Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[verweerders],
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2013,
- de tussenbeschikking van 18 juli 2013, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift met producties,
- het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op 10 september 2013 met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
HR 20 februari 2004, LJN: AO1239). De omstandigheid dat de cycletour geen wedstrijdelement heeft, maakt dus niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een sport- en spelsituatie. De rechtbank acht voorts van belang dat [verzoeker] en [verweerders] deelnamen aan een georganiseerde cycletour met een groot aantal deelnemers; dat voor hen volgens het reglement een voorgeschreven gemiddelde snelheid van 25 tot 28 kilometer per uur gold; en dat het dragen van een helm verplicht was gesteld. De deelnemers aan de cyletour moesten naar het oordeel van de rechtbank dan ook over en weer gevaarlijke gedragingen verbonden aan de beoefening van de wielersport van elkaar verwachten. De stelling van [verzoeker] dat het ongeval zich ook in een normale verkeerssituatie kon voordoen, kan de rechtbank zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet volgen. [verweerders] heeft immers onweersproken gesteld dat hij gemiddeld 30 kilometer per uur reed toen hij ‘aanzette’, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank – anders dan [verzoeker] stelt – aanzienlijk harder is dan de snelheid van een gemiddelde fietser in een normale verkeerssituatie en daarentegen wel past bij het (recreatief) beoefenen van de wielersport. Dat [verzoeker] naar eigen zeggen niet op een racefiets, maar op een hybridefiets zat, maakt dit niet anders Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat in het onderhavige geval sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ van toepassing is.
HR 19 oktober 1990, LJN: AD1456).
HR 28 juni 1991, LJN: ZC0300).