ECLI:NL:RBAMS:2013:7937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
C/13/517820 / HA ZA 12-644
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerkingsovereenkomst en afwikkeling rechtsverhouding tussen partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst tussen twee besloten vennootschappen centraal. De eiseres, [bedrijf x], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [bedrijf y], met betrekking tot de afwikkeling van de rechtsverhouding na de beëindiging van de samenwerking. De samenwerkingsovereenkomst bevatte geen specifieke bepalingen over beëindiging, waardoor de rechtbank moest oordelen op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de eisen van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst op 5 februari 2012 eenzijdig is opgezegd door [naam 1], wat leidde tot een geschil over de terugbetaling van de inleg van [bedrijf x] en de openstaande facturen. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf x] recht had op terugbetaling van haar inleg, maar dat de goodwill niet opeisbaar was. Daarnaast werd de hoogte van de openstaande facturen en de management fee betwist door [bedrijf y]. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de hoogte van de verschuldigde bedragen. In reconventie heeft [bedrijf y] vorderingen ingesteld tegen [bedrijf x] wegens onrechtmatig handelen en te veel betaalde management fee. De rechtbank heeft geoordeeld dat [bedrijf x] onrechtmatig heeft gehandeld door uit eigen naam te factureren voor trainingen die onder de samenwerkingsovereenkomst vielen. De rechtbank heeft de vordering van [bedrijf y] tot schadevergoeding toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/517820 / HA ZA 12-644
Vonnis van 23 oktober 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf x]
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.P. de Boer te Maarssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf y],
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.B. Le Poole te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [bedrijf x] en [bedrijf y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis in incident van deze rechtbank van 10 april 2013, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf y] is in 2000 opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1]), om een door hem ontwikkelde softwaretechnologie, het zogenaamde CCIS framework, aan de man te brengen. [naam 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf y].
[naam 2] (hierna: [naam 2]) is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf x].
2.2.
Op 13 oktober 2008 is tussen [bedrijf y] en [bedrijf x] een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de eerste samenwerkingsovereenkomst). De overeengekomen samenwerking bestond uit twee fases. In de eerste fase zou [bedrijf x] op commissiebasis licenties verkopen van CCIS software, waaronder de applicatie voor de zorgmarkt “[applicatie]” (hierna: [applicatie]). Indien partijen de samenwerking vervolgens wensten voort te zetten, zou fase 2 ingaan. Fase 2 hield in dat een gezamenlijk bedrijf zou worden opgericht voor de exclusieve verkoop van licenties van CCIS software en dat in het gezamenlijke bedrijf de licentieovereenkomsten uit fase 1 zouden worden ingebracht.
2.3. Op 22 december 2008 heeft [bedrijf x] aan [bedrijf y] een geldlening verstrekt van € 35.000,00 tegen een jaarlijkse rente van 3,5%, met als datum van terugbetaling 1 januari 2010. Op 1 april 2009 is tussen partijen een aanvullende geldleningovereenkomst tot stand gekomen, waarbij [bedrijf x] aan [bedrijf y] een aanvullend bedrag van € 5.000,00 heeft geleend.
2.4.
Op 31 december 2009 is de onder 2.2 genoemde overeenkomst geëindigd. Op 8 februari 2010 is tussen [bedrijf y] en [bedrijf x] een nieuwe samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de samenwerkingsovereenkomst), ingaande per 1 januari 2010. De samenwerkingsovereenkomst luidt onder meer als volgt:
Artikel 1 – Bestaande afspraken:
1.1
Partner[[bedrijf x], rb]
heeft een financiering ter grootte van EUR 40.000,-- (zegge: veertigduizend euro) ingebracht als lening aan [bedrijf y] en heeft op basis van No cure No pay werkzaamheden verricht. Beide transacties zijn in afzonderlijke overeenkomsten vastgelegd en hebben beide een expiratiedatum van 31-12-2009.
1.2
Partijen komen overeen dat Partner haar ingebrachte financiering, inspanningen, kennis, verworven contracten, relaties en opgebouwde tegoeden – al dan niet overeenkomstig met de No cure No pay overeenkomst en inclusief eventuele rente – tot en met 31 december 2009, worden gewaardeerd op € 125.000,--. Deze is als volgt opgebouwd;Deel I. – Lening [bedrijf x] aan [bedrijf y] inclusief rente € 41.364,52Deel II. – Commissiebetalingen conform overeenkomst tot en met 31/12/2009 € 13.887,80Deel III. – Goodwill voor de verrichte werkzaamheden tot en met 31/12/2009 € 69.747,68Voor dit bedrag ontvangt Partner opties op gewone aandelen [bedrijf y]
1.3
Partijen komen overeen dat tussen hen zal gelden dat 1% gewone aandelen [bedrijf y] een waarde van EUR 17.800 vertegenwoordigen.
1.4
Het bedrag zoals in de voorgaanden leden is bepaald is niet opeisbaar, tenzij conversie plaatsvindt op grond van Artikel 2 ofwel van conversie is afgezien op grond van Artikel 2.
Artikel 2 – Conversie [bedrijf y]
2.1
Conversie in gewone aandelen [bedrijf y] is alleen dan toegestaan indien en voor zover [bedrijf y] de aflossings- en renteverplichtingen uit hoofde van de overige financiers volledig is nagekomen, doch uiterlijk voor 1 juli 2013.
2.2
Voor de conversie geldt de waardering zoals benoemd in Artikel 1, hetgeen betekent dat de in Artikel 1 beschreven EUR 125.000 kan worden geconverteerd naar 7% aandelen [bedrijf y]
2.3
Indien conversie niet voor 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden, is [bedrijf y] verplicht tot terugbetaling van Deel 1. en Deel II. (de financiering en commissiebetalingen), wat neerkomt op een bedrag van EUR 55.252,32. Het resterende bedrag van EUR 69.747,68 (het deel III.) wordt opgehood met EUR 17.472,32 vergoeding en blijft als niet opeisbare converteerbare investering bestaan zoals bedoeld in Artikel 1. Dit wordt zodra mogelijk automatisch geconverteerd in 4,9% aandelen [bedrijf y], zoals bedoeld in Artikel 2.1 en Artikel 2.7.
(…)
2.5.
Het openstaande saldo van Deel I en Deel II. uit Artikel 1.2 kan vervroegd worden afgelost. Over het deel dat wordt afgelost zal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 een rentepercentage van 7% worden berekend.
(…)
Artikel 3 – [bedrijf 1]
3.1
[bedrijf y] heeft de intentie om voor 1 april 2010 een nieuwe entiteit – [bedrijf 1](…)
– op te richten. Partner zal in [bedrijf 1] de functie Directeur gaan vervullen, tenzij Partijen anders overeenkomen.
3.2
[applicatie] wordt een reseller van het [applicatie] product waar de lopende [applicatie] contracten worden ingebracht(…)
3.4
Partner bouwt gedurende de looptijd van deze overeenkomst in haar functie van Directeur een depot op om aandelen [bedrijf 1] te kopen, tot een maximum van 20%. Daarnaast wordt op basis van een staffel aan Partner een Management Fee betaald. Het depot wordt gevuld op basis van de door Partner behaalde nieuwe klantcontracten in [bedrijf 1], gebaseerd op de volgende staffel:
  • Tot 60 licenties wordt 50% van de gefactureerde licentieopbrengsten van Partner als Management Fee uitgekeerd;
  • Van 61 tot 150 licenties wordt het depot verhoogd met 22,50% van de gefactureerde licentieopbrengsten en 22,5% wordt als Management Fee uitgekeerd;
  • Vanaf 151 licenties wordt het depot verhoogd met 20% van de gefactureerde licentieopbrengsten en 20% wordt als Management Fee uitgekeerd;
Tevens geldt:(…)
  • De aan Partner uit te keren Management Fee wordt gemaximeerd op EUR 6.250 per maand. Bedragen boven dit maximum worden opgenomen in het depot.
  • Voor de verkoop van consultancy, -configuratie, -en ontwikkeluren welke door [bedrijf y] wordt uitgevoerd, wordt de waarde van Partner depot vermeerderd met 10% van deze behaalde omzet en 10% wordt als Management Fee uitgekeerd.
  • De depot berekening gaat over de netto licentieomzet;
3.5
In de periode voor de oprichting van [bedrijf 1] ontvangt Partner op basis van de door Partner behaalde nieuwe klantcontracten in [bedrijf y] op dezelfde staffel als beschreven in Artikel 3.4 een vergoeding welke door [bedrijf y] zullen worden gedragen. Hiervoor dient Partner een maandelijkse factuur aan [bedrijf y] te verzenden. Na oprichting van [bedrijf 1] worden de door Partner behaalde licentiescontracten ingebracht in [bedrijf 1]
3.6
De Management Overeenkomst van Partner, de aandeelhoudersovereenkomst, de afspraken tussen [bedrijf y] en [bedrijf 1],(…)
de inbreng van de [applicatie] klanten en goodwill en overige details die bij de oprichting van [bedrijf 1] moeten worden bepaald, worden in aanvullende overeenkomsten opgesteld. Uitgangspunten hierbij zijn:
(…)
  • Het saldo in het depot wordt gemaximeerd op € 100.000,--. Zodra dit saldo wordt bereikt wordt het depot automatisch geconverteerd in een aandelenbelang van 20% in [bedrijf 1] Vervolgens zal Partner haar functie voortzetten op basis van een marktconform Management Fee welke in overleg wordt vastgesteld;
  • Indien binnen de looptijd van deze Overeenkomst het depot niet het maximum heeft bereikt, zullen de maandelijkse vergoeding aan Partner stoppen en het opgebouwde depot automatisch op 1 januari 2012 worden geconverteerd op basis van de waardering van EUR 5.000 voor 1% gewone aandelen [bedrijf 1] en zal voortzetting van de samenwerking en de vervulling van de functie van Partner in overleg moeten worden vastgesteld.
(…)
Artikel 4 – Looptijd en einde
4.1
De looptijd van deze overeenkomst bedraagt een periode van drie jaar, waarbij de ingangsdatum 1 januari 2010 zal zijn.
