1.Op 1 maart 2013 heeft eiser aanvragen ingediend om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) over de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2013. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden aangaande de langdurigheidstoeslag over het jaar 2013 ingetrokken. Ter beoordeling staan daarom thans de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011.
2.1Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag over het jaar 2008 afgewezen, omdat eiser over de vijf jaar voorafgaand aan het jaar 2008 geen gegevens heeft verstrekt over zijn inkomen. Hierdoor is niet vast te stellen of eiser voldoet aan het vereiste voor een langdurigheidstoeslag - zoals neergelegd in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - dat hij gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar (van 2003 tot en met 2007) geen inkomen mag hebben gehad dat hoger is dan de bijstandsnorm.
2.2Op grond van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - zoals dat gold tot 1 januari 2009 en voor zover van belang - verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.
2.3Eiser heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat uit Suwinet kan worden afgeleid dat hij over de jaren van 2003 tot en met 2007 geen inkomen heeft gehad dat hoger is dan de bijstandsnorm. Ter zitting heeft eiser erkend dat Suwinet geen gegevens bevat over de hoogte van het inkomen over in ieder geval een deel van de periode van 2003 tot en met 2007. Gelet hierop en nu eiser zelf op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij in bedoelde periode een inkomen had op bijstandsniveau, heeft verweerder de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag over het jaar 2008 naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
3.1Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag over de jaren 2009, 2010 en 2011 afgewezen, omdat eiser in 2008 twee maanden (van 1 augustus tot 30 september 2008) stond ingeschreven voor een MBO 3 opleiding. Hierdoor voldoet hij niet aan het vereiste voor een langdurigheidstoeslag dat hij drie jaar voorafgaand aan de jaren 2009, 2010 en 2011 geen opleiding mag hebben gevolgd.
3.2Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
3.3Op grond van artikel 8, eerste lid aanhef, en onder d, en tweede lid, aanhef onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag en hebben deze regels in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
3.4Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening Langdurigheidstoeslag WWB (hierna: Verordening) van de gemeente Amsterdam komt de belanghebbende die een opleiding als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie als genoemd in de WSF 2000 volgt, of deze volgde in de drie jaar die voorafgaan aan de peildatum, niet in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag.
3.5Op grond van artikel 6 van de Verordening kan het college besluiten in gunstige zin af te wijken van de regels, in gevallen waarin strikte toepassing van de regels leiden tot een onbillijke of onredelijke situatie voor de aanvrager.
3.6Volgens paragraaf 5.5.1.5 van de Werkvoorschriften WWB (hierna: Werkvoorschriften) zijn uitgesloten van een langdurigheidstoeslag aanvragers die in de achterliggende 36 maanden voor korte of langere tijd beantwoorden aan één of meer van de onderstaande kenmerken:
- scholier of student zijn geweest;
- het hoofdverblijf buiten Nederland hebben gehad.
3.7 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder studenten en mensen die gestudeerd hebben drie jaar voorafgaand aan de aanvraag in de Verordening en de Werkvoorschriften ten onrechte categoriaal heeft uitgesloten van een langdurigheidstoeslag. Ook binnen de groep van studenten en ex-studenten kunnen zich immers personen bevinden die geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de WWB. Eiser heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 20 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:CA3895).
3.8De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. In de toelichting bij de wijziging van de WWB in verband met de decentralisering van de langdurigheidstoeslag (TK 2008-2009, 31441, nr. 12), waarnaar eiser ook heeft verwezen, is vermeld dat ‘door de zinsnede “geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” al wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.’ Hieruit blijkt dat de wetgever studenten bij de wijziging van de WWB al heeft genoemd als voorbeeld van een groep die niet in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. Gelet hierop is het categoriaal uitsluiten van studenten en ex-studenten in de Verordening en de Werkvoorschriften niet in strijd met artikel 36, eerste lid, van de WWB. Uit de enkele omstandigheid dat de wetgever studenten niet in de wet uitgesloten heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat studenten niet categoriaal mogen worden uitgesloten. De wetgever heeft er immers juist voor gekozen om de (nadere) regels omtrent de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd door de gemeenteraden in Verordeningen te laten vastleggen. De rechtbank merkt in dat kader nog op dat artikel 6 van de Verordening ruimte biedt om in het individuele geval in gunstige zin af te wijken van de categoriale uitsluiting, indien de regels leiden tot een onbillijke of onredelijke situatie voor de aanvrager.
De uitspraak waar eiser naar heeft verwezen acht de rechtbank met verweerder op dit punt niet relevant, nu deze ziet op een andere situatie dan de onderhavige. Het ging daar om het categoriaal uitsluiten van personen aan wie gedurende de referteperiode arbeidsverplichtingen waren opgelegd.
3.9Eiser heeft voorts betoogd dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van de Werkvoorschriften en eiser niet vanwege het volgen van een opleiding had moeten uitsluiten van de langdurigheidstoeslag. Eiser stond immers slechts twee maanden ingeschreven voor een opleiding, waardoor er in zijn geval geen uitzicht was op inkomensverbetering.
3.1De rechtbank overweegt dat in 5.5.1.5. van de Werkvoorschriften is opgenomen dat aanvragers die in de achterliggende 36 maanden voor
korteof langere tijd student zijn geweest, zijn uitgesloten van een langdurigheidstoeslag. Nu er wordt gesproken van korte tijd, is in de Werkvoorschriften voorzien in de situatie van eiser, namelijk dat hij voor korte tijd stond ingeschreven voor een opleiding. Daarom is geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
3.11Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag over de jaren 2009, 2010 en 2011 terecht afgewezen op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening en paragraaf 5.5.1.5 van de Werkvoorschriften.