ECLI:NL:RBAMS:2013:8228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
HA EXPL 13-362
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J. Verhoeven - van de Poel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruiksvergoeding en woonlasten tussen ex-samenwoners na beëindiging van de relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2013, gaat het om een vordering tot gebruiksvergoeding en het delen van woonlasten tussen ex-samenwoners na de beëindiging van hun relatie. De man, eiser in conventie, vorderde betaling van een gebruiksvergoeding en de helft van de woonlasten van de gezamenlijke woning, die hij sinds de beëindiging van de relatie alleen bewoonde en verhuurde. De vrouw, gedaagde in conventie, had de woning op 28 februari 2011 verlaten en was niet betrokken bij de verhuur. De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen gebruiksvergoeding verschuldigd was voor de periode van 1 maart 2011 tot 1 april 2013, omdat zij niet betrokken was bij de huur en de man het exclusieve gebruik had. Echter, vanaf 1 april 2013, na het uitbrengen van de dagvaarding, was de man niet langer exclusief gebruiker en dienden de woonlasten te worden gedeeld, aangezien de woning nog steeds verhuurd was en niet verkocht. De rechtbank wees de vordering van de man tot betaling van de gebruiksvergoeding van € 10.147,67 toe, evenals de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013. De vrouw werd ook veroordeeld tot betaling van € 10.295,26 en € 41,65 aan de man in reconventie, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1420209 \ HA EXPL 13-362
Uitspraak: 23 oktober 2013

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
nader te noemen: de man,
gemachtigde mr. J.W.C. Bruins,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: de vrouw,
gemachtigde mr. L. Laus,

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 13 maart 2013 inhoudende de vordering van de man,
  • de akte overlegging producties van 27 maart 2013 van de man,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, van 24 april 2013 van de vrouw, met producties.
Ingevolge het tussenvonnis van 8 mei 2013 heeft op 15 augustus 2013 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie en de akte vermindering van eis van de man, bevinden zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden in conventie en in reconventie

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
Partijen hebben gedurende ongeveer drie jaar een affectieve relatie met elkaar gehad, die medio juni 2010 is geëindigd. Partijen zijn niet gehuwd geweest, zijn geen geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan en hebben geen samenlevingscontract gesloten.
1.2
Op 1 april 2008 hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan [straatnaam] (hierna: de woning), waarvan zij ieder voor de helft eigenaar zijn. De woning staat thans te koop voor
€ 399.000,00.
1.3
De met de woning verband houdende lasten bedragen thans € 1.456,67 bruto per maand aan hypotheekrente en € 58,39 per maand aan bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren (hierna gezamenlijk: de woonlasten).
1.4
De man heeft de woning medio juni 2010 verlaten.
1.5
De vrouw heeft op 9 september 2010 de sloten van de woning vervangen en heeft van die datum tot maart 2011 het exclusief gebruik van de woning gehad.
1.6
Vanaf 1 juli 2010 worden de woonlasten uitsluitend door de man gedragen.
1.7
Bij kortgeding vonnis van 10 december 2010 (hierna: het kortgeding vonnis) van de voorzieningenrechter te [plaats] is de vrouw veroordeeld om - kort gezegd - de woning uiterlijk 28 februari 2011 te ontruimen, om de man € 3.297,76 aan gebruiksvergoeding te betalen over de periode van medio juni 2010 tot 1 september 2010 en om mee te werken aan de verkoop en de overdracht van de woning. Ten aanzien van het exclusief gebruik van de woning en de gebruiksvoorziening, behelst het kortgeding vonnis de volgende overwegingen, voor zover hier relevant:
“2.4. [gedaagde] woont per medio juni 2010 alleen in de woning en heeft de sloten van de woning vervangen, zodat [eiser] geen toegang meer heeft tot de woning. (…)
5.3. (…)
In dit geval zou dat betekenen dat [gedaagde], als exclusief gebruiker van de woning, [eiser] compenseert in de zin dat zij zijn (deel van de) woonlasten draagt. (…) [gedaagde] maakt al vijf maanden exclusief gebruik van de woning, terwijl niet zij, maar juist [eiser] alle woonlasten voldoet. De voorzieningenrechter acht [gedaagde], op grond van haar financiële situatie, niet in staat alle woonlasten te voldoen, zodat zij de woning onmogelijk exclusief in gebruik kan houden. (…) Gezien het bovenstaande is het niet meer dan redelijk dat [eiser], zolang de woning nog niet is verkocht, het exclusieve recht op het gebruik van de woning toekomt (en de woonlasten blijft dragen).
5.4. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] een termijn vergunnen om nieuwe woonruimte te zoeken. Zij zal uiterlijk op 28 februari 2011 de woning dienen te verlaten (…). Bij de vaststelling van deze termijn heeft de voorzieningenrechter bovendien rekening gehouden met de omstandigheid dat [eiser] aan [gedaagde] nog een bedrag van€ 10.295,26 verschuldigd is, dat [gedaagde] aan [eiser] een gebruiksvergoeding zal dienen te betalen voor elke maand dat zij de woning exclusief in gebruik heeft (gehad) en het in de lijn der verwachting ligt dat de gebruiksvergoedingen die zij uiterlijk op 28 februari 2011 verschuldigd is, het bedrag van € 10.295,26 overstijgen. Tot 28 februari 2011 mag [gedaagde] exclusief gebruik maken van de woning. De voorzieningenrechter acht immers (…) gezamenlijk gebruik van de woning uitgesloten.
5.7.
[eiser] is van mening dat [gedaagde] hem een vergoeding dient te betalen voor het gebruik van de woning over de periode van medio juni 2010 tot 1 september 2010. De hoogte van deze gebruiksvergoeding is door [eiser] begroot op € 3.297,76. (…)
5.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid recht op een gebruiksvergoeding. Een dergelijke vergoeding (…) strekt immers (…) tot compensatie van het gemis van het gebruik en genot van de woning die aan beide partijen in gelijke mate toekomen. Dat gebruik en genot ontbeert [eiser]. Gelet op (…) en [gedaagde] thans het alleengebruik van de woning heeft (…), had zij met een dergelijke vordering steeds rekening kunnen en behoren te houden.
5.9.
Dit betekent dat de gevraagde voorziening wordt toegewezen.”
1.8
De vrouw heeft de woning op 28 februari 2011 verlaten.
1.9
Met ingang van 1 mei 2011 wordt de woning verhuurd op basis van de Leegstandswet. De kale huurprijs bedraagt € 1.350,00 per maand.
1.1
De man heeft een nieuw slot op de woning gezet. De huurders en hijzelf beschikken over een exemplaar van de sleutel.