(…)
Artikel 5 – Overig
5.1
Partner verklaart geen concurrerende activiteiten te zullen ontplooien of hierbij betrokken te zijn. Deze inspanningsverplichting vervalt zodra [bedrijf y] redelijkerwijs niet voldoet aan haar financiele verplichtingen en Partner haar schriftelijk in gebreke heeft gesteld.(…)
5.4
Partner wordt betrokken bij alle soortgelijke initiatieven van [bedrijf y] Partner kan zelf ook initiatieven nemen, uitwerken en ontwikkelen. [bedrijf y] wordt hiervan vanaf het begin op de hoogte gebracht. Conform dezelfde uitgangspunten zoals in deze Overeenkomst staan vermeld kan Partner hiervoor worden beloond. De invulling van de samenwerking en participatie zal per geval worden bekeken en afgestemd.
5.7.
[bedrijf y] kan en is gerechtigd om met derden soortgelijke niet exclusieve samenwerkingsafspraken te maken terzake CCIS®, [applicatie](…)
of andere [bedrijf y] producten. Hieromtrent zal [bedrijf y] Partner tijdig van dergelijke initiatieven informeren en op de hoogte houden.
2.5.
In een “[voorstel]” van [bedrijf y] (hierna: [voorstel]) van 8 mei 2010 staat [naam 2] als auteur vernoemd.
2.6.
Bij e-mail van 17 juni 2010 heeft [naam 3] van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) aan [naam 1] de “Overeenkomst [nummer]” toegezonden.
2.7.
Bij e-mail van 10 september 2010 heeft [naam 1] aan [naam 2] onder meer geschreven:
Hoewel [naam 4] de facturen verder controleert, vraag ik me af of deze facturen wel kloppen aangezien we met de CF licenties en de [bedrijf 3] licenties toch over de commissiestaffel heen gaan?
2.8.
Op [datum] zijn [naam 2] en de Universiteit Twente een “Schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden” overeengekomen, inhoudende dat [naam 2] van de Universiteit van Twente € 20.000,00 heeft geleend (hierna: de TOP-lening).
2.9.
Bij e-mail van 22 december 2010 heeft [naam 1] aan “[naam 5]” onder meer het volgende geschreven:
Subject:RE: [bedrijf 2]
(…)
Bijgaand zend ik jou ter informatie het contract zoals ik die naar [bedrijf 2] wil gaan opsturen.
2.10.
Bij e-mail van 3 januari 2011 heeft [naam 2] aan [bedrijf y] onder meer geschreven:
Vanuit [bedrijf x] is gefactureerd in 2010 € 26.504,69
Vanwege verkeerde interpretatie van de overeenkomst had dit moeten zijn € 13.574,35
2.11.
Bij e-mail van 2 maart 2011 heeft [naam 2] aan [naam 1] onder meer geschreven:
Voor januari en februari 2011 heb ik de volgende getallen die gebaseerd zijn op de gegevens die ik tot mijn beschikking heb;
Januari
Februari
Aantal [applicatie] licentie’s
38
45
Omzet [applicatie] licentie’s
2.961
3.467
Aantal SaaS-CCIS licentie’s
37
37
Omzet SaaS-CCIS licentie’s
2.366
2.366
Omzet diensten
375
135
NB. De [applicatie] licentie’s zijn inclusief [applicatie] en de SaaS-CCIS licentie’s inclusief [applicatie].
De gemiddelde licentieprijs komt op circa € 70,--. Aangezien er in onze overeenkomst sprake is van een breekpunt bij 60 licentie’s, heb ik de omzet boven de (60x70) € 4.200,-- in de 2e staffel ondergebracht.
2.12.
Bij e-mail van 19 april 2011 heeft [naam 2] aan [naam 1] onder meer geschreven:
Zoals vorige week afgesproken, bij deze mijn factuur voor de maand januari.(…)
De staffel bij 60 licentie’s heb ik in laten gaan bij (60x gemiddels € 70,--)= € 4.200,--.
(…)
Het opgebouwde depot aangevuld met de factuur en inclusief de niet uitbetaalde commissie over de licentieinkomsten van Shared Ambition € 5.761,43.
2.13.
Bij e-mail van 23 mei 2011 (hierna: de ingebrekestelling) heeft [naam 2] aan [naam 1] onder meer geschreven:

In artikel 5.1 van onze overeenkomst wordt mijn inspanningsverplichting gekoppeld aan de de betalingsverplichting van [bedrijf y]. Bij deze stel ik je formeel in gebreke voor het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Ik acht mijn daarom vrij om ook andere activiteiten te gaan ontplooien;

In de komende periode zal ik een groot gedeelte van mijn tijd aan [bedrijf y]/[applicatie] blijven besteden, maar ik zal ook andere werkzaamheden gaan verrichten;

Er zijn een aantal partijen die separaat van mijn kennis en vaardigheden gebruik wensen te maken. Aangezien ik geen zicht en zeggenschap heb over de inkomsten en uitgaven van [bedrijf y] kan het zijn dat ik de door mij verrichte werkzaamheden rechtstreeks ga factureren. Vanzelfsprekend zal ik je hier continu over informeren en neem ik deze bedragen mee in de verrekening.
2.14.
Bij e-mail van 23 juni 2011 heeft [naam 1] aan [naam 2] onder meer geschreven:
Ik zit zojuist facturen te betalen en zie jouw factuur van 14 juni, maar snap niet hoe je aan de bedragen komt, met name de correctie van mei. En hoewel ik je het gun, zie ik in onze samenwerkingsafspraken niks staan over een commissie percentage van 80% voor verkochte diensten die jijzelf kan uitvoeren.(…)
2.15.
Bij e-mail van 7 oktober 2011 heeft [naam 6] (hierna: [naam 6]), informeel financieel adviseur van [bedrijf y], aan [naam 2] onder meer geschreven:
Het commissie overzicht bestaat uit een opstelling voor 2010 en 2011, de overzichten per maand zijn erbij.(…)
Het linker rijtje toont uiteindelijk dat er teveel geld aan je is overgemaakt.
(…)
Daarnaast staat een opstelling van het verlies voorkomende uit de parttime licenties; een verliespositie!
Dit verlies is voor rekening van de onderneming maar laat daarom geen commissie berekening toe, ook omdat dit geen licenties zijn in de zin van de overeenkomst tussen jou en [naam 1].
2.16.
Bij e-mail van 20 oktober 2011 heeft [naam 2] aan [naam 6] onder meer geschreven:
Voor wat betreft de cijfers, ik heb er weer de hele avond aan besteed, maar met de beste wil van de wereld, ik kom er domweg niet uit. Ik ben begonnen met 2010 en mis daar gelijk al een groot aantal klanten/opdrachten/licenties. Met name (ontwikkel)opdrachten van [bedrijf 3] (waar ik een gedeelte van mis), [applicatie] en [applicatie] is alleen al € 36.353,-- en waarvan € 3.635.30 uitbetaald zou moeten worden (en dus hetzelfde bedrag naar het depot zou moeten gaan). Ik vermoed daarom dat je alleen naar [applicatie] hebt gekeken en niet naar de andere klanten die ik binnen heb gehaald.(…)
2.17.
Bij e-mail van 31 december 2011 heeft [naam 2] aan [naam 1] en [naam 6] onder meer geschreven:
Zoals afgesproken vandaag(…)
op basis van de aantekeningen van [naam 6] het een en ander uitgewerkt voor de afronding van de bestaande overeenkomst en (grove) uitgangspunten voor 2012.(…)
In grote lijnen;
  • Bij verkoop [applicatie] aan [bedrijf 4], betaling van € 145.316,17 aan [bedrijf x] (alles behalve Goodwill zoals opgenomen in de overeenkomst);
  • Goodwill € 69.747,68 omzetten in belang 3,92% [bedrijf y] (is exclusief verhoging);
(…)
2.18.
Op 5 januari 2012 zijn partijen een ‘intentieverklaring samenwerking’ overeengekomen (hierna: de intentieverklaring). De intentieverklaring luidt onder meer als volgt:
Intentie tot vervolgafspraken
  • overdracht van [applicatie] aan [bedrijf 4] past het beste in strategie
  • overeenkomst tussen [bedrijf y] en [bedrijf x] gaan we omzetten naar de volgende afspraaka) na rondkomen deal [bedrijf 4] betaald [bedrijf y] aan [bedrijf x] [ bestaande ingelegde lening met rente + openstaande en overeengekomen verzonden [bedrijf x] facturen + opgebouwd en overeengekomen depot [bedrijf x] + niet uitbetaalde commissie 2009].b) de huidige overeenkomst wordt doorgehaald en de samenwerking wordt omgezet in afspraken voor 2012 met een nieuwe overeenkomst(…)
    Het niet opeisbare deel uit de samenwerkingsovereenkomst (Deel III) wordt met dezelfde intentie meegenomen in de besproken ‘[naam 7]’ – constructie.
2.19.
Bij e-mail van 5 februari 2012 heeft [naam 1] aan [naam 2] onder meer geschreven:
Hoe we dit het beste kunnen oplossen en afspreken weet ik nog niet, wel weet ik dat voor [applicatie] de huidige vorm niet langer gaat werken. Voor zover nodig zeg ik bij deze dan ook alle contracten en verplichtingen op die wij reeds met elkaar gemaakt hebben.
2.20.
Op 4 april 2012 heeft [bedrijf x] van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem verlof gekregen tot het leggen van conservatoir (derden)beslag, met een begroting van haar vordering op (in totaal) € 640.000,00. Op 3 mei 2012 heeft [bedrijf x] ten laste van [bedrijf y] conservatoir derdenbeslag gelegd onder een zestal klanten van [bedrijf x] (hierna: de beslagen). De beslagen zijn op 10 mei 2012 aan [bedrijf y] overbetekend.
2.21.
Bij e-mail van 21 juni 2012 heeft [naam 2] aan zijn advocaat onder meer het volgende geschreven:
Het ‘spiegelen’ van de bestaande afspraken leek mij alleszins redelijk. [bedrijf y] krijgt 20%, terwijl ze er verder niets voor hoeven te doen, en ook geen kosten hebben.
