ECLI:NL:RBAMS:2013:7139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
13-1392/548030
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een eerdere ondertoezichtstelling was, die was verlengd tot 10 oktober 2013. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd gedaan op basis van een eindrapportage van MST-CAN, die niet met de ouders was besproken. De kinderrechter oordeelde dat een uithuisplaatsing in een residentiële setting op dat moment een te ingrijpende maatregel was, mede gezien de wijze waarop de spoedmachtiging was aangevraagd en verleend. De kinderrechter heeft het verzoek voor een korte periode toegewezen, van 26 augustus 2013 tot 29 augustus 2013, en het overige verzoek aangehouden als signaal naar de ouders om mee te werken aan ambulante behandeling en observatie.

De procedure begon met een zitting op 26 augustus 2013, waar de ouders, bijgestaan door hun raadslieden, aanwezig waren. De moeder en vader van de minderjarige waren gescheiden, maar de echtscheiding was nog niet officieel geregistreerd. De kinderrechter heeft de verschillende opvoedstijlen van de ouders en de impact daarvan op de minderjarige in overweging genomen. Er werd vastgesteld dat de ouders openstonden voor hulp, maar dat er geen stabiele thuissituatie was. De kinderrechter concludeerde dat de gedragsproblemen van de minderjarige fors waren en dat behandeling noodzakelijk was, maar dat een uithuisplaatsing op dat moment niet in het belang van de minderjarige was.

De kinderrechter heeft de beschikking van 15 augustus 2013 herroepen en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de periode van 26 augustus 2013 tot 31 augustus 2013. De ouders werden aangespoord om actief mee te werken aan ambulante hulpverlening. De kinderrechter benadrukte dat een uithuisplaatsing een uiterste maatregel is en dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met de belangen van de minderjarige. De beslissing werd genomen met inachtneming van de noodzaak om de terugkeer naar huis goed voor te bereiden en te begeleiden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Machtiging uithuisplaatsing
Zaaknummer: 13-1392/548030
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het verzoek van
het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige]geboren te [woonplaats 1] op [geboortedatum].
[moeder],wonende te [woonplaats 2], is de moeder.
[vader],wonende te [woonplaats 3], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn de ouders aangemerkt.

1.Verloop van de procedure

De kinderrechter heeft acht geslagen op de beschikking van 15 augustus 2013 waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Een indicatiebesluit is nadien ingediend, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Op 26 augustus 2013 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.H. van Meurs;
  • de vader, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.M.C. Laumanns;
  • namens het BJAA, [naam 1].
De raadsvrouw van de vader heeft ter zitting desgevraagd kenbaar gemaakt dat de ouders zijn gescheiden maar dat de echtscheiding nog niet in het register is ingeschreven.
Vanwege de tegenstrijdige belangen van ouders hebben zij ieder afzonderlijk een advocaat genomen.