Vordering en verweer in conventie

2.
De man vordert - na vermindering van eis - dat de vrouw, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 7.508,60 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013;
b. de helft van de kosten van de woning vanaf 1 april 2013 (verminderd met eventuele huuropbrengsten);
c. de proceskosten van de man.
3.
De vordering van de man van € 7.508,60 is als volgt opgebouwd (zie productie 19 van de man):
Blijkens dit overzicht bedraagt de totale vordering van de man in conventie in totaal € 17.845,51, waarvan € 10.147,67 de door de vrouw aan hem tot 1 maart 2011 te betalen gebruiksvergoeding betreft en € 7.697,84 de helft van de woonlasten per maand minus de huuropbrengsten in de periode van maart 2011 tot en met maart 2013. Voor wat de gebruiksvergoeding tot 1 maart 2011 betreft, beroept de man zich op het kortgeding vonnis. Aan zijn vordering vanaf 1 maart 2011 legt de man ten grondslag dat beide partijen op grond van artikel 3:172 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden zijn naar evenredigheid bij te dragen tot de uitgaven die voortvloeien uit de gemeenschappelijke woning.
4.
De vrouw voert verweer tegen de vordering.
5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Vordering en verweer in reconventie

6.
De vrouw vordert dat de man, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 10.195,26 (de kantonrechter begrijpt uit het lichaam van de conclusie van eis in reconventie dat de vrouw in het petitum daarvan € 10.295,26 bedoelt en zal in het navolgende van laatstgenoemd bedrag uitgaan) en € 41,65 aan hoofdsom, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2013;
b. de proceskosten van de vrouw.
7.
De vrouw legt aan haar vordering van € 10.295,26 ten grondslag dat de man bij het kortgeding vonnis veroordeeld is dit bedrag aan haar te betalen (wegens een overeenkomst van geldlening). De vrouw wil niet langer wachten tot de verkoop van de woning en vordert dit bedrag daarom thans (opnieuw) in hoofdsom. Het door de vrouw gevorderde bedrag van € 41,64 betreft een nota van afkoppeling van de waterleiding.
8.
De man betwist de verschuldigdheid van beide bedragen niet.
9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling in conventie

