ECLI:NL:RBAMS:2013:8133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
AWB 12-6428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende medisch onderzoek en motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke op 25 juni 2012 door verweerder werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. Eiser stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, vooral met betrekking tot zijn psychische klachten die voortvloeien uit een posttraumatische stresstoornis (PTSS). Tijdens de zitting op 10 juli 2013 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts zonder deugdelijke motivering is afgeweken van het medisch oordeel van eisers behandelend psychiater. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 944,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6428

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. F. Lavell,
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde L. Hahn.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 augustus 2012 afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam bij [bedrijf] als [functie] gedurende 40 uur per week. Op 4 augustus 2010 is eiser voor dit werk uitgevallen vanwege psychische klachten na een ongeval.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 1 augustus 2012 op grond van de rapportages van de verzekeringsarts van 12 juni 2012 en de arbeidsdeskundige van 22 juni 2012 afgewezen, omdat eiser per die datum 0,00% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 september 2012, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder, in afwijking van het primaire besluit, overwogen dat eiser per 1 augustus 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen sprake is van ziekte of gebrek. Voor het overige handhaaft verweerder het primaire besluit.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1.
Artikel 5 van de Wet WIA bepaalt dat gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.2.
Artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.2.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Er is geen rekening gehouden met zijn psychische klachten die samenhangen met een posttraumatische stresstoornis (PTSS). Door zijn medicatie is hij slecht tot matig in staat om voor zichzelf te zorgen. Eiser verwerpt de stelling van verweerder dat wel sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, indien eiser vanwege zijn psychische intramuraal was opgenomen in een zorginstelling. Eiser is thans wel aangemeld voor een opname in een intramurale instelling, maar wacht nog op een daadwerkelijke opname. Sinds de WIA-aanvraag zijn zijn klachten echter niet verergerd. Volgens eiser is dan ook sprake van serieuze en objectiveerbare gezondheidsklachten.
3.3.
De verzekeringsarts heeft een dossierstudie verricht, op 22 mei 2012 een spreekuur met eiser gehad en op 4 juni 2012 een telefoongesprek met eiser gevoerd. Volgens de verzekeringsarts is mogelijk sprake van een psychische stoornis. Eiser is hiervoor in behandeling bij een specialist en gebruikt medicatie. Er is geen verklaring voor de zwijgzame houding van eiser. De woonsituatie is onduidelijk en ook de zorg en ondersteuning die hij krijgt. De dagbehandeling is nog steeds niet opgestart. De verzekeringsarts meent dat er geen reden is om een ernstige psychiatrische stoornis aan te nemen. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juni 2012 heeft de verzekeringsarts lichte beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen. Volgens de verzekeringsarts is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek.
3.4.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische grondslag van het primaire besluit heroverwogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting op 13 september 2012 en heeft een dossierstudie verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van veel tegenstrijdigheden en dat er geen consistentie is in het geheel aan klachten, symptomen en diagnose. Zo zou eiser 25 dagen opgenomen zijn geweest in Marokko, maar heeft hij geen gegevens van de onderzoeken in Marokko meegekregen. Verder blijkt uit de door eiser overgelegde verklaringen uit Marokko van de Clinique Rif niet van ernstig letsel, ernstige afwijkingen of pathologie. Er worden geen psychische klachten, hoofdklachten of behandeling daarvoor genoemd. Hoewel uit de verklaring van psychiater Sidali van 8 juni 2012 blijkt dat sprake was van een depressie en PTSS, blijkt uit het rapport van psychiater Hassing van 28 juni 2011 dat geen sprake is van psychopathologie kenmerkend voor een psychiatrische stoornis. De wisselende aandacht, oogcontact, geheugen en het algemeen voorkomen van eiser is van dien aard dat dit volgens de bezwaarverzekeringsarts niet past bij de diagnose ernstige depressie, ernstige PTSS en niet bij een psychotische stoornis. Om die reden concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake is van ziekte of gebrek als reden voor arbeidsongeschiktheid.
3.5.
De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in de rapportage van 7 januari 2013 op het standpunt gesteld geen aanleiding te zien om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Eiser heeft in beroep geen enkele medische informatie ingebracht waaruit de aard en ernst van zijn psychiatrische ziekte blijkt. Het enkele feit dat eiser zal worden opgenomen is onvoldoende, nu opnames om verschillende redenen worden gerealiseerd. Eiser uit weliswaar klachten maar die zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts niet gediagnosticeerd als symptoom van een ziekte.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig plaatsgevonden en is het daarop gebaseerde bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat psychiater S. Sidali in zijn brief van 8 juni 2012 concludeert dat bij eiser sprake is van een depressieve stoornis (eenmalige episode, ernstig zonder psychotische kenmerken) en PTSS (met verlaat begin). Tijdens een telefoongesprek met de verzekeringsarts heeft Sidali verder nog meegedeeld dat sprake is van een terugval van de psychotische kenmerken. Psychiater Hassing concludeert in haar brief van 28 juni 2011 dat er geen diagnose bij eiser gesteld kan worden vanwege zijn zwijgzame houding tijdens het psychiatrisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft, onder verwijzing naar die brief van psychiater Hassing, geconcludeerd dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis. De bezwaarverzekeringsarts is hiermee, zonder deugdelijke motivering, afgeweken van het medisch oordeel van eisers behandelend psychiater Sidali, terwijl de brief van Sidali – in tegenstelling tot de brief van Hassing – nu juist ziet op de periode rondom de datum in geding (te weten 1 augustus 2012). Evenmin heeft de bezwaarverzekeringsarts (telefonisch) contact met Sidali opgekomen om eisers gezondsheidssituatie te bespreken. Daar komt bij dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake is van een psychiatrische diagnose evenmin strookt met het medisch oordeel van Hassing, nu Hassing slechts concludeert dat geen diagnose gesteld kan worden door de zwijgzame houding van eiser. Voor zover verweerder zou menen dat eiser zijn klachten simuleert en/of dat psychiater Sidali niet als een betrouwbaar en geloofwaardig specialist zou moeten worden aangemerkt, dient verweerder die motivering aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
3.7.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder voorgesteld om een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen, zodat hij eisers situatie (nogmaals) met de bezwaarverzekeringsarts kan bespreken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting meegedeeld dat zijn voorkeur uitgaat naar een einduitspraak waarin verweerder wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen in plaats van toepassing van een bestuurlijke lus. Het is zijn ervaring dat toepassing van een bestuurlijke lus vaak geruime tijd in beslag neemt. Bovendien kan de rechtbank in een einduitspraak duidelijke en concrete instructies aan verweerder meegeven voor de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar. Nu de bestuurlijke lus is bedoeld ter wille van de burger, wijst de rechtbank het verzoek van verweerder om toepassing van de bestuurlijke lus af.
3.8.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.9.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt begroot op € 944,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor de zitting, € 472 per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB