De rechtbank overweegt als volgt. Uit voornoemde rapporten volgt zonder meer dat de mandelige muur in mei 2008, augustus 2009 en januari 2010 in slechte staat was (kwaliteitsniveau IV) en herstel binnen afzienbare termijn noodzakelijk was. Daar waar [eiser 1] en [eiser 2] onder verwijzing naar die rapporten hebben willen stellen dat de fundering in september 2010 bij de start van het funderingsherstel in dezelfde slechte staat was, heeft [gedaagde] dat onvoldoende weersproken en is ook dat vast komen te staan.
Uit de rapporten waar [eiser 1] en [eiser 2] naar verwijzen, volgt echter niet dat in september 2010 bij de start van het funderingsherstel een reëel en acuut gevaar bestond dat zonder funderingsherstel de met de mandelige muur en fundering verbonden huizen, óf één ervan, ernstige schade zouden ondervinden of verloren zouden gaan, en zulks op zo korte termijn dat niet kan worden gewacht op de uitkomst van behoorlijk overleg tussen de mede-eigenaars en, bij gebreke van overeenstemming, op de beslissing op een verzoek aan de kantonrechter. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
In de rapporten van het stadsdeel wordt geen hersteltermijn gegeven. Uit de brief van het stadsdeel aan de vorige eigenaar van het pand van [eiser 1] en [eiser 2] volgt dat het stadsdeel destijds van mening was dat binnen drie maanden met het funderingsherstel moest worden gestart. Een termijn van drie maanden is niet zo kort dat instemming van [gedaagde] of - als die uit zou blijven - een verzoek aan de kantonrechter niet meer mogelijk waren. Bovendien heeft het stadsdeel, toen binnen die termijn niet met het herstel was gestart, nooit daadwerkelijk een handhavingsbesluit genomen.
Dat de fundering volgens [bedrijf] ‘binnen afzienbare termijn’ diende te worden hersteld, leidt zonder nadere toelichting die ontbreekt, om dezelfde reden evenmin tot de conclusie dat instemming van [gedaagde] of een beslissing van de kantonrechter niet kon worden afgewacht.
Dat [eiser 1] en [eiser 2] het rapport van [bedrijf] ook zelf niet zo hebben begrepen dat zij direct actie moesten ondernemen, blijkt uit het feit dat er tussen dat rapport en de daadwerkelijke start van de werkzaamheden ruim een jaar is verstreken. [gedaagde] heeft bovendien onweersproken gesteld dat in het pand van [eiser 1] en [eiser 2] mensen hebben gewoond totdat de verbouwing startte, iets dat ook volgt uit de inhoud van de onder 1.10 genoemde email. Deze bewoning (‘anti-kraak’) tot aan de start van de werkzaamheden valt niet te rijmen met het door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde reële en acute gevaar bij de start van het funderingsherstel en doet dus af aan hun standpunt.