Mondeling is over dit onderwerp wel gesproken, maar we hebben er nooit afspraken over kunnen maken.
2.22.
Bij e-mail van 22 juni 2012 heeft [naam 2] aan zijn advocaat onder meer het volgende geschreven:
Ik ben natuurlijk ook wel eens betrokken geweest bij trajecten van [naam 1], waar hij al geruime tijd mee bezig was. Af en toe heb ik hiervoor wel wat werkzaamheden verricht en hem geholpen (oa. bij [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [bedrijf 7]). Maar daar zijn nooit door mij facturen voor verzonden. Dat was een tijdsinvestering mijnerzijds.
De klanten waar [naam 1] waarschijnlijk op doelt zijn [bedrijf 2], [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. Dit zijn inderdaad klanten die oorspronkelijk(…)
afkomstig zijn(…)
uit het netwerk van [naam 1]. Op verzoek van [naam 1] heb ik een afspraak gemaakt met [naam 3] (als bestuurslid betrokken bij deze 3 klanten), die op vrijdagmiddag 23 april 2010 heeft plaatsgevonden in Vught. [naam 1] wilde hier niet heen(…).
Vervolgens is in mei 2010 door mij een offerte gemaakt. Bij deze klant(en) ben ik intensief betrokken geweest bij de acquisitie, en heb daarnaast ook geholpen met de inrichting van hun omgeving. Ook zijn er door mij een aantal bezoeken aan de klant gedaan (in Heerlen).
2.23.
Bij e-mail van 27 juni 2012 heeft [naam 8], directeur van [bedrijf 7], aan de advocaat van [bedrijf y] onder meer het volgende geschreven:
Het klopt inderdaad dat de keuze voor [applicatie] gebaseerd was op eerdere contacten met [naam 1] en daarin heeft [naam 2] geen rol gespeeld.
Ik heb [naam 2] in Zaandam eens ontmoet toen hij ook eens wat voor ons presenteerde en hij heeft [naam 1] een keer vergezeld bij een presentatie voor ons netwerk in Eemnes.
2.24.
[bedrijf y] heeft in kort geding opheffing van de beslagen gevorderd. Bij vonnis van 13 juli 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem is deze vordering afgewezen en is de vordering ter verzekering waarvan beslag mag worden gelegd herbegroot op (in totaal) € 260.000,--.
2.25.
Op 4 maart 2013 heeft [bedrijf x] de beslagen gedeeltelijk opgeheven, namelijk door:
  • ten aanzien van het onder [bedrijf 7] gelegde beslag een bedrag € 30.000,00 vrij te geven;
  • het onder [bedrijf 7], [bedrijf 10] en [bedrijf 11] en [bedrijf 12] gelegde beslag op de vanaf 1 maart 2013 aan [bedrijf y] verschuldigde licentievergoedingen op te heffen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[bedrijf x] vordert na wijziging van eis – kort gezegd – dat de rechtbank [bedrijf y], bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeelt tot betaling van:
I. een bedrag van € 143.112,50 ter zake van inbreng van [bedrijf x] (Deel I, II en III genoemd in artikel 2.1 van de samenwerkingsovereenkomst), inclusief de contractuele rente;
II. een bedrag van € 28.766,70 ter zake van openstaand saldo facturen;
III. een bedrag van € 29.688,28 ter zake van tegoed geschreven management fee (het depot);
IV. een bedrag van € 129.337,10 ter zake van schadevergoeding;
V. een bedrag van € 74.196,97 ter zake van klantenvergoeding, dan wel schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking;
VI. een bedrag van € 75.000,00 ter zake van ontnomen deelnemings- en toekomstperspectief;
althans in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. de kosten van beslagleggingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf 30 mei 2012, tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. de proceskosten.
3.2.
[bedrijf x] legt – kort gezegd – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[bedrijf y] heeft de samenwerkingsovereenkomst onregelmatig/onrechtmatig opgezegd. Dit leidt ertoe dat de inleg van [bedrijf x] ad € 125.000,00 en de contractuele rente daarover moet worden (terug)betaald, evenals de nog openstaande facturen van [bedrijf x] en het saldo aan managementfee in depot. De samenwerkingsovereenkomst moet gekwalificeerd worden als een agentuurovereenkomst. Door de opzegging heeft [bedrijf x] recht op een schadevergoeding, een klantenvergoeding en een vergoeding wegens ontnomen deelnemings- en toekomstperspectief.
3.3.
[bedrijf y] voert verweer. Volgens haar heeft [bedrijf x] met de inleg opties op aandelen in [bedrijf y] gekocht en zijn deel I en II van de inleg alleen opeisbaar door conversie of als [bedrijf y] de aandelen terugkoopt. Deel III is onvoorwaardelijk bestemd tot conversie. [bedrijf y] betwist dat sprake is van een agentuurovereenkomst. Zij voert verder aan dat zij bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst op te zeggen. [bedrijf x] heeft dus geen recht op een schadevergoeding, klantenvergoeding of vergoeding voor ontnomen deelnemings- en toekomstperspectief. [bedrijf y] betwist verder de hoogte van de facturen en het depot.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[bedrijf y] vordert dat de rechtbank [bedrijf x], bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. veroordeelt tot betaling van € 6.353,32, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt tot vergoeding van de door [bedrijf y] gemaakte accountantskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van betaling door [bedrijf y] van de facturen van haar accountant tot aan de dag der algehele voldoening;
III. verklaart voor recht dat [bedrijf x] onrechtmatig heeft gehandeld door uit eigen naam met de klanten van [bedrijf y] te handelen en die klanten voor eigen rekening te factureren en [bedrijf x] te veroordelen tot vergoeding van alle door [bedrijf y] dientengevolge geleden schade, nader op te maken bij staat;
IV. veroordeelt om binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis aan [bedrijf y] een afschrift te verstrekken van alle bescheiden uit de administratie van [bedrijf x] – waaronder offertes, facturen, creditnota’s en verwante bescheiden – verzonden aan klanten van [bedrijf y] vanaf 23 oktober 2008 alsmede alle correspondentie vanaf die datum door [bedrijf x] uitgewisseld met klanten van [bedrijf y] aangaande enige dienstverlening van [bedrijf x] aan die klanten dan wel aangaande de betaling voor die diensten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per (gedeelte van een) dag dat [bedrijf x] nalatig blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
V. [bedrijf x] verbiedt zonder toestemming van [bedrijf y] enig product of dienst van of gerelateerd aan [applicatie] dan wel [bedrijf y] aan derden te verkopen of enige dienst van of gerelateerd aan [applicatie] en/of [bedrijf y] aan derden te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per gebeurtenis en per (gedeelte van een) dag dat [bedrijf x] nalatig blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 300.000,--;
VI. alle door [bedrijf x] ten laste van [bedrijf y] gelegde beslagen opheft en [bedrijf x] veroordeelt om binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis alle derdenbeslagenen schriftelijk te berichten dat de beslagen zijn opgeheven met overlegging van een kopie van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per (gedeelte van een) dag dat [bedrijf x] nalatig blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000,--;
VII. veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.6. [bedrijf y] legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
[bedrijf x] heeft te veel management fee in rekening gebracht en [bedrijf y] heeft te veel aan [bedrijf x] betaald. Om de onjuistheid van de facturen van [bedrijf x] vast te stellen heeft [bedrijf y] accountantskosten moeten maken; [bedrijf x] dient deze buitengerechtelijke kosten aan [bedrijf y] te vergoeden. Verder heeft [bedrijf x] onrechtmatig jegens [bedrijf y] gehandeld door op eigen naam te handelen met klanten van [applicatie] en voor eigen rekening werkzaamheden te incasseren. [bedrijf y] heeft hierdoor schade geleden, die [bedrijf x] dient te vergoeden. Om die schade te kunnen vaststellen, heeft zij de hiervoor in 3.5 onder III genoemde stukken nodig. [bedrijf x] heeft geen vordering op [bedrijf y], zodat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven.
3.7.
[bedrijf x] voert verweer. [bedrijf x] betwist dat zij teveel management fee in rekening heeft gebracht en dat zij gehouden is de accountantskosten aan [bedrijf y] te vergoeden. Verder betwist [bedrijf x] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [bedrijf x] was zij gerechtigd om op eigen naam en voor eigen rekening trainingen te geven aan klanten van [bedrijf y]. Het geven van trainingen op locatie valt volgens [bedrijf x] niet onder de samenwerkingsovereenkomst. Bovendien beroept [bedrijf x] zich op artikel 5.1 van de samenwerkingsovereenkomst. [bedrijf x] betwist dat [bedrijf y] belang heeft bij haar vorderingen genoemd onder 3.5 onder III en V.
3.8.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Agentuurovereenkomst
4.1.
Vooropgesteld wordt dat, indien de samenwerkingsovereenkomst gekwalificeerd moet worden als een agentuurovereenkomst, de rechtbank ter zake het onderhavige geschil onbevoegd is en de zaak dan zal moeten worden verwezen naar een kamer van deze rechtbank die tot de sector kanton behoort. De eerste vraag die ter beoordeling voorligt, is daarom of de samenwerkingsovereenkomst gekwalificeerd moet worden als een agentuurovereenkomst. Voor deze beoordeling is niet alleen de tekst van de overeenkomst bepalend, maar is ook van belang op welke wijze partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun samenwerking en welke zin partijen daaraan in redelijkheid mochten verbinden.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij de bedoeling hadden samen te werken en dat zij de afspraken daarover hebben neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst was erop gericht dat [bedrijf x] de mogelijkheid zou krijgen aandelen te verwerven in [bedrijf y] (artikel 1 en 2) en in de nieuw op te richten entiteit [bedrijf 1], waarvan [bedrijf x] ook ‘directeur’ zou worden (artikel 3). Dat [bedrijf x] voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] al namens [bedrijf y] licenties verkocht en daarvoor een vergoeding ontving, moet in dat licht worden bezien. Uit artikel 3.5, in samenhang bezien met de overige bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst, volgt dat de betrokkenheid van [bedrijf x] niet beperkt was tot het tot stand brengen van licentieovereenkomsten voor [bedrijf y]. De door [bedrijf x] gesloten licentieovereenkomsten zouden na oprichting immers worden ingebracht in [bedrijf 1], waarin ook [bedrijf x] een belang zou krijgen. Met de verkoop van de licentieovereenkomsten namens [bedrijf y] bouwde [bedrijf x] ook reeds het in artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst bedoelde depot op, waarmee zij vervolgens aandelen in [bedrijf 1] zou kunnen kopen. Dat [bedrijf x] meer een beoogd partner was dan enkel een handelsagent, blijkt ook uit de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun samenwerking. Zo gaf [bedrijf x] namens [bedrijf y] trainingen aan klanten van [bedrijf y], had [bedrijf x] toegang tot het CMR-systeem van [bedrijf y] (met alle informatie van de klanten van [bedrijf y]) en heeft [naam 2] namens [bedrijf x] deelgenomen aan besprekingen met de bank over de financiële positie van [bedrijf y]. Ook heeft [naam 2] een ondernemingsplan opgesteld voor [bedrijf 1] en heeft hij, net als [naam 1], de TOP-lening afgesloten, die bestemd was om te worden aangewend voor de oprichting van [bedrijf 1]
4.3.