2.Beoordeling van het verzochte

Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 10 oktober 2011 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot
10 oktober 2013.
Namens het BJAA heeft [naam 1] ter zitting verwoord dat zij met toestemming van de ouders de onderhavige zaak van een collega heeft overgenomen, hetgeen voor alle partijen het beste is. Inmiddels heeft het BJAA een goed gesprek met de ouders gehad.
Het BJAA heeft het advies van MST-CAN gehad om [minderjarige] in een gesloten setting te plaatsen. Ondanks dit advies heeft het BJAA tijdens beraad bekeken of [minderjarige] in een open setting zou kunnen worden geplaatst, waardoor werd uitgekomen op [groep]. Daarvoor is op 15 augustus 2013 een spoedmachtiging voor aangevraagd en door de rechtbank verleend.
Het BJAA geeft desgevraagd aan dat in het verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing de zinsnede:
“Wegens het niet slagen van eerdere pogingen uithuisplaatsing omdat ouders en [minderjarige] op de hoogte waren is het nu van belang dat ouders en [minderjarige] niet op de hoogte zijn”anders gelezen dient te worden, in dier voege dat ouders wisselend hebben meegewerkt aan de eerdere pogingen uithuisplaatsing en dat het niet zo is dat de eerdere pogingen uithuisplaatsing niet is gelukt door het toedoen van de ouders. Met betrekking tot het indicatiebesluit, geeft het BJAA te kennen dat het een ouderwets besluit is omdat het wordt afgegeven door LWI en dat deze procedure enige tijd in beslag neemt. Om die reden heeft het BJAA het indicatiebesluit op een later moment kunnen verstrekken. Het doel van het BJAA is om binnen [groep] diagnose en behandeling voor [minderjarige] te krijgen. Voorts vindt het BJAA het advies van [bedrijf 1] een mooi advies. Eerst meent het BJAA dat de ouders en hun zoon aan zichzelf moeten werken en dat de thuissituatie stabieler moet worden. Daarna wordt gekeken of de minderjarige naar zijn ouders kan terugkeren.
De moeder geeft ter zitting aan dat [minderjarige] door zijn vader grof wordt bejegend. De moeder meent dat een agressie regulatietherapie nodig is voor het hele gezin en is daarvoor zeer gemotiveerd. Ten aanzien van de gestelde blauwe plekken in het rapport, merkt de moeder op dat [minderjarige] boos was en dat zij het gevoel had de situatie niet meer aan te kunnen. Om die reden heeft de moeder gebeld en om hulp gevraagd. Van de hulpverlener kreeg moeder te horen dat zij niet werd geholpen. Terwijl moeder aan het bellen was hield zij haar andere hand op de deur om [minderjarige] tegen te houden. Vervolgens kreeg moeder de deur op haar knieën waardoor er blauwe plekken ontstonden. Verder benadrukt de moeder dat zij geen rust nodig heeft en dat zij zich altijd aan de regels van de hulpverleners heeft gehouden. De moeder heeft van [minderjarige] vernomen dat hij de eerste twee dagen op [groep] agressief was maar daarna niet meer. Wel zoekt [minderjarige] de grenzen op. [minderjarige] belt zijn moeder soms tweemaal per dag.
Namens de moeder heeft de raadsvrouw ter zitting gesteld dat het verzoek uithuisplaatsing niet kan worden ingewilligd voor de duur van zes maanden, nu de ondertoezichtstelling tot 10 oktober 2013 loopt. Verder betreurt de raadsvrouw dat zij eerst op de zitting van heden kennis kan nemen van het indicatiebesluit. De raadsvrouw meent niet dat de situatie anders is dan drie weken geleden, toen de machtiging uithuisplaatsing door de rechtbank niet is verleend omdat het thuis veilig zou zijn. De raadsvrouw geeft aan dat bij het rapport van 8 augustus 2013 een dubbel gevoel ontstaat omdat het lijkt om met dit rapport alsnog een machtiging uithuisplaatsing te bewerkstelligen. Ook is het laatstgenoemd rapport niet met moeder besproken. Volgens de raadsvrouw heeft moeder verzocht om een agressie regulatietherapie voor haar zoon, terwijl met dit verzoek tot op heden niets is gedaan. Bovendien is moeder niet bezocht door haar vorige gezinsvoogd en is een netwerkplaatsing evenmin onderzocht. Opeens, op een donderdag, werd de minderjarige hardhandig door vier begeleiders in een auto geduwd waardoor hij blauwe plekken heeft opgelopen. De raadsvrouw verzoekt om afwijzing van het verzoek en subsidiair om het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing niet langer te laten duren dan de duur van de ondertoezichtstelling.