10.
De kantonrechter zal in conventie achtereenvolgens de door de man gevorderde gebruiksvergoeding van juni 2010 tot maart 2011, de gevorderde woonlasten van maart 2011 tot en met maart 2013 en de gevorderde woonlasten vanaf april 2013 bespreken.
Gebruiksvergoeding medio juni 2010 tot maart 2011 € 10.147,67
11.
Tussen partijen is in geschil of de vrouw per medio juni 2010 alleen in de woning woonde, zoals de man stelt, of eerst vanaf september 2010, zoals de vrouw aanvoert.
12.
De man beroept zich - naar de kantonrechter begrijpt - op het gezag van gewijsde van het kortgeding vonnis, waarin onder 2.4 als vaststaand feit is opgenomen dat de vrouw per medio juni 2010 alleen in de woning woont (zie hiervoor rechtsoverweging 1.7).
13.
De kantonrechter overweegt dat aan een vonnis in kort geding geen gezag van gewijsde als bedoeld in artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toekomt (HR 16 december 1994, NJ 1995, 213). Een kortgeding vonnis bevat immers slechts voorlopige oordelen en beslissingen waaraan partijen in de bodemprocedure niet gebonden zijn. De enkele omstandigheid dat de vrouw niet in hoger beroep is gegaan van het kortgeding vonnis waarin dezelfde feiten aan de vorderingen ten grondslag waren gelegd, brengt niet met zich dat de rechter zich in de bodemprocedure moet onthouden van een herhaald onderzoek van die feiten. Het beroep van de man op het gezag van gewijsde faalt derhalve.
14.
Dit betekent dat thans (opnieuw) beoordeeld moet worden of de vrouw de woning vanaf medio juni 2010 of eerst vanaf september 2010 exclusief heeft gebruikt.
15.
De kantonrechter stelt vast dat de vrouw niet heeft weersproken dat de man de woning medio juni 2010 heeft verlaten. Sterker nog, onder punt 89 van de conclusie van antwoord in conventie stelt de vrouw dat de man vanaf medio juni 2010 zelf besloten heeft de woning niet meer te willen betrekken, daar hij woonruimte had in [plaats] en bij zijn vriendin in [plaats]. Dat de man zelf heeft besloten elders te gaan wonen is in dit kader niet relevant. De vraag die beantwoord moet worden is of de vrouw de woning alleen gebruikte en gedurende welke periode. Naar het oordeel van partijen volgt uit de stellingen van partijen genoegzaam dat de vrouw vanaf het moment dat de man de woning verliet (medio juni 2010) tot het vertrek van de vrouw uit de woning (28 februari 2011), alleen in de woning woonde. Dat de man tot 9 september 2010 nog over de sleutels van de woning beschikte en de woning kon betreden of dat hij soms langs kwam om spullen op te halen, zoals door de vrouw is betoogd, maakt dit oordeel niet anders. Uit deze enkele omstandigheden kan immers niet worden afgeleid dat de man in de woning woonde. De vrouw heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt nog beroepen op een e-mail van de man aan haar van 24 augustus 2010 (productie 3 conclusie van antwoord), waarin hij de vrouw - samengevat - verzoekt de sleutel uit het slot te halen en de logeerkamer vrij te maken omdat hij als mede-eigenaar ook het recht heeft de woning te betreden. Nog daargelaten dat uit die e-mail niet valt af te leiden dat de man daadwerkelijk gebruik van de woning heeft gemaakt - hij kondigt immers slechts aan dit te zullen doen - rechtvaardigt een dergelijk incidenteel verblijf van de man in de woning de conclusie dat sprake was van medegebruik van de woning door de man niet.
16.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de vrouw de man over de periode van medio juni 2010 tot maart 2011 een gebruiksvergoeding dient te betalen.
17.
Uitgangspunt bij mede-eigendom van een woning is dat het gebruik en genot van de woning de gezamenlijke eigenaars samen toekomt en dat zij de lasten samen dragen. In het geval van partijen had de vrouw gedurende acht en een halve maand alleen het gebruik en genot van de woning, terwijl de man alle woonlasten betaalde. Artikel 3:169 BW heeft mede tot strekking de deelgenoot die verstoken is van het gebruik en genot van een gemeenschappelijk goed schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. Bij de beantwoording van de vraag of en, zo ja, voor welk bedrag een gebruiksvergoeding aan in dit geval Martin betaald moet worden, dient op de voet van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 BW de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst tot maatstaf te worden genomen en dienen alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling te worden betrokken. In het onderhavige geval acht de kantonrechter het, alle omstandigheden afwegend, redelijk en billijk dat de vrouw de man een gebruiksvergoeding betaalt ter compensatie van het gemis van het gebruik en genot van de woning. Naar het oordeel van de kantonrechter had de vrouw met een dergelijke, door de man te vragen, gebruiksvergoeding steeds rekening behoren te houden.
18.
Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de door de man gestelde hoogte van de gebruiksvergoeding (hij heeft deze blijkens het hiervoor onder 3 opgenomen overzicht en de toelichting daarop berekend op € 10.147,67), zal de gebruiksver-goeding worden toegewezen als gevorderd.
19.
De door de man gevorderde wettelijke rente over dit bedrag van 1 februari 2013 is als onweersproken eveneens toewijsbaar.
Helft woonlasten minus huuropbrengsten 1 maart 2011 t/m 1 maart 2013 € 7.697,84
20.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vrouw moet delen in het verschil tussen de woonlasten en de huuropbrengsten per maand (hierna: het tekort), stelt de man dat vanaf 1 maart 2011 geen van partijen het exclusieve recht op gebruik en genot van de woning heeft. Volgens de man kan dit exclusieve gebruik ook niet van hem gevergd worden, dan wel is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij alle lasten dient te dragen.
21.
De vrouw voert als verweer dat de man vanaf 1 maart 2011 het exclusieve recht op gebruik en genot van de woning heeft. Nu hij de woning - zonder overleg met de vrouw - heeft verhuurd dient een eventueel tekort voor zijn rekening te blijven.
.
22.
De kantonrechter zal de vordering van de man afwijzen. Daartoe wordt overwogen dat de voorzieningenrechter het exclusieve recht op het gebruik en genot van de woning op vordering van de man vanaf 1 maart 2011 aan hem heeft toegekend, onder de verplichting om de woonlasten te blijven betalen (zie r.o. 5.3 hiervoor weergegeven onder 1.7). Het is de keuze van de man alleen geweest om de woning vervolgens te verhuren. De vrouw is daar weliswaar op enig moment van op de hoogte geraakt, maar is daar door de man niet bij betrokken. De vrouw heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de man de huurders en het huurcontract heeft geregeld, dat hij het contact met de huurders onderhoudt en dat de man weigert de vrouw een sleutel van de woning te geven. Onder deze omstandigheden gaat het niet aan om de vrouw achteraf tegen te werpen dat de man niet het exclusieve gebruik van de woning had en de helft van het tekort voor rekening van de vrouw te brengen. Gelet op de uitspraak van het kortgeding vonnis, behoefde de vrouw met een dergelijke nabetaling ook geen rekening te houden. Dat de woning in de bewuste periode enige tijd niet verhuurbaar is geweest in verband met een lekkage, zoals door de man nog is betoogd, leidt niet tot een ander oordeel, ook niet indien deze lekkage is ontstaan in de periode dat de vrouw de woning gebruikte. De man had vanaf 1 maart 2011 het exclusieve recht op het gebruik van de woning en een en ander ligt derhalve in zijn risicosfeer.
Helft woonlasten minus huuropbrengsten vanaf 1 april 2013
23.
Anders is dit voor het door de man gevorderde tekort vanaf 1 april 2013. Door het uitbrengen van de dagvaarding op 13 maart 2013 heeft de man de vrouw kenbaar gemaakt dat hij niet langer gebonden wilde zijn aan het kortgeding vonnis voor zover dit ziet op het exclusieve recht de woning te gebruiken. Op dit moment is de woning nog steeds niet verkocht, ziet het er niet naar uit dat verkoop op korte termijn zal plaatsvinden en verblijven er nog steeds huurders in de woning. Gelet op deze gewijzigde omstandigheden, is de kantonrechter van oordeel dat het aangewezen is dat het tekort vanaf 1 april 2013 door partijen wordt gedeeld. Partijen dienen dan voortaan ook samen het beheer over de woning te voeren. Dit betekent dat niet alleen de verhuur van de woning in overleg dient plaats te vinden, maar ook de activiteiten die de verkoop van de woning kunnen bevorderen.
24.
Dit onderdeel van de vordering van de man zal derhalve worden toegewezen.