Op grond van de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst, in onderling verband en samenhang bezien met de wijze waarop partijen ook daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan hun verplichtingen wordt geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst, maar primair beoogde de toekomstige samenwerking met en deelneming van [bedrijf x] te regelen.
Dat [bedrijf 1] uiteindelijk niet is opgericht en [bedrijf x] geen belang heeft gekregen in [bedrijf y] en [bedrijf 1], maakt de aard van de samenwerkingsovereenkomst niet anders. Hetzelfde geldt voor de door [bedrijf x] gestelde omstandigheid dat geen sprake was van gelijkwaardigheid van [bedrijf x] en [bedrijf y]. Bij een samenwerking of deelname hoeft van gelijkwaardigheid geen sprake te zijn, wat in dit geval ook niet voor de hand lag nu [bedrijf y] de CCIS software heeft ontwikkeld. Anders dan [bedrijf x] betoogt, volgt ook uit artikel 5.7 van de samenwerkingsovereenkomst niet dat sprake is van een agentuurovereenkomst. Artikel 5.7 geeft aan [bedrijf y] de bevoegdheid om met derden soortgelijke samenwerkingsafspraken te maken. Daaruit volgt niet meer dan dat de samenwerkingsovereenkomst met [bedrijf x], met al haar onderdelen zoals hiervoor weergegeven, niet exclusief was.
4.4.
Slotsom is dat de rechtbank bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Het geschil
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de samenwerkingsovereenkomst door de opzegging van [naam 1] per 5 februari 2012 is geëindigd. In geschil is de wijze waarop de rechtsverhouding tussen partijen afgewikkeld dient te worden. In de samenwerkingsovereenkomst zijn geen bepalingen opgenomen over de beëindiging en de gevolgen daarvan. De wijze waarop de rechtsverhouding tussen partijen afgewikkeld moet worden, dient aldus te worden bepaald aan de hand van de toepasselijke wettelijke bepalingen en - bij het ontbreken van een contractuele regeling - hetgeen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder aard van de overeenkomst, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit.
Terugbetaling inleg
4.6.
Eerst is aan de orde of [bedrijf x] als gevolg van de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst recht heeft op (terug)betaling van haar inbreng ad
€ 125.000,00. Voor de beantwoording van die vraag is relevant wat partijen over deze inbreng hebben afgesproken. Blijkens de samenwerkingsovereenkomst bestaat de inbreng van [bedrijf x] uit drie delen; Deel I en II waren vorderingen van [bedrijf x] op [bedrijf y], die op 1 januari 2010 opeisbaar waren; deel III is een bedrag aan goodwill voor de in 2009 verrichte werkzaamheden.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat [bedrijf x] tegenover haar op € 125.000,00 gewaardeerde inbreng onder voorwaarden de mogelijkheid kreeg om 7% van de aandelen in [bedrijf y] te verkrijgen. In artikel 1.4 van de samenwerkingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat het bedrag van € 125.000,00 alleen door middel van conversie opeisbaar was, tenzij op grond van artikel 2 van conversie zou worden afgezien. Uit artikel 2.3 blijkt dat, indien conversie niet voor 1 juli 2013 zou hebben plaatsgevonden, [bedrijf y] verplicht zou zijn om Deel I en Deel II van de inbreng terug te betalen. Deel III daarentegen zou nimmer opeisbaar worden; dat bedrag zou worden opgehoogd en zou als converteerbare investering blijven bestaan en zodra mogelijk automatisch worden geconverteerd in 4,9% aandelen in [bedrijf y].
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat partijen de bedoeling hadden dat [bedrijf x] ofwel voor haar totale inbreng 7% aandelen in [bedrijf y] zou krijgen ofwel dat Deel I en II terugbetaald zouden worden en [bedrijf x] tegenover deel III 4,9% van de aandelen in [bedrijf y] zou krijgen. Uit de e-mail van [naam 2] van 31 december 2011 (zie 2.17) en de intentieverklaring (zie 2.18) blijkt dat partijen ook bij beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst in de bestaande vorm de bedoeling hadden dat Deel I en II zouden worden terugbetaald en Deel III zou worden omgezet in aandelen. [bedrijf y] wordt niet gevolgd in haar betoog dat de gehele inbreng niet opeisbaar zou zijn en alleen in aandelen geconverteerd kon worden, tenzij [bedrijf y] de aan [bedrijf x] verstrekte opties op aandelen zou terugkopen. Weliswaar volgt uit artikel 2.5 dat [bedrijf y] de mogelijkheid had om Deel I en Deel II vervroegd af te lossen, en dus daarmee die opties als het ware terug te kopen, maar dat doet niet af aan hetgeen partijen in artikel 2.3 zijn overeengekomen en de bedoeling die daaruit blijkt. Bovendien bevestigt artikel 2.5 juist dat [bedrijf x] Deel I en Deel II (deels) terugbetaald zou krijgen als zij geen of minder aandelen in [bedrijf y] zou verkrijgen.
Deze bedoeling van partijen sluit ook aan bij de omstandigheid dat Deel I en Deel II waren opgebouwd uit vorderingen die reeds op 1 januari 2010 opeisbaar waren. Nu vast staat dat geen conversie meer zal plaatsvinden ligt het in de rede dat deze bedragen, thans worden betaald. Dat is anders ten aanzien van Deel III. Tussen partijen staat vast dat zij in de eerste samenwerkingsovereenkomst het recht van [bedrijf x] op goodwill over de periode 2009 hadden uitgesloten. [bedrijf y] heeft gesteld, en dit is niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat de goodwill nadien bij wijze van incentive in het kader van de beoogde samenwerking alsnog is overeengekomen en daarom ook niet was bedoeld om uit te betalen, maar uitsluitend om te worden geconverteerd in aandelen.
4.9.
Vaststaat dat op het moment van beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst geen conversie had plaatsgevonden en dat door de beëindiging is afgezien van conversie van Deel I en II. Conform de bedoeling van partijen, zoals hiervoor weergegeven, heeft [bedrijf x] daarom recht op terugbetaling van Deel I en Deel II van haar inbreng en, zodra aan de voorwaarden van artikel 2.1 en artikel 2.7 van de samenwerkingsovereenkomst is voldaan, op conversie van Deel III in aandelen in [bedrijf y]. Indien [bedrijf y] niet bereid is om tot conversie van Deel III over te gaan, zal [bedrijf y] aan [bedrijf x] een vergoeding moeten betalen die aansluit bij de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of conversie alsnog mogelijk (en wenselijk) is en, zo nee, over de hoogte van een eventuele daarvoor in de plaats tredende vergoeding.
4.10.
[bedrijf x] vordert over haar inbreng de contractuele rente van 7%, zoals bedoeld in artikel 2.5 van de samenwerkingsovereenkomst. Artikel 2.5 ziet echter niet op de onderhavige situatie, waarin de samenwerkingsovereenkomst is beëindigd. Van een vervroegde aflossing als bedoeld in artikel 2.5 is in dit geval geen sprake, zodat geen aanspraak bestaat op de in dat artikel overeengekomen contractuele rente. In plaats daarvan zal worden toegewezen de wettelijke handelsrente over Deel I en Deel II, vanaf 5 februari 2012 (de datum van beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst).
4.11.
Het voorgaande betekent dat de in 3.1 onder I weergegeven vordering in ieder geval zal worden toegewezen tot het bedrag van € 55.252,32 (zijnde Deel I en Deel II), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 2012 tot de datum van voldoening. Over het meerdere zal zo nodig na eerdergenoemde akte van partijen worden beslist.
Saldo openstaande facturen en depottegoed
4.12.
[bedrijf x] vordert betaling van openstaande facturen en uitbetaling van het in depot opgebouwde bedrag aan management fee. [bedrijf y] betwist de hoogte van de facturen en het depot. Partijen gaan bij hun berekeningen van het aan [bedrijf x] over de periode van januari 2010 tot en met januari 2012 toekomende en opgebouwde bedrag aan management fee ieder uit van andere uitgangspunten. In dat kader is tussen partijen in geschil of [bedrijf x] recht had op:
management fee over door haar verkochte parttime-licenties,
management fee over door haar verkochte licenties voor CCIS-applicaties anders dan [applicatie] (hierna: CCIS-licenties),
een management fee van 80% voor door haar verzorgde, op locatie gegeven trainingen aan klanten van [bedrijf y],
vergoeding van de management fee volgens de staffel op basis van gemiddelde licentieopbrengsten of op basis van de volgorde waarin de klantencontracten zijn behaald.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de vraag of:
het depottegoed moe(s)t worden berekend over de daadwerkelijk gefactureerde licentieomzet of over de licentieomzet na aftrek van de kosten van [bedrijf y].
De rechtbank stelt vast dat partijen aldus op elk van deze punten van mening verschillen over de uitleg van de tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst, zodat de rechtbank daarover zal moeten beslissen. Daarbij wordt voor de verdere beoordeling voorop gesteld dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
A.
