ECLI:NL:RBAMS:2013:8784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13- 33
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve grondslagen voor partijdigheid rechter

In deze zaak heeft verzoekster op 9 februari 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. O.J. van Leeuwen, kantonrechter te Amsterdam, omdat zij meende dat de rechter zich partijdig had getoond. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens een getuigenverhoor de getuige niet voldoende tijd gaf om vragen te beantwoorden en dat zij onterecht met een bewijsopdracht was belast in plaats van de wederpartij. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking op 3 april 2013 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen grond vormden voor de vrees dat de rechter partijdig was of de schijn van partijdigheid op zich had geladen. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat verzoekster een onjuist beeld van de rechtspraak had en dat haar verwijten aan de rechter niet op feiten waren gebaseerd. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster eerder zonder grond een wrakingsverzoek had ingediend, wat werd beschouwd als misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank besloot dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster tegen de rechter niet in behandeling zouden worden genomen, en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beschikking op het op 9 februari 2013 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 13- 33 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. O.J. van Leeuwen, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een beschikking van de wrakingskamer d.d. 9 juli 2012 op een eerder verzoek van klaagster tot wraking van de rechter met rekestnummer HA RK 12-250;
  • het (aanvullend) verzoek tot wraking van 9 februari 2013;
  • het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 27 februari 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 26 februari 2013.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzittingen van 27 februari en 20 maart 2013, waar de rechtbank verzoekster en de rechter heeft gehoord. De uitspraak is bepaald op 3 april 2013.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoekster is eiseres in de bij de rechtbank aanhangige zaak met rolnummer 1349478 CV EXPL 12-16098. Die zaak is bij de rechter in behandeling.
Op 25 juni 2012 heeft verzoekster de rechter gewraakt. Dat verzoek is op 9 juli 2012 zonder mondelinge behandeling als kennelijk ongegrond afgewezen. Naar het oordeel van de toenmalige wrakingskamer (in een andere samenstelling dan de huidige) berustte het verzoek op de onjuiste en niet door feiten gestaafde veronderstelling van klaagster dat in haar zaak al een beslissing zou zijn genomen en dat die beslissing door de rechter wel aan de advocaat van de tegenpartij van verzoekster maar niet aan haar zou zijn meegedeeld. De wrakingskamer heeft tevens bepaald dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter niet in behandeling zou worden genomen.
In de zaak van verzoekster is op 6 februari 2013 door de rechter een getuigenverhoor gehouden. De rechter heeft verzoekster tenslotte, na diverse verzoeken om het verhoor van de getuige niet meer te verstoren, wegens ordeverstoring laten verwijderen.
Op 27 februari 2013 heeft de wrakingskamer beslist dat het verzoek van verzoekster van 9 februari 2013 zal worden beschouwd als een nieuw wrakingsverzoek en dat verzoekster ondanks de beslissing van 9 juli 2012 ontvankelijk is in dit nieuwe verzoek. Daartoe heeft de wrakingskamer overwogen dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om op haar eerste verzoek te worden gehoord.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 27 februari 2013 is klaagster in de gelegenheid gesteld om, conform haar verzoek, schriftelijk te reageren op de schriftelijke reactie van de rechter.
Van klaagster is geen nadere reactie meer ontvangen.

2.De gronden van het verzoek

Verzoekster heeft in haar verzoek tot wraking allerlei beslissingen van de rechter opgesomd en verwijten jegens de rechter geuit zonder aan te geven waarom dit van vooringenomenheid van de rechter blijk geeft. Het verzoek tot wraking is, daarmee rekening houdend, gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
De rechter heeft zich partijdig getoond door onder meer bij het getuigenverhoor de getuige niet voldoende tijd te geven om vragen te beantwoorden en door bij een tussenvonnis verzoekster met een bewijsopdracht te belasten in plaats van de tegenpartij.

2.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat zich geen reden tot wraking heeft voorgedaan.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekster genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd en in onderling verband, geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval partijdig is dan wel de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Uit haar toelichting bij de behandeling bleek nog eens dat verzoekster een beeld van de rechtspraak heeft dat geen grondslag vindt in wet of regelgeving. Daarop gebaseerde eisen dan wel verwijten aan de rechter merkt zij daarom ten onrechte aan als ‘vooringenomenheid van de rechter’.
3.5
Hierbij merkt de rechtbank ten slotte op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Hiermee wordt bedoeld dat onwelgevallige beslissingen eventueel in hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld.
4. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er termen om reeds thans te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster, voor zover gericht tegen de rechter in de behandeling van deze zaak, niet in behandeling zullen worden genomen. Verzoekster heeft in de zaak die de rechter in behandeling heeft reeds tweemaal zonder grond een wrakingsverzoek ingediend, kennelijk met als enige doel de voortgang van de hoofdzaak te belemmeren. Dat moet worden beschouwd als misbruik van het wrakingsinstrument.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met rolnummer CV EXPL 12-16098 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter die haar zaak in behandeling heeft niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mrs. C. von Meyenfeldt, voorzitter, R.H. de Vries en T.J.M. Gijsberts, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.