De vader heeft ter zitting benadrukt dat zijn zoon een agressiviteitprobleem heeft waarvoor hij eerder zijn zoon naar het ziekenhuis heeft gebracht en waar hij vervolgens is opgenomen.
Dit is in een vrijwillig kader gebeurd. Op een gegeven moment is zijn zoon naar Mentrum gestuurd en na twee jaar Mentrum kwam Jeugdzorg in beeld. De vader geeft aan dat hij het moeilijk vindt om met [minderjarige] zijn gedrag om te gaan, maar anderzijds wil hij zijn probleemgedrag wel graag thuis oplossen. Volgens vader doet moeder het goed met [minderjarige] en krijgt zij hem bij een woedeaanval na een uur weer rustig. Vader meent dat er hulp thuis nodig is en niet ergens anders. Bovendien wil vader niets meer te maken hebben met de hulpverlening van Jeugdzorg.
Namens vader heeft de raadsvrouw ter zitting betoogd dat voor het indicatiebesluit de wettelijke regels van het AWB gelden en dat dit besluit vooraf met de ouders van de minderjarige dient te worden besproken. Dit klemt te meer nu de ouders niet weten welke gevolgen het indicatiebesluit voor hun zoon hebben. De raadsvrouw betreurt ten zeerste dat zij eerst op de zitting van heden kennis neemt van het indicatiebesluit. De raadsvrouw heeft de indruk dat het BJAA moedwillig stukken onthoudt aan de ouders. Dit wordt gesterkt door de omstandigheid dat de raadsvrouw verschillende telefonische pogingen heeft ondernomen om een gezinsvoogd of medewerker van het BJAA te spreken. Telkens werd gezegd dat de raadsvrouw zou worden teruggebeld, terwijl dit niet is gebeurd. De huidige voogd is de achtste of de negende die zich over deze problematiek gaat buigen. De raadsvrouw voert aan dat in het licht van de jurisprudentie van het gerechtshof van 16 september 2010 het verzoek kan worden afgewezen als er geen indicatiebesluit is. De raadsvrouw verzoekt dan ook om primair het verzoek af te wijzen, subsidiair om schorsing van het onderzoek en meer subsidiair om het verzoek aan te houden.
Inhoudelijk heeft de raasvrouw van vader aangevoerd dat de ouders een behandeling in het kader van MST-CAN hebben gekregen, die zij als een soort politiecontrole hebben ervaren.
Ook kwam niemand om te helpen als moeder wanhopig was en er werd dan ook niet constructief aan de problematiek gewerkt. Op 24 juni 2013 is de behandeling MST-CAN gestaakt. De raadsvrouw geeft aan dat zij van vader heeft vernomen dat zijn zoon op hem lijkt. Vader is geen prater en de zoon evenmin. De ouders willen de agressie regulatietherapie, terwijl in [groep] deze therapie nauwelijks wordt gegeven. Ook zou [minderjarige] kunnen worden geplaatst bij familie, ook dit is niet onderzocht. Desgevraagd vermeldt de raadsvrouw dat de behandeling MST-CAN op 7 mei 2013 is gestart. Op school ging het goed met de minderjarige; soms, met nadruk op soms, is de minderjarige moeilijk handelbaar. Sinds dat de minderjarige in [groep] verblijft, gaat hij niet naar school. Dit strookt volgens de raadsvrouw niet met het verwijt dat door het toedoen van de ouders de minderjarige van school spijbelt. De vader ziet in dat het niet in het belang van zijn zoon is als hij niet naar school gaat. Voorts bestaat de kans dat de problematiek van de minderjarige op [groep] naar buiten komt, met als gevolg dat hij daarvoor medicatie krijgt toegediend. De ouders hebben voor het toedienen van medicatie een gerechtvaardigde vrees. De ouders willen eerst alle vrijwillige hulp afkaarten en daarbij heeft de raadsvrouw van hen vernomen dat het rapport niet strookt met de waarheid. Zo ontkent moeder dat zij blauwe plekken heeft laten zien (pagina 1 van het rapport). Voor wat betreft de hechtingsproblematiek stelt de raadsvrouw dat de minderjarige de psychiater maar twee keer heeft gezien. Er is een gesprek geweest waaruit een voorlopige diagnose is gesteld.
Aldus de raadsvrouw behoort de bevindingen uit de voorlopige diagnose op schrift te staan en daarbij is het niet aan hem overgelegd. De raadsvrouw acht deze gang van zaken uiterst onzorgvuldig. Bovendien betreft het oude informatie en wordt de motivering niet juist geacht. De mogelijk bestaat om tegen de arts een klacht in te dienen, maar anderzijds meent de raadsvrouw dat hiermee het belang van de minderjarige niet is gediend.