Parttime-licenties
4.13.
[bedrijf x] stelt dat zij ook recht heeft op een management fee over de door haar verkochte parttime-licenties. [bedrijf y] betwist dat de parttime-licenties onder de staffelregeling van artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst vallen. Daartoe voert zij aan dat de parttime-licenties waren bestemd als aanvulling op afgenomen beheerders- en gebruikerslicenties, dat zij slechts kostendekkend waren en verlieslatend zijn indien daarover een management fee verschuldigd is.
4.14.
Vooropgesteld wordt dat parttime-licenties niet afzonderlijk worden genoemd in de samenwerkingsovereenkomst; zij zijn ook niet expliciet uitgesloten van de staffelregeling van artikel 3.4. Gesteld noch gebleken is dat partijen afzonderlijke afspraken hebben gemaakt over de parttime-licenties. Wat er inhoudelijk ook zij van de stelling van [bedrijf y] dat de parttime-licenties bedoeld waren als bijproduct en dat zij slechts kostendekkend waren, [bedrijf y] heeft niet - althans onvoldoende gemotiveerd - gesteld dat [bedrijf x] hiervan op de hoogte was. [bedrijf x] heeft onweersproken aangevoerd dat zij geen inzicht had in de kosten van de verschillende licenties en dat [bedrijf y] [bedrijf x] eerder niet heeft aangesproken op het aantal door haar verkochte parttime-licenties. In de door partijen overgelegde correspondentie komt het standpunt van [bedrijf y], dat over de parttime-licenties geen management fee verschuldigd zou zijn, pas naar voren in de e-mail van [naam 6] van 7 oktober 2011 (zie 2.15). Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [bedrijf x] voordien redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de parttime-licenties niet zouden vallen onder de staffelregeling van artikel 3.4. Slotsom is dat [bedrijf y] ook een management fee verschuldigd is over de door [bedrijf x] verkochte parttime-licenties.
B.
Overige CCIS-applicaties
4.15.
De tekst van de samenwerkingsovereenkomst bevat zowel aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van [bedrijf x] dat zij ook CCIS-licenties zou verkopen en daarover management fee zou ontvangen, als voor de stelling van [bedrijf y] dat [bedrijf x] alleen [applicatie]-licenties zou verkopen. Uit artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst blijkt dat [bedrijf 1] alleen reseller van [applicatie] zou worden en niet van overige CCIS-applicaties, maar dat sluit niet uit dat [bedrijf x] in de periode voor oprichting van [bedrijf 1] namens [bedrijf y] ook CCIS-licenties zou verkopen en daarover een management fee zou kunnen ontvangen. Zo staat in artikel 5.4 van de samenwerkingsovereenkomst dat [bedrijf x] zou worden betrokken bij alle soortgelijke initiatieven van [bedrijf y] en dat zij hiervoor (na overleg) zou worden beloond volgens dezelfde uitgangspunten zoals in de samenwerkingsovereenkomst staan vermeld.
[bedrijf x] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij in de praktijk wel degelijk CCIS-licenties heeft verkocht. Zo staat vast dat [bedrijf x] namens [bedrijf y] licenties heeft verkocht aan [bedrijf 3], waarvan [bedrijf x] onweersproken heeft gesteld dat die een andere CCIS-applicatie betroffen dan [applicatie]. In de door [bedrijf x] aan [bedrijf y] toegestuurde excel-sheets, met daarin de onderbouwing van haar facturen, staat [bedrijf 3] ook als CCIS-klant genoemd. Op basis van die excel-sheets, waarin ook andere CCIS-klanten staan opgenomen, was het voor [bedrijf y] kenbaar dat [bedrijf x] ook CCIS-licenties verkocht en daarvoor management fee in rekening bracht. In zijn e-mail van 2 maart 2011 (zie 2.11) heeft [naam 2] ook expliciet de SaaS-CCIS licenties genoemd, afzonderlijk van de [applicatie]-licenties. Daarnaast heeft [naam 2] ook in zijn e-mail van 19 april 2011 (zie 2.12) expliciet gemeld dat het depot is aangevuld met commissie over de licentie-inkomsten van de klant [applicatie], die in de excel-sheets ook als CCIS-klant staat genoemd. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf y] hiertegen bezwaar heeft gemaakt of daarover vragen heeft gesteld aan [bedrijf x]. Integendeel: de e-mail van [naam 1] van 10 september 2010 lijkt te bevestigen dat [bedrijf x] over de aan [bedrijf 3] verkochte licenties management fee zou krijgen. Ook de e-mail van [naam 2] van 20 oktober 2011 (zie 2.16) bevestigt dat [naam 2] hiervan uitging. [bedrijf y] heeft dit alles niet voldoende gemotiveerd betwist, zodat er van moet worden uitgegaan dat [bedrijf x] voor [bedrijf y]in de praktijk ook steeds CCIS-licenties heeft verkocht. Nu partijen aldus feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst op een manier die niet in strijd is met de tekst van de samenwerkingsovereenkomst en daartegen door[bedrijf y]niet, althans niet tijdig is geprotesteerd, heeft [bedrijf x] daaruit redelijkerwijs mogen afleiden dat zij ook management fee zou ontvangen over de door haar verkochte CCIS-licenties.
Het betoog van [bedrijf y] dat [bedrijf x] wist dat dit niet zo was en dit ook heeft erkend in de
e-mail van [naam 2] van 3 januari 2011 (zie 2.10), wordt niet gevolgd. In genoemde
e-mail erkent [naam 2] weliswaar dat [bedrijf x] vanwege “verkeerde interpretatie van de overeenkomst” in 2010 teveel management fee in rekening heeft gebracht, maar dat daarmee wordt bedoeld dat ten onrechte management fee voor CCIS-licenties is gefactureerd blijkt uit die e-mail niet. [bedrijf x] heeft zulks bovendien gemotiveerd weersproken en daartoe aangevoerd dat de “verkeerde interpretatie” zag op abusievelijk meegerekende management fee over in 2009 verkochte licenties. Anders dan [bedrijf y] stelt, is het - blijkens de inhoud van de hiervoor aangehaalde stukken - ook niet zo dat [bedrijf x] vanaf januari 2011 niet meer voor CCIS-licenties heeft gefactureerd.
C.
80% management fee
4.16.
Tussen partijen staat vast dat de door [bedrijf x] gefactureerde “80% commissie” ziet op trainingen die [bedrijf x] aan klanten van [bedrijf y] heeft gegeven. Uit de door [bedrijf x] overgelegde facturen blijkt dat [bedrijf x] in elk geval drie keer een management fee van 80% in rekening heeft gebracht, namelijk in haar facturen van 6 juli 2010, 14 juni 2011 en 29 december 2011. De samenwerkingsovereenkomst kent geen bepaling waarin aan [bedrijf x] (expliciet) een management fee van 80% wordt toegekend over de opbrengst van door haar uitgevoerde trainingen of anderszins geleverde diensten. Volgens [bedrijf x] heeft zij echter redelijkerwijs recht op deze vergoeding op grond van ‘gespiegelde’ toepassing van artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst en op grond van artikel 5.4 van de samenwerkingsovereenkomst.
4.17.
In artikel 3.4 is bepaald dat [bedrijf x] recht had op 20% van de omzet van de verkoop van consultancy, -configuratie, en –ontwikkeluren die door [bedrijf y] zouden worden uitgevoerd (10% uitgekeerd en 10% in depot). [bedrijf x] stelt dat de trainingen op locatie niet door [bedrijf y] maar door haar werden verzorgd en dat zij de kosten daarvan heeft gedragen; omdat [bedrijf y] voor door haar gegeven trainingen recht had op 80% van de vergoeding, heeft [bedrijf x] daar andersom ook recht op, aldus [bedrijf x].
Hierin wordt [bedrijf x] niet gevolgd. [bedrijf x] heeft de trainingen niet op haar naam en voor eigen rekening en risico gegeven, maar is daarbij steeds namens [bedrijf y] opgetreden. De trainingen zagen immers op de toepassing van de CCIS software van [bedrijf y] en [bedrijf y] factureerde de klanten voor de gegeven trainingen. De trainingen zijn diensten die namens/door [bedrijf y] werden verleend en die daarmee vallen onder de werking van de staffel van 20%, zoals in artikel 3.4 bepaald. Dat het hier niet ging om de gebruikelijke online-trainingen maar om trainingen ter plaatse, maakt het voorgaande niet anders. Dat geldt te meer nu vast staat dat partijen hierover voorafgaand aan de door [bedrijf x] verzorgde trainingen geen afzonderlijke afspraken hebben gemaakt. Ook achteraf hebben partijen geen overeenstemming bereikt over een management fee van 80%. [naam 1] heeft ter comparitie onweersproken verklaard dat hij zowel per e-mail als mondeling te kennen heeft gegeven dat hij een vergoeding van 80% onaanvaardbaar vond. Dit blijkt ook uit de e-mail van [naam 1] van 23 juni 2011 (zie 2.14) en uit de e-mail van [naam 2] van 21 juni 2012 (zie 2.21). Dat [bedrijf x] die trainingen kennelijk op eigen kosten heeft verzorgd, zonder vooraf een afzonderlijke (aanvullende) vergoeding daarvoor af te spreken, is haar eigen keuze geweest en moet voor haar rekening blijven.
4.18.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen faalt ook het door [bedrijf x] gedane beroep op artikel 5.4 van de samenwerkingsovereenkomst. Immers: de trainingen zijn geen “soortgelijke initiatieven van [bedrijf y]” of initiatieven van [bedrijf x], maar vallen onder de diensten zoals genoemd onder artikel 3.4 en de daarvoor te betalen vergoeding is ook niet tussen partijen “afgestemd”. Tegen die achtergrond kan [bedrijf x] zich ook niet erop beroepen dat[bedrijf y] had moeten begrijpen dat [bedrijf x] deze trainingen alleen tegen een hogere vergoeding zou willen verzorgen. De slotsom is dan ook dat bij gebreke van een tussen partijen geldende afspraak van die strekking, [bedrijf x] geen aanspraak kan maken op een management fee van 80% over de opbrengsten van de door haar gegeven trainingen, maar slechts op 20% conform artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst.
