ECLI:NL:RBAMS:2013:8950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-168
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rolrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van mr. A.W.H. Vink, rolrechter in een civiele procedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Moszkowicz, heeft op 18 juni 2013 een wrakingsverzoek ingediend, nadat haar verzoek om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord op 29 mei 2013 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rolrechter na het geven van zijn rolbeschikking geen verdere bemoeienis meer heeft met de zaak, waardoor de mogelijkheid tot wraking vervalt. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk is, omdat de rolrechter zijn rol in de zaak heeft beëindigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beschikking op het onder rekestnummer HA RK 13-168 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
zaakdoende te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. R. Moszkowicz,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.W.H. Vink in zijn hoedanigheid van rolrechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
 Het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 juni 2013;
 Een kopie van een verkorte rollijst van 29 mei 2012 met daarin opgenomen een mondeling gegeven afwijzende rolbeschikking op een verzoek van verzoekster tot nader uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord;
 een brief van de griffier van 18 juni 2013 waarin opgenomen een afwijzende beslissing van de rolrechter op een verzoek van verzoekster om herziening van de rolbeschikking van 29 mei 2012.

1.Feiten

Klaagster is gedaagde partij in een zaak die onder rolnummer 1418131 HA EXPL 13-296 bij de rechtbank in behandeling is. De zaak is op 12 maart 2013 bij de rechtbank aangebracht. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen van 24 april 2013 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
Na een verzoek om aanhouding, is de zaak op de rol van 24 april 2013 verwezen naar de rol van 29 mei 2013 met de mededeling dat in beginsel geen verder uitstel zou worden toegestaan.
Op 28 mei 2013 heeft verzoekster opnieuw een verzoek tot aanhouding gedaan welk verzoek op de rol van 29 mei 2013 door de rolrechter is afgewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 26 juni 2013 voor het wijzen van vonnis.
Bij brief van 12 juni 2013 heeft verzoekster herziening van de afwijzende rolbeschikking van 29 mei 2013 verzocht.
Bij brief van 18 juni 2013 heeft de rolrechter bij monde van de griffier het verzoek afgewezen.

2.De beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het verzoek

2.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan een rechter die een zaak in behandeling heeft, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Een wraking kan worden verzocht ten aanzien van iedere rechter die een zaak behandelt. Onder iedere rechter wordt in dit verband verstaan iedere rechter die "bemoeienis heeft met de desbetreffende zaak". Dat kan dus ook gelden voor een rolrechter.
2.3
Echter, nadat de rolrechter in kwestie zijn rolbeschikking heeft gegeven en bevestigd, moet zijn bemoeienis met de zaak geacht worden te zijn beëindigd. Daarmee komt de mogelijkheid van wraking te vervallen. Volgens vaste opvatting immers kan een wrakingsverzoek niet meer worden ingediend, als de betreffende rechter (zijn aandeel in) de behandeling van de zaak heeft beëindigd. Het doel van een wraking - de rechter verdere behandeling van de zaak te beletten – kan dan namelijk niet meer aan de orde zijn.
2.3
Het onderhavige verzoek dient naar het oordeel van de wrakingskamer daarom aanstonds als niet ontvankelijk te worden afgewezen.
3. Voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 39 lid 1 Rv bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling gegeven recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de wrakingskamer niet toe omdat het verzoek aanstonds niet ontvankelijk wordt verklaard.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer:
 Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. E.R.S.M. Marres, voorzitter, R.H. de Vries en A.W.J. Ros, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.