3.Overwegingen

Een uithuisplaatsing van een minderjarige is een uiterste en ingrijpende maatregel. Een dergelijke beslissing dient te worden genomen op basis van een zorgvuldige afweging van alle relevante feiten en omstandigheden waarbij alle betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld hun visie te geven. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij sprake is van een acute noodsituatie waarbij een minderjarige zodanig wordt bedreigd in zijn veiligheid op de korte termijn dat zonder hoor en wederhoor toe te passen een machtiging voor een korte periode dient te worden afgegeven. Een dergelijke situatie doet zich ook voor als er sprake is van een concrete vrees voor vlucht zodra de ouders en of de minderjarige kennis nemen van een verzoek tot uithuisplaatsing. Voor beide gronden tot het verlenen van een spoedmachtiging is het uitgangspunt dat de kinderrechter terughoudend dient te zien bij het verlenen van een machtiging zonder hoor en wederhoor. Immers een onverwachte scheiding van de ouders kan voor kinderen zeer traumatiserend zijn. Daarnaast leert de ervaring dat een toegewezen spoedverzoek niet snel wordt teruggedraaid. Voorkomen dient te worden dat te overhaast tot een uithuisplaatsing wordt besloten.
Ten aanzien van dezelfde minderjarige is op een zitting van 5 augustus 2013 op basis van hoor en wederhoor een verzoek machtiging uithuisplaatsing behandeld. Het verzoek is afgewezen.
Op 15 augustus 2013 dient BJAA schriftelijk een verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing in. Het verzoek is gebaseerd op het eindverslag van MST-CAN van [bedrijf 1]. Dit verslag is opgemaakt op 8 augustus 2013 en op 15 augustus 2013 door BJAA ontvangen. In het eindverslag geven de behandelaren van MST-CAN aan niet langer in te kunnen staan voor de veiligheid van de individuele gezinsleden en wordt geadviseerd om de minderjarige uit huis te plaatsen middels een plaatsing in de Gesloten Jeugdzorg. Het eindverslag van MST-CAN is door [bedrijf 1] bewust niet besproken met de ouders.
BJAA stelt in het verzoek verder dat eerdere pogingen uithuisplaatsing niet zijn geëffectueerd omdat ouders en de minderjarige op de hoogte waren van het verzoek en het daarom van belang is dat het verzoek wordt toegewezen zonder dat ouders worden gehoord. Ter zitting is aan de vertegenwoordiger van BJAA verzocht een toelichting te geven op deze stelling. Uit deze toelichting ter zitting volgt dat BJAA niet heeft willen aangeven dat de ouders de minderjarige zouden willen onttrekken aan een machtiging tot uithuisplaatsing. In het licht van deze toelichting ter zitting heeft de kinderrechter geconstateerd dat deze stelling echter wel als zodanig kan worden geïnterpreteerd en dat deze interpretatie mogelijk een een rol heeft gespeeld bij toewijzing van het verzoek.
Ten aanzien van de beoordeling of er goede gronden waren de spoedmachtiging toe te wijzen stelt de kinderrechter allereerst vast dat de informatie en conclusie in het eindverslag van MST-CAN een reeds langer bestaande situatie beschrijft. Van een acute noodsituatie is geen sprake. Verder ziet de kinderrechter in de inhoud van de eindrapportage geen enkel argument om deze niet eerst met de ouders te bespreken zodat zij hun visie kunnen geven. Aan de eerste grond voor toewijzing van een spoedverzoek is aldus niet voldaan.
Verder is niet gebleken dat er sprake was van een reële vrees voor onttrekking van de minderjarige aan een uithuisplaatsing zodat ook deze grond voor toewijzing van een spoedverzoek zich niet voordoet.
De conclusie luidt op grond van het bovenstaande dat de verleende spoedmachtiging dient te worden herroepen.
Op de zitting van 26 augustus 2013 heeft BJAA het verzoek nader toegelicht en hebben de ouders verweer gevoerd. Op basis van het dossier en hetgeen partijen hebben aangevoerd stelt de kinderechter vast dat ouders een verschillende opvoedstijl hanteren en regelmatig heftige ruzies hebben in het bijzijn van de minderjarige. Dat levert een zorgelijke situatie waarbij waarbij de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ouders staan enerzijds wel open over hulp en advies, maar slagen er anderzijds niet in een stabiele thuissituatie voor de minderjarige te creëren. Daarbij lijkt eerder sprake van onmacht dan onwil.
