ECLI:NL:RBAMS:2013:8902

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
HA RK 122.2013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoeker], die zich niet-ontvankelijk verklaard zag. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een brief van de griffier van 25 maart 2013, waaruit [verzoeker] concludeerde dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn. Het verzoek werd vier weken na deze brief ingediend, wat door de rechtbank als te laat werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker], als jurist en voormalig advocaat, in staat was om tijdig advies in te winnen en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet voldoende waren om de vertraging te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de indiening van een wrakingsverzoek na vier weken in deze context niet meer als tijdig kon worden aangemerkt. Hierdoor werd het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld en verklaarde de rechtbank [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking van 24 mei 2013 op het op 23 april 2013 ingekomen en onder rekestnummer C/13/540638 / HA RK 122.2013 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. M.W. van der Veen, J. Thomas
en L. Voetelink, leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam (Afdeling Privaatrecht), hierna: de rechters.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek met bijlagen van 22 april 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 14 mei 2013 op het ingediende wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de rechters niet in de wraking berusten;
  • een brief van mr. G.L.H. Houtzagers, advocaat van de Staat der Nederlanden, van 22 mei 2013, waarin hij mededeelt niet op de zitting van 24 mei 2013 aanwezig te zullen zijn.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2013, alwaar verzoeker, zijn raadsman en de rechters zijn gehoord. Bij de behandeling van het verzoek waren aanwezig mr. A.A.J. Wissink, griffier van deze rechtbank en mr. A.M. Landsmeer, advocaat te Amsterdam en kantoorgenote van mr. A.R.J. Croiset van Uchelen (de advocaat van [A]). De wrakingskamer heeft op 24 mei 2013 mondeling uitspraak gedaan. Ter zitting is medegedeeld dat de beschikking op 31 mei 2013 zal worden afgegeven.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. verzoeker (hierna te noemen: [verzoeker]) treedt op als eiser in de zaak die is aangevangen in 2010 onder zaak/rolnummer 461948 / HA ZA 10-1929. Gedaagden in die zaak zijn [A] (hierna te noemen: [A]), de naamloze vennootschap [B] en de Staat der Nederlanden;
in bovenvermelde zaak is op 9 maart 2011 een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is aan [A] een bewijsopdracht verleend. In dit kader is een aantal door [A] voorgedragen getuigen gehoord;
op de rolzitting van 9 januari 2013 heeft de raadsman van [verzoeker] een akte uitlating contra-enquête genomen. In deze akte heeft [verzoeker] opgave gedaan van 26 getuigen;
bij brief van 25 maart 2013 van mr. A.A.J. Wissink, griffier, is namens de rechtbank aan de raadslieden van [verzoeker] en [A] onder meer het volgende medegedeeld:
Ter zitting van 22 november jl. heeft de rechter-commissaris het getuigenverhoor aan de zijde van [A] gesloten en heeft zij bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor akte uitlating contra-enquête.Vervolgens heeft [verzoeker] een akte uitlaten contra-enquête genomen en [A] een antwoordakte uitlating contra-enquête.Het in die akten gestelde heeft de rechtbank aanleiding gegeven enkele uitgangspunten te formuleren voor de contra-enquête. Die uitgangspunten luiden als volgt, waarbij zij aangetekend dat, uiteindelijk, het probandum maatgevend is.1. Getuigen die kunnen verklaren over de betrouwbaarheid van [verzoeker] en/of [A] worden gehoord voor zover die verklaring in voldoende relatie staat tot het probandum.2. Getuigen die in het kader van de onderhavige procedure reeds zijn gehoord, worden, om redenen van proceseconomie, niet opnieuw gehoord. Dit is mogelijk anders indien nieuwe ontwikkelingen nadere vragen aan de betrokken getuige noodzakelijk maken.3. Getuigen die kunnen verklaren over de omstandigheden rond het vertrek van [verzoeker] bij [advocatenkantoor] zijn toelaatbaar nu dit onderwerp in de enquête (met het oog op de betrouwbaarheid van hetgeen [verzoeker] daarover eerder heeft verklaard) ook aan de orde is geweest.Op basis van deze uitgangspunten kunnen in ieder geval worden gehoord de getuigen(de namen van 9 getuigen volgen).
Het verzoek van [verzoeker] tot het horen van de overige door hem genoemde getuigen wordt vooralsnog niet gehonoreerd. [verzoeker] zal, desgewenst, te gelegener tijd nader kunnen toelichten waarom een of meer van die getuigen onder de bovenvermelde uitgangspunten vallen (en dus zouden moeten worden gehoord).(…);