D.
Gemiddelde licentieopbrengsten
4.19.
[bedrijf x] stelt dat haar management fee berekend moet worden aan de hand van de gemiddelde licentieprijzen, omdat de licentieomzet per staffel aanmerkelijk kan verschillen doordat er meerdere soorten licenties en licentieprijzen zijn. [bedrijf y] stelt dat, juist vanwege die verschillen, de staffel dient te worden toegepast in de volgorde waarin de klantcontracten zijn behaald.
De staffelregeling is neergelegd in artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst. De tekst van artikel 3.4 noch de overige tekst van de samenwerkingsovereenkomst biedt aanknopingspunten voor berekening van de management fee op basis van een gemiddelde licentieprijs. In artikel 3.4 wordt de staffel juist gekoppeld aan een percentage van de “gefactureerde licentieopbrengsten” van de door [bedrijf x] behaalde nieuwe klantcontracten, waarbij voor de vraag welke staffel van toepassing is wordt aangeknoopt bij het aantal behaalde licenties. Partijen hebben in de praktijk ook op die manier gewerkt. [bedrijf y] stuurde de door haar aan klanten verstuurde facturen in kopie aan [bedrijf x] en [bedrijf x] baseerde daarop de berekening van haar management fee. De management fee tot 60 licenties werd dus niet berekend aan de hand van de gemiddelde licentieprijzen, maar aan de hand van de concreet gefactureerde licentieopbrengsten van de door [bedrijf x] verkochte licenties. Niet valt in te zien op grond waarvan dit ineens anders zou worden bij het bereiken van de tweede staffel, aangezien ook die staffel op grond van artikel 3.4 een percentage van de “gefactureerde licentieopbrengsten” betrof. De tekst van de samenwerkingsovereenkomst kan dan ook redelijkerwijs niet anders worden begrepen, dan dat de management fee berekend moet worden over de daadwerkelijke licentieopbrengsten per staffel in de volgorde waarin de licentieovereenkomsten zijn gesloten. [bedrijf x] heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan zij artikel 3.4 redelijkerwijs anders heeft begrepen en heeft mogen begrijpen. Zo blijkt uit de overgelegde correspondentie niet dat partijen de door [bedrijf x] voorgestane berekeningsmethode zijn overeengekomen. Wel blijkt uit de onder 2.11 en 2.12 genoemde e-mails dat [naam 2] zijn berekeningsmethode aan [naam 1] kenbaar heeft gemaakt. Voor zover het juist is dat [bedrijf y] hierop niet heeft gereageerd, zoals [bedrijf x] stelt, kan uit die enkele omstandigheid niet worden afgeleid dat partijen de van de tekst van de samenwerkingsovereenkomst afwijkende berekeningsmethode van [bedrijf x] zijn overeengekomen, noch dat [bedrijf y] daarmee achteraf heeft ingestemd.
E.
Depottegoed
4.20.
In artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat “de depot berekening gaat over de netto licentieomzet”. Partijen geven hieraan ieder een andere uitleg; volgens [bedrijf x] gaat het om de licentieomzet exclusief BTW, volgens [bedrijf y] gaat het om de licentieomzet na aftrek van de kosten. Aangezien gesproken wordt van “omzet” en niet van “winst” of “resultaat”, wordt [bedrijf x] gevolgd in haar uitleg. Ook de wijze van uitvoering sluit meer aan bij de uitleg van [bedrijf x]; [bedrijf x] ontving immers alleen een kopie van de facturen die [bedrijf y] aan haar klanten had verstuurd om aan de hand daarvan haar facturen voor de management fee op te stellen. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf x] inzicht had in de kosten van [bedrijf y]. Het depottegoed van [bedrijf x] moe(s)t dus berekend worden over de licentieomzet exclusief BTW.
Akte partijen
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat beide partijen bij hun berekeningen gedeeltelijk zijn uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Partijen, eerst[bedrijf x] dan [bedrijf y], worden daarom in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van de uitgangspunten zoals hiervoor vastgesteld, zich bij akte uit te laten over de hoogte van de aan [bedrijf x] over 2010 tot 5 februari 2012 verschuldigde management fee en het opgebouwde depottegoed. Partijen dienen hierbij te onderbouwen van welke cijfers (licentie-aantallen en omzet) zij zijn uitgegaan, hoe zij de bedragen hebben berekend alsmede welke betalingen ter zake reeds door [bedrijf y] aan [bedrijf x] zijn verricht. Bij de akte dienen partijen verder rekening te houden met het volgende.
4.22.
Ten aanzien van de klanten [bedrijf 13], [bedrijf 2], [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. is in geschil of deze door [bedrijf x] zijn binnengehaald of door [bedrijf y]. Tussen partijen staat vast dat voornoemde klanten afkomstig waren uit het netwerk van [naam 1]. Wat betreft [bedrijf 13] geldt dat [bedrijf y] gemotiveerd heeft betwist dat [bedrijf x] dit klantencontract heeft binnengehaald. Dat deze klant is binnengehaald door [bedrijf y] blijkt niet alleen uit de onder 2.23 genoemde e-mail van de directeur van [bedrijf 13], maar ook uit hetgeen [naam 2] in zijn e-mail van 22 juni 2012 (zie 2.22) aan zijn advocaat heeft geschreven. Daarin schrijft [naam 2] immers ten aanzien van [bedrijf 7], waarvan [bedrijf 13] een vestiging is, dat hij [naam 1] geholpen heeft met “wat werkzaamheden” en dat dit een tijdsinvestering zijnerzijds betrof. [bedrijf x] heeft onvoldoende nader onderbouwd dat zij desondanks toch zelf de licentieovereenkomst met [bedrijf 13] tot stand heeft gebracht, zodat [bedrijf y] ten aanzien van die licenties geen management fee aan [bedrijf x] is verschuldigd.
Ten aanzien van [bedrijf 2], [bedrijf 8] en [bedrijf 9]heeft [bedrijf x] evenwel gesteld dat zij voornoemde bedrijven, voordat zij klant waren van [bedrijf y], een aantal keren heeft bezocht, dat zij de offertes heeft opgesteld en de contracten uiteindelijk heeft binnengehaald. In de [voorstel] (zie 2.5) wordt [bedrijf x] ook genoemd als auteur. Dat [bedrijf x] deze werkzaamheden heeft verricht is door [bedrijf y] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken. Uit de door haar overgelegde e-mails (zie 2.6 en 2.9) blijkt niet meer dan dat [bedrijf y] ook rechtstreeks contact met [bedrijf 2] heeft gehad. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat [bedrijf x] ten aanzien van deze klanten door [naam 1] is ingeschakeld om de acquisitie te verrichten, zodat [bedrijf x] er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat zij voor de met deze klanten tot stand gekomen licentieovereenkomsten management fee zou ontvangen. Deze licentieovereenkomsten dienen dus wel te worden meegenomen bij de berekening van de aan [bedrijf x] verschuldigde management fee en het opgebouwde depottegoed.
4.23.
[bedrijf y] beroept zich er (subsidiair) nog op dat bij de berekening van de waarde van het depottegoed rekening moet worden gehouden met de waardedaling van de [applicatie] onderneming, omdat het depottegoed onvoorwaardelijk was bestemd om te worden geconverteerd in aandelen in [bedrijf 1] Dit beroep slaagt niet. Het is juist dat het depottegoed was bestemd om te worden geconverteerd in aandelen in [bedrijf 1], met dien verstande dat [bedrijf x] dan ook ‘directeur’, dat wil zeggen bestuurder [bedrijf 1] zou zijn geworden. Gesteld noch gebleken is echter dat [bedrijf 1] daadwerkelijk is opgericht laat staan dat [bedrijf x] bestuurder van die vennootschap is geworden. Onder deze omstandigheden bestaat ook geen vooruitzicht meer op conversie van het depot in een aandelenbelang in [bedrijf 1] De samenwerkingsovereenkomst voorziet niet in deze situatie en laat in zoverre een leemte die moet worden aangevuld. Tussen partijen is niet in geschil dat het depot bestaat uit tegoed geschreven management fee waarop [bedrijf x] recht had op basis van door haar verkochte licentieovereenkomsten en de daarop van toepassing zijnde staffelregeling. Aangezien [bedrijf x] voor dit opgebouwde tegoed aan management fee niet de daartegenover gestelde aandelen in [bedrijf 1] zal kunnen verkrijgen, is het redelijk dat dit (conform de staffel) opgebouwde tegoed alsnog aan [bedrijf x] wordt uitbetaald. Dat dit ook de bedoeling tussen partijen was indien [bedrijf 1] niet zou worden opgericht, blijkt ook uit de intentieverklaring, waarin wordt uitgegaan van uitbetaling van het depot aan [bedrijf x]. De omstandigheid dat de waarde van de in [bedrijf 1] in te brengen onderneming (en daarmee de waarde van de in ruil voor het depotbedrag te verkrijgen aandelen), inmiddels lager zou zijn dan partijen hadden voorzien moet daarbij voor rekening van [bedrijf y] blijven nu zij, anders dan aanvankelijk beoogd, degene is geweest die de onderneming van [applicatie] is blijven besturen en daarmee als enige invloed heeft kunnen uitoefenen op die waardeontwikkeling.
Schadevergoeding
4.24.
Tussen partijen staat vast dat de samenwerkingsovereenkomst op 5 februari 2012 eenzijdig is opgezegd door [naam 1] en dat de samenwerking op dat moment ook feitelijk is beëindigd. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een onregelmatige/onrechtmatige opzegging en of [bedrijf x] dientengevolge recht heeft op schadevergoeding. Daarbij wordt vooropgesteld dat, nu is geoordeeld dat geen sprake is van een agentuurovereenkomst, [bedrijf x] ter zake geen beroep toekomt op artikel 7:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aangezien dit artikel specifiek is bedoeld ter bescherming van de positie van de handelsagent en [bedrijf x] meer een beoogd partner was dan enkel een handelsagent (zie 4.2), is ook voor analoge toepassing van dit artikel geen plaats.