De beschreven gedragsproblemen van de minderjarige zijn fors en behandeling van zowel de minderjarige als de ouders is noodzakelijk. De vraag is echter of plaatsing van de minderjarige in een instelling op dit moment noodzakelijk is.
Door BJAA is desgevraagd ter zitting aangegeven dat de behandeling via MST-CAN is aangevangen in mei 2013. Het is naar het oordeel van de kinderrechter de vraag of gezien de ernst van de problematiek reeds nu al kan worden gezegd dat de behandeling heeft gefaald. Drie maanden is tekort om thans al te grijpen naar het uiterste middel van uithuisplaatsing. Daarnaast rijst de vraag of plaatsing van deze minderjarige in een setting waarbij een vergrote kans is op (negatieve) beïnvloeding door de groep waarin de minderjarige wordt geplaatst in het belang is van de minderjarige.
Uit het dossier blijkt dat er op dit moment geen (duidelijke) onderliggende diagnose is. Diagnostiek is in zaken als deze van groot belang en dient zo spoedig mogelijk tot stand te komen. Dit kan echter ook ambulant of via een gezinsobservatie via [bedrijf 2]. Met ouders zal besproken dienen te worden of zij daar aan mee willen werken.
Ouders hebben ter zitting aangeven actief mee te willen werken aan iedere vorm van ambulante hulpverlening. Pas als vast komt te staan dat ouders geen inhoud geven aan deze toezegging is een uithuisplaatsing aan de orde. De kinderrechter is zich daarbij bewust dat de behandeling van zowel de minderjarige als de ouders met vallen en opstaan zal. Niet bij ieder incident of bij iedere kortdurende terugval zal sprake zijn van een uithuisplaatsing. Waar het om gaat is dat binnen een redelijke termijn een duidelijke vooruitgang waarneembaar is waarbij er sprake is van een rustiger en gestructureerde opvoedstijl en de minderjarige minder agressief gedrag vertoond.
Alles afwegende is de kinderechter van oordeel dat een uithuisplaatsing in een residentiële setting op dit moment (mede gezien de wijze waarop de spoedmachtiging is verzocht en verleend) een stap te ver is. Enkel op basis van een eindrapportage van MST-CAN die bewust niet is besproken met de ouders kan een dergelijke ingrijpende beslissing niet worden genomen.
De kinderrechter acht het wel in het belang van de minderjarige dat de terugkeer naar huis goede wordt voorbereid en begeleid. Om deze reden zal het verzoek wel voor een korte periode worden toegewezen, namelijk voor de periode van 26 augustus 2013 t/m 29 augustus 2013. Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden als signaal naar de ouders dat zij ruimharig mee dienen te werken aan ambulante behandeling en/of observatie bij [bedrijf 2]. Gelijktijdig met de behandeling van het verzoek verlening van de ondertoezichtstelling zal het aangehouden deel van het verzoek uithuisplaatsing worden behandeld teneinde dan de stand van zaken te bespreken.
Het verweer van de raadsvrouw van de vader ten aanzien van veronderstelde gebreken aan het indicatiebesluit wordt verworpen. Voor zover er al gebreken zouden zijn in de vorm dat het voorgenomen besluit niet met de ouders is besproken is dit gebrek geheeld doordat hierover op de zitting is gesproken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

4.Beslissing

De kinderrechter:
- herroept de beschikking van 15 augustus 2013;
- verleent machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige met ingang van 26 augustus 2013 tot 31 augustus 2013 voor verblijf in accommodatie zorgaanbieder 24 uurs;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van
een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige zal worden voortgezet
gelijk tijdig met het verzoek verlenging van de ondertoezichtstelling op een zitting voor 10 oktober 2013
op een zitting van kinderrechter mr. R. van de water;
- beveelt de oproeping ter zitting van het BJAA, de vader en zijn raadsvrouw mr. C.M.C.
Laumanns en de moeder en haar raadsvrouw mr. M.H. van Meurs;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van de Water, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2013, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, griffier. [1]