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de grond dat de rechtbank met twee maten meet. [verzoeker] verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 6.11 van het tussenvonnis van 9 maart 2011. Hierin is – kort gezegd – het uitgangspunt geformuleerd dat getuigen die niet kunnen verklaren over de kern van de zaak niet worden toegelaten. De rechtbank heeft
alledoor [A] naar voren gebrachte getuigen toegelaten. Dit is in strijd met het door de rechtbank zelf geformuleerde uitgangspunt en met elementaire beginselen van een goede procesorde. Ook het bezwaar van [verzoeker] dat geen van de getuigen van [A] iets kan verklaren over het probandum is door de rechtbank verworpen. Dit bezwaar is overigens – nadat de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden – terecht gebleken. Nu [verzoeker] voornemens is hetzelfde te doen jegens [A] als [A] jegens [verzoeker] heeft gedaan – te weten getuigen te laten verklaren over de onbetrouwbaarheid van de ander – mag dat niet van de rechtbank. Verwezen wordt naar de hiervoor geciteerde brief van 25 maart 2013. Dat is oneerlijk en zonder aantoonbare juridische grondslag verregaand ongunstig voor [verzoeker] en gunstig voor [A]. Het is onduldbaar dat [A] getuigen mag laten horen die niets over het probandum kunnen verklaren, maar wel iets nadeligs over [verzoeker], en dat [verzoeker] geen getuigen mag laten horen om dit te weerleggen. Een en ander is in strijd met artikel 6 EVRM en leidt tot twijfel aan de onpartijdigheid van de rechtbank, aldus [verzoeker].
[verzoeker] en zijn raadsman hebben zich ter zitting – naar aanleiding van vragen van de voorzitter van de wrakingskamer – voorts op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Het verzoek is met de nodige terughoudendheid gedaan. Een besluit tot wraking wordt hoe dan ook niet lichtvaardig genomen. Er is enige tijd genomen om advies in te winnen van verschillende personen, onder wie twee hoogleraren en een aantal rechters die “meekijken” met deze zaak en dit heeft verschillende reacties opgeleverd, aldus [verzoeker]. Het kost vervolgens enige tijd om deze reacties zorgvuldig te wegen en om tot het opstellen van het wrakingsverzoek te komen. Hierbij is van belang dat dit een uitzonderlijke procedure betreft tussen een advocaat en een gewezen rechter. Bovendien staan voor [verzoeker] zeer grote belangen op het spel. De “zaak [A]” heeft hem immers een pensioengat van negen jaar opgeleverd.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben zich blijkens hun schriftelijke reactie van 14 mei 2013 – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het is onjuist dat zij bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van getuigen strenger zijn voor [verzoeker] dan voor [A]. Ook bij het verhoor van de getuigen van [A] stond voorop dat vragen over de betrouwbaarheid van [verzoeker] of [A] in voldoende relatie dienden te staan tot het probandum. Dit uitgangspunt is bij het beoordelen van de getuigenverzoeken en de toelaatbaarheid van vragen steeds zoveel mogelijk gehanteerd en uitdrukkelijk en herhaaldelijk tijdens de verhoren door de rechter-commissaris aan partijen medegedeeld. In de brief van 25 maart 2013 is een drietal uitgangspunten geformuleerd. Op basis hiervan is een verzoek tot het horen van 17 getuigen vooralsnog niet gehonoreerd. [verzoeker] is echter in de gelegenheid gesteld te gelegener tijd toe te lichten waarom die 17 getuigen in een later stadium alsnog zouden moeten worden gehoord.
Op de vraag van de voorzitter van de wrakingskamer of de rechters opmerkingen hebben ten aanzien van de tijdigheid van indiening van het wrakingsverzoek, hebben de rechters geantwoord dat het niet aan hen is om hierover een oordeel te hebben. Op dit punt refereren zij zich aan het oordeel van de wrakingskamer.

5.De beoordeling van het verzoek

De ontvankelijkheid van [verzoeker]
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37 Rv moet een verzoek tot wraking worden gedaan
zodrade feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] niet tijdig is gedaan en overweegt daartoe het volgende.
De directe aanleiding voor het wrakingsverzoek is gelegen in de brief van de griffier van deze rechtbank van 25 maart 2013. Het wrakingsverzoek dateert van vier weken later, te weten van 22 april 2013.
Juist is dat [verzoeker], ondanks de tamelijk dwingende woordkeus “zodra” van artikel 37 Rv, enige tijd dient te worden gegund voor beraad en overleg. Ook het opstellen van het verzoek mag enige tijd vergen. Echter, de omstandigheden die [verzoeker] heeft aangevoerd als verklaring voor het voormelde tijdsverloop, rechtvaardigen naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat het verzoek pas vier weken na de bedoelde brief is ingediend. [verzoeker], zelf jurist en ook gedurende lange tijd advocaat, werd bijgestaan door een raadsman en was aldus in de gelegenheid om aanstonds na ontvangst van de brief met hem – en desgewenst ook met anderen – overleg te voeren over de opportuniteit van een verzoek tot wraking. Niet, althans onvoldoende gebleken is van de noodzaak dat dit overleg langere tijd moest duren. Dat in dit geval sprake zou zijn van een bijzondere procedure die [verzoeker] tot extra zorgvuldigheid heeft genoopt en dat voor hem grote belangen op het spel staan, acht de wrakingskamer niet dermate uitzonderlijk dat hem reeds hierom een ruimere termijn zou moeten worden gegund voor het indienen van een wrakingsverzoek. Dat in dit geval sprake is van een reeds lang lopende bodemprocedure – en de vertraging derhalve relatief beperkt kan worden geacht – kan evenmin leiden tot de conclusie dat aan [verzoeker] een ruimere termijn zou moeten worden gegund voor het indienen van het verzoek.
De indiening van een wrakingsverzoek na een periode van vier weken kan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet meer tijdig worden genoemd.
[verzoeker] is derhalve niet ontvankelijk en aan de inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek wordt dan ook niet toegekomen.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres voorzitter, mrs. R.H. de Vries en
C.P.E. Meewisse, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2013 in tegenwoordigheid van mr. M. Veraart, griffier.