4.25.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden, is of de samenwerkingsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. [bedrijf y] stelt dat op grond van het vierde bulletpoint (zoals geciteerd onder 2.4) van artikel 3.6 van de samenwerkingsovereenkomst een tussentijdse evaluatie zou plaatsvinden op 1 januari 2012, waarbij besloten kon worden de samenwerking te beëindigen. [bedrijf x] betwist dit en stelt dat de bedoelde evaluatie na de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst zou plaatsvinden. Anders dan [bedrijf y] betoogt, kan het vierde bulletpoint van artikel 3.6 redelijkerwijs niet zo worden uitgelegd, dat daarmee is bedoeld tussentijdse opzegging van de samenwerkingsovereenkomst mogelijk te maken. Ten eerste blijkt uit de aanhef van artikel 3.6 dat het artikel ziet op het vastleggen van de uitgangspunten bij het opstellen van de aanvullende overeenkomsten aangaande de oprichting van [bedrijf 1] Het vierde bulletpoint ziet dus expliciet niet op de gehele samenwerkingsovereenkomst, maar slechts op de samenwerking binnen [bedrijf 1]
Verder geldt dat het vierde bulletpoint bepaalt dat de voortzetting van de samenwerking in overleg moet worden vastgesteld indien binnen de looptijd van deze Overeenkomst het depot niet het maximum heeft bereikt. Nog daargelaten dat hieruit niet volgt dat een partij eenzijdig de samenwerkingsovereenkomst kan opzeggen, laat staan op grond van een andere reden dan dat het depot niet het maximum zou hebben bereikt, wordt het evaluatiemoment gekoppeld aan het bereiken van de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst. In het artikel wordt weliswaar ook de datum 1 januari 2012 genoemd, maar [bedrijf y] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat dit uitdrukkelijk is gedaan omdat dan een tussentijdse evaluatie zou plaatsvinden. Dit zou betekenen dat het depot op 1 januari 2012 het maximum zou moeten hebben bereikt en anders zou worden geconverteerd, terwijl in artikel 3.4 is bepaald dat het depot zou worden opgebouwd “gedurende de looptijd van deze overeenkomst”. De uitleg van [bedrijf x], namelijk dat het evaluatiemoment is gekoppeld aan het einde van de looptijd, ligt dan ook meer voor de hand. Dat de datum 1 januari 2012 staat genoemd, wordt verklaard door het feit dat partijen in eerste instantie een looptijd van 1 januari 2012 waren overeengekomen en dat dit later is verlengd tot 1 januari 2013, waaraan dit artikel abusievelijk niet is aangepast.
De stelling van [bedrijf y] dat partijen eind 2011 daadwerkelijk zijn overgegaan tot evaluatie van de samenwerking, waarmee [bedrijf y] haar betoog over de uitleg van artikel 3.6 onderbouwt, is door [bedrijf x] gemotiveerd betwist. Volgens [bedrijf x] gingen de gesprekken waar [bedrijf y] op doelt over de oprichting van [bedrijf 1] Uit de overgelegde e-mails blijkt inderdaad dat partijen op enig moment gesprekken hebben gevoerd over de voorwaarden waaronder [bedrijf 1] zou worden opgericht en dat die gesprekken, omdat partijen er niet uitkwamen, op enig moment gingen over mogelijke andere wijzen van voortzetting van de samenwerking. Uit de e-mails blijkt niet dat sprake was van een geplande evaluatie, zoals volgens [bedrijf y] zou zijn bedoeld in artikel 3.6, waarbij ook beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst een optie zou zijn.
Op grond van al het voorgaande luidt de conclusie dat de samenwerkingsovereenkomst dus niet voorzag in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging.
4.26.
Dat betekent dat de samenwerkingsovereenkomst, die gekwalificeerd moet worden als een duurovereenkomst voor bepaalde tijd, in beginsel niet eenzijdig door tussentijdse opzegging kon worden beëindigd. Op dit beginsel wordt evenwel een uitzondering aangenomen indien sprake is van onvoorziene - dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde - omstandigheden, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten. Dat is hier het geval.
Tussen partijen is immers een ernstige vertrouwensbreuk ontstaan. Die vertrouwensbreuk is ontstaan door een verkeerde interpretatie van de samenwerkingsovereenkomst, die aan beide partijen kan worden toegerekend, maar daarnaast ook doordat [naam 2] het afsluiten van de TOP-lening heeft verzwegen en dit geld heeft aangewend voor andere doeleinden dan de oprichting van [bedrijf 1] alsmede doordat [bedrijf x] uit eigen naam is gaan factureren voor door haar gegeven trainingen aan klanten van [bedrijf y] (waarover hierna in reconventie wordt geoordeeld dat dit in strijd was met de samenwerkingsovereenkomst). Deze omstandigheden zijn uitsluitend aan [bedrijf x] toe te rekenen. Verder heeft [bedrijf y] gemotiveerd gesteld dat zij van meerdere klanten en relaties klachten heeft ontvangen over het optreden van [naam 2] en dat dit tot een negatief beeld van [bedrijf y] en [applicatie] leidde. Deze stelling wordt onderbouwd door de door [bedrijf y] overgelegde e-mails en is door [bedrijf x] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Partijen hebben ook geen overeenstemming bereikt over de oprichting van [bedrijf 1], terwijl de samenwerkingsovereenkomst daarop was gericht. Mede gelet op de aard en het doel van de samenwerkingsovereenkomst, mocht [bedrijf x] in het licht van voornoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de samenwerkingsovereenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet langer verwachten.
Dit betekent dat de opzegging door [bedrijf y] niet onregelmatig, dan wel onrechtmatig wordt geacht, zodat voor een schadevergoeding aan [bedrijf x] geen rechtsgrond aanwezig is. De onder 3.1 onder IV genoemde vordering zal worden afgewezen.
Klantenvergoeding/ongerechtvaardigde verrijking
4.27.
[bedrijf x] stelt dat zij door de opzegging recht heeft op een klantenvergoeding in de zin van artikel 7:442 BW. Evenals ten aanzien van het beroep op artikel 7:441 BW is overwogen (zie 4.24), geldt ook hier dat [bedrijf x] geen beroep toekomt op toepassing van dit artikel, omdat geen sprake is van een agentuurovereenkomst, en dat voor analoge toepassing geen plaats is. Anders dan [bedrijf x] stelt, is ook geen plaats voor toekenning van een vergoeding voor goodwill op grond van de enkele omstandigheid dat aan [bedrijf x] ten aanzien van de eerste samenwerkingsovereenkomst ook een vergoeding voor goodwill is toegekend. Nog daargelaten dat ten aanzien van die goodwill al is vastgesteld dat die slechts bij wijze van incentive was toegekend, geldt dat een eerdere afspraak over vergoeding van goodwill niet automatisch betekent dat ook bij een nieuwe samenwerking aanspraak op goodwill bestaat. Uit de samenwerkingsovereenkomst noch uit de overgelegde correspondentie blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat [bedrijf x] bij het einde van de samenwerkingsovereenkomst recht zou hebben op vergoeding van goodwill.
4.28.
[bedrijf x] legt aan haar vordering nog (meer) subsidiair ten grondslag dat [bedrijf y] is verrijkt, doordat zij na opzegging nog inkomsten geniet als gevolg van de door [bedrijf x] namens [bedrijf y] verkochte licenties. Hoewel op zichzelf juist is dat [bedrijf y] ook na de opzegging nog inkomsten geniet van de inspanningen van [bedrijf x], valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien dat dit ongerechtvaardigd is. Die verrijking is immers het gevolg van de afspraken die partijen in de samenwerkingsovereenkomst hebben neergelegd, namelijk dat [bedrijf x] namens [bedrijf y] licenties zou verkopen. [bedrijf x] heeft voor de door haar verkochte licenties ook management fee ontvangen en opgebouwd in depot, zodat ook niet kan worden geoordeeld dat [bedrijf x] is verarmd door de verrijking van [bedrijf y]. Van een vergelijkbare situatie als in het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 1996 (NJ 1997, 3), waarin sprake was van een gedwongen overname van de cliëntenkring tussen concurrenten, is in dit geval geen sprake.
Het voorgaande betekent dat de onder 3.1 onder V genoemde vordering zal worden afgewezen.
Gemist deelnemingsperspectief en toekomstperspectief
4.29.
Vast staat dat partijen de intentie hadden tot oprichting van [bedrijf 1], dat [bedrijf x] daarin aandelen zou verkrijgen en dat zij directeur zou worden van [bedrijf 1] Door de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst zal dit niet meer gebeuren. Anders dan [bedrijf x] betoogt, maakt dit niet dat zij op grond daarvan recht heeft op een geldelijke vergoeding. De samenwerkingsovereenkomst kende immers geen verplichting voor [bedrijf y] om [bedrijf 1] op te richten: er wordt slechts gesproken over de “intentie” daartoe. Blijkens artikel 3.6 was de oprichting van [bedrijf 1] ook afhankelijk van het bereiken van overeenstemming tussen partijen over de onderlinge verhoudingen en aanspraken bij oprichting van [bedrijf 1] Een deelneming van [bedrijf x] in [bedrijf 1] en de benoeming van [bedrijf x] tot directeur van [bedrijf 1] stonden derhalve geenszins vast. Dat [bedrijf 1] niet is opgericht, is bovendien gedeeltelijk aan [bedrijf x] zelf te wijten, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.26 is overwogen. Voor de door [bedrijf x] gevorderde vergoeding wegens gemist deelnemings- en toekomstperspectief is dus geen rechtsgrond aanwezig, zodat de onder 3.1 onder VI genoemde vordering zal worden afgewezen.
Verdere verloop van de procedure
4.30.
De rechtbank zal de zaak in conventie naar de rol verwijzen voor het nemen van aktes door partijen, zoals hiervoor omschreven in 4.11 en 4.21 t/m 4.23. In afwachting daarvan zullen alle (overige) beslissingen worden aangehouden.
in reconventie
Te veel betaalde management fee
4.31.