Beoordeling in reconventie

De vorderingen van de vrouw € 10.295,26 en € 41,65
25.
Nu de man de vorderingen van de vrouw niet betwist - in tegendeel, hij heeft beide bedragen opgenomen in het hiervoor onder 3 opgenomen overzicht - houdt de kantonrechter het ervoor dat hij het in kortgeding gevoerde verweer dat de lening niet opeisbaar is, omdat partijen geen termijn voor terugbetaling zijn overeengekomen, in de onderhavige procedure niet voert. Dit sluit ook aan bij artikel 6:38 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat indien geen termijn voor nakoming (terugbetaling) is overeengekomen, terstond nakoming kan worden gevorderd.
26.
Het voorgaande leidt ertoe dat de in reconventie door de vrouw gevorderde hoofdsommen zullen worden toegewezen.
27.
De gevorderde wettelijke rente is als onweersproken eveneens toewijsbaar.

Beoordeling in conventie en reconventie

28.
Nu partijen ex-partners zijn, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 10.147,67 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt de vrouw om de man vanaf 1 april 2013 de helft van de woonlasten minus de huuropbrengsten te betalen totdat de woning zal zijn verkocht;
in reconventie
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 10.295,26 en € 41,65, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2013 tot aan de dag van voldoening;

in conventie en reconventie

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door F.J. Verhoeven - van de Poel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter