In een eerder echtscheidingsconvenant was overeengekomen dat de woning aan de man zou worden toebedeeld, maar deze afspraak was nooit uitgevoerd.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een eenvoudige gemeenschap en dat op grond van artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek de rechter een deelgenoot kan machtigen om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld. De verzoeken van verzoekster werden toegewezen, met uitzondering van het verzoek om de makelaars- en notariskosten voor rekening van de belanghebbende te laten komen, wat werd afgewezen. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde de belanghebbende in de proceskosten van verzoekster, die tot dat moment waren begroot op € 1.171,00. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. R.A. Dudok van Heel.