[bedrijf y] stelt dat zij te veel management fee aan [bedrijf x] heeft betaald en vordert (terug)betaling door [bedrijf x] van het volgens haar te veel betaalde bedrag. De stelling van [bedrijf y] is gebaseerd op dezelfde berekeningen en uitgangspunten als haar verweer in conventie. Zoals hiervoor in conventie is overwogen, geldt dat (ook) [bedrijf y] bij haar berekeningen van een aantal onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. De vraag of [bedrijf y] daadwerkelijk te veel management fee aan [bedrijf x] heeft betaald, is dan ook afhankelijk van de inhoud van de door partijen in conventie te nemen aktes en kan thans nog niet worden beoordeeld.
Accountantskosten
4.32.
De door [bedrijf y] gevorderde vergoeding voor accountantskosten zal worden afgewezen. Het door haar overgelegde accountantsrapport diende ter onderbouwing van haar verweer in conventie en de kosten die [bedrijf y] daarvoor heeft gemaakt zijn dan ook niet aan te merken als buitengerechtelijke incassokosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Onrechtmatige daad
4.33.
[bedrijf x] heeft erkend dat zij ten aanzien van [applicatie] uit eigen naam een aantal trainingen aan een klant van [bedrijf y] ([bedrijf 10]) heeft gegeven en daarvoor uit eigen naam heeft gefactureerd. In geschil is of [bedrijf x] hiertoe gerechtigd was.
Zoals hiervoor onder 4.17 reeds is overwogen, vallen de trainingen op locatie aangaande [applicatie] wel onder de samenwerkingsovereenkomst, namelijk onder “de verkoop van consultancy, -configuratie, en –ontwikkeluren” als bedoeld in artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst. Die trainingen behoorden tot de diensten die door/namens [bedrijf y] zouden worden uitgevoerd en waarover [bedrijf x] 20% management fee zou ontvangen. Door die trainingen niet namens [bedrijf y], maar uit eigen naam te verrichten en voor eigen rekening te incasseren, heeft [bedrijf x] dus in strijd gehandeld met de samenwerkingsovereenkomst en schade toegebracht aan [bedrijf y].
Het door [bedrijf x] gedane beroep op artikel 5.1 van de samenwerkingsovereenkomst faalt. Dat artikel bepaalt immers slechts dat [bedrijf x] concurrerende activiteiten mocht verrichten, indien [bedrijf y] niet haar haar financiële verplichtingen zou voldoen en [bedrijf x] haar daarvoor in gebreke zou stellen. Zoals [bedrijf x] ook zelf betoogt, wordt met “concurrerende activiteiten” in dit artikel niet gedoeld op de activiteiten die onder de samenwerkingsovereenkomst vallen, maar op het vermarkten van soortgelijke/concurrerende software als de CCIS software. Dat [bedrijf y] niet aan haar financiële verplichting tot betaling van de management fee voldeed, [bedrijf x] [bedrijf y] daarvoor in gebreke heeft gesteld en aan haar heeft medegedeeld dat zij de trainingen voor eigen rekening ging facturen, maakt niet dat [bedrijf x] gerechtigd was om in strijd met de samenwerkingsovereenkomst in eigen naam een klant van [bedrijf y] te benaderen voor het geven trainingen en daarvoor uit eigen naam los van de samenwerkingsovereenkomst te factureren. Door dat wel te doen heeft zij heeft zij onrechtmatig jegens [bedrijf y] gehandeld en dient zij de dientengevolge door [bedrijf y] geleden schade te vergoeden.
4.34.
Voor de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure ziet de rechtbank geen aanleiding. [bedrijf y] heeft slechts ten aanzien van haar klant [bedrijf 10] voldoende concreet gesteld dat [bedrijf x] uit eigen naam heeft gefactureerd voor diensten die onder de samenwerkingsovereenkomst vallen. [bedrijf x] heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij ook alleen aan [bedrijf 10] uit eigen naam heeft gefactureerd, omdat alleen die trainingen na de ingebrekestelling van 23 mei 2011 zijn gegeven en [bedrijf y] na die trainingen weer regelmatig op de openstaande facturen van [bedrijf x] ging betalen. Hiertegenover heeft [bedrijf y] weliswaar gesteld dat [bedrijf x] ook andere klanten van [bedrijf y] uit eigen naam zou hebben gefactureerd, maar zij heeft dit in het geheel niet nader onderbouwd. Dit valt in ieder geval niet af te leiden uit de e-mail van [naam 2] aan [bedrijf 12] van 16 mei 2012, waarin hij schrijft “Mocht je nog vragen hebben of als ik iets voor jullie kan doen, laat het me weten”. [bedrijf y] heeft ook de door [bedrijf x] genoemde en aan [bedrijf 10] gefactureerde bedragen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist en heeft ook niet gesteld dat deze bedragen afwijken van de bedragen die [bedrijf y] in rekening zou hebben gebracht. De door[bedrijf y] geleden schade bestaande uit de inkomsten die [bedrijf y] is misgelopen door het handelen van [bedrijf x] kunnen daarom in deze procedure worden begroot. Dat [bedrijf y] daarnaast ook gevolgschade heeft geleden, valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien. Met name is niet concreet gesteld waarin die gevolgschade bestaat en waarom die het toerekenbaar gevolg zou zijn van de hiervoor genoemde onrechtmatige gedraging. De door [bedrijf x] te vergoeden schade kan dan ook reeds thans worden begroot.
4.35.
Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [bedrijf x] uit eigen naam drie facturen aan [bedrijf 10] heeft verstuurd, namelijk:
  • de factuur van 8 augustus 2011 ad € 5.176,50,
  • de factuur van 12 september 2011 ad € 862,75, en
  • de factuur van 28 november 2011 ad € 490,88.
In totaal gaat het dus om een bedrag van € 6.530,13, inclusief BTW. Blijkens de factuur van 8 augustus 2011, die door [bedrijf y] is overgelegd, bedroeg de BTW 19%, zodat het totaalbedrag exclusief BTW € 5.487,50 bedraagt. Op grond van artikel 3.4 van de samenwerkingsovereenkomst zou [bedrijf x] een management fee uitbetaald krijgen van 10% van het gefactureerde bedrag inclusief BTW en zou het depot worden verhoogd met 10% van het gefactureerde bedrag exclusief BTW (zie 4.20). [bedrijf x] had dus recht op een management fee van € 653,01 (10% van € 6.530,13) en € 548,75 (10% van € 5.487,50), zijnde in totaal een bedrag van € 1.201,76. Dat betekent dat de schade van [bedrijf y], bestaande uit misgelopen inkomsten, wordt begroot op (€ 6.530,13 - € 1.201,76 =) € 5.328,37. Nu uit de stellingen van partijen niet is vast te stellen per wanneer [bedrijf x] terzake van dit bedrag in verzuim is geraakt zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 augustus 2012, zijnde de datum van de conclusie van eis in reconventie.
4.36.
Het voorgaande houdt in dat de in 3.5 onder III genoemde vordering zal worden toegewezen, in die zin dat [bedrijf x] zal worden veroordeeld om aan [bedrijf y] te betalen het bedrag van € 5.328,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2012. Gelet hierop heeft [bedrijf y] geen afzonderlijk belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht, zodat die vordering zal worden afgewezen.
Afschrift bescheiden
4.37.
Zoals hiervoor onder 4.34 is overwogen, heeft [bedrijf y] slechts ten aanzien van haar klant [bedrijf 10] voldoende concreet gemaakt dat [bedrijf x] uit eigen naam heeft gefactureerd voor diensten die onder de samenwerkingsovereenkomst vallen. [bedrijf y] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit (een vermoeden) volgt dat [bedrijf x] ook andere klanten uit eigen naam heeft gefactureerd. Met het vorderen van een afschrift van de in 3.5 onder IV genoemde bescheiden, teneinde te kunnen beoordelen of er een (verdergaande) vordering jegens [bedrijf x] bestaat, is dan ook sprake van een zogenoemde fishing expedition, waartoe artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zich niet leent. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Verbod [bedrijf x]
4.38.
[bedrijf y] heeft haar belang bij het door in 3.5 onder V gevorderde verbod onvoldoende onderbouwd. Reeds op grond van de aan [bedrijf y] toekomende intellectuele eigendomsrechten op de CCIS gebaseerde producten (waaronder [applicatie]) is het [bedrijf x] niet toegestaan om (licenties voor) deze producten aan derden aan te bieden. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf x] dit desondanks uit eigen naam heeft gedaan of zal gaan doen. Verder geldt ook hier dat [bedrijf y] tegenover de gemotiveerde betwisting van [bedrijf x] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [bedrijf x] aan [applicatie]/[bedrijf y] gerelateerde diensten heeft verleend aan andere klanten dan aan [bedrijf 10] of dat hiervoor een dreiging bestaat. Onder die omstandigheden heeft[bedrijf y] onvoldoende duidelijk gemaakt dat en waarom zij thans nog een voldoende zwaarwegend belang heeft bij het gevorderde verbod. Het gevorderde verbod zal dan ook worden afgewezen.
Beslagen
4.39.
[bedrijf y] vordert opheffing van de door [bedrijf x] ten laste van [bedrijf y] gelegde (derden)beslagen, omdat er volgens haar geen rechtsgronden bestaan voor de vorderingen van [bedrijf x] in conventie. Aangezien reeds vaststaat dat de vorderingen van [bedrijf x] in conventie gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de vordering van [bedrijf y] tot opheffing van de beslagen worden afgewezen.
Verloop van de verdere procedure
4.40.
Aangezien beoordeling van de onder 3.5 onder I genoemde vordering mogelijk mede afhankelijk is van de inhoud van de in conventie nog te nemen aktes en ook in conventie nog geen eindvonnis wordt gewezen, zal de rechtbank (mede gelet op het belang van een goede proceseconomie) ook in reconventie iedere beslissing aanhouden totdat op de vorderingen in conventie wordt beslist.
4.41.
Om organisatorische redenen is dit vonnis niet gewezen door de rechter die de comparitie van partijen heeft geleid.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 20 november 2013voor het nemen van een akte aan de zijde van [bedrijf x] over hetgeen is vermeld onder 4.9, en 4.21 tot en met 4.23, en vervolgens voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van [bedrijf y],
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.type: WAB