Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
en L. Voetelink, leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam (Afdeling Privaatrecht), hierna: de rechters.
1.De procedure
- het wrakingsverzoek met bijlagen van 22 april 2013;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 14 mei 2013 op het ingediende wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de rechters niet in de wraking berusten;
- een brief van mr. G.L.H. Houtzagers, advocaat van de Staat der Nederlanden, van 22 mei 2013, waarin hij mededeelt niet op de zitting van 24 mei 2013 aanwezig te zullen zijn.
2.De feiten
Ter zitting van 22 november jl. heeft de rechter-commissaris het getuigenverhoor aan de zijde van [A] gesloten en heeft zij bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor akte uitlating contra-enquête.Vervolgens heeft [verzoeker] een akte uitlaten contra-enquête genomen en [A] een antwoordakte uitlating contra-enquête.Het in die akten gestelde heeft de rechtbank aanleiding gegeven enkele uitgangspunten te formuleren voor de contra-enquête. Die uitgangspunten luiden als volgt, waarbij zij aangetekend dat, uiteindelijk, het probandum maatgevend is.1. Getuigen die kunnen verklaren over de betrouwbaarheid van [verzoeker] en/of [A] worden gehoord voor zover die verklaring in voldoende relatie staat tot het probandum.2. Getuigen die in het kader van de onderhavige procedure reeds zijn gehoord, worden, om redenen van proceseconomie, niet opnieuw gehoord. Dit is mogelijk anders indien nieuwe ontwikkelingen nadere vragen aan de betrokken getuige noodzakelijk maken.3. Getuigen die kunnen verklaren over de omstandigheden rond het vertrek van [verzoeker] bij [advocatenkantoor] zijn toelaatbaar nu dit onderwerp in de enquête (met het oog op de betrouwbaarheid van hetgeen [verzoeker] daarover eerder heeft verklaard) ook aan de orde is geweest.Op basis van deze uitgangspunten kunnen in ieder geval worden gehoord de getuigen(de namen van 9 getuigen volgen).
Het verzoek van [verzoeker] tot het horen van de overige door hem genoemde getuigen wordt vooralsnog niet gehonoreerd. [verzoeker] zal, desgewenst, te gelegener tijd nader kunnen toelichten waarom een of meer van die getuigen onder de bovenvermelde uitgangspunten vallen (en dus zouden moeten worden gehoord).(…);
3.Het verzoek en de gronden daarvan
alledoor [A] naar voren gebrachte getuigen toegelaten. Dit is in strijd met het door de rechtbank zelf geformuleerde uitgangspunt en met elementaire beginselen van een goede procesorde. Ook het bezwaar van [verzoeker] dat geen van de getuigen van [A] iets kan verklaren over het probandum is door de rechtbank verworpen. Dit bezwaar is overigens – nadat de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden – terecht gebleken. Nu [verzoeker] voornemens is hetzelfde te doen jegens [A] als [A] jegens [verzoeker] heeft gedaan – te weten getuigen te laten verklaren over de onbetrouwbaarheid van de ander – mag dat niet van de rechtbank. Verwezen wordt naar de hiervoor geciteerde brief van 25 maart 2013. Dat is oneerlijk en zonder aantoonbare juridische grondslag verregaand ongunstig voor [verzoeker] en gunstig voor [A]. Het is onduldbaar dat [A] getuigen mag laten horen die niets over het probandum kunnen verklaren, maar wel iets nadeligs over [verzoeker], en dat [verzoeker] geen getuigen mag laten horen om dit te weerleggen. Een en ander is in strijd met artikel 6 EVRM en leidt tot twijfel aan de onpartijdigheid van de rechtbank, aldus [verzoeker].
4.Het standpunt van de rechters
5.De beoordeling van het verzoek
zodrade feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn.
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
C.P.E. Meewisse, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2013 in tegenwoordigheid van mr. M. Veraart, griffier.