ECLI:NL:RBAMS:2013:9460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
AMS 13-1239
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.D. Reiling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijschrijven afgetopte vakantie-uren en goed werkgeverschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de gemeente Amsterdam over de afwijzing van het bijschrijven van afgetopte vakantie-uren. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A. Billiet-de Jonge, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente, waarin zijn verzoek om bijschrijving van verlofuren werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente als goed werkgever de werknemer had moeten informeren over het nieuwe beleid met betrekking tot verlofuren en hem een concreet voorstel had moeten doen. De rechtbank stelde vast dat de werknemer in 2011 een verlofstuwmeer had opgebouwd van 451:28 uren, waarvan 135 uren op 31 december 2011 waren afgetopt. De gemeente had niet aannemelijk gemaakt dat zij de werknemer tijdig had geïnformeerd over de aftopping van de verlofuren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gedaan om een passende oplossing te vinden voor het verloftegoed van de werknemer, ondanks dat de werknemer zelf een voorstel had gedaan voor de afbouw van zijn verlofstuwmeer. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, vastgesteld op € 1.180,-, en het griffierecht van € 160,- diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2013 in de zaak tussen

[naam1], eiser

(gemachtigde mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Dienst Stadstoezicht,
verweerder
(gemachtigde mr. J.A.E. Schabracq en H.J.B. de Nijs).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de e-mail van 25 augustus 2013 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen onderling tot een oplossing van het geschil te komen. Partijen hebben bij brieven van 9 september 2013 aan de rechtbank meegedeeld dat er niet tot een oplossing van het geschil is gekomen en hebben de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak ter zitting voort te zetten.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 29 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser is werkzaam bij [naam2]).
2.
Eiser heeft gedurende een aantal jaren een verlofstuwmeer aan vakantieverlof en compensatieverlof opgebouwd. Eind 2011 was zijn verlof opgelopen tot een totaal van 451:28 uren. Op grond van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) was het voor eiser toegestaan om in totaal 259:11 uren verlof mee te nemen naar het jaar 2012. Op 31 december 2011 is het teveel aantal verlofuren, te weten 135 uren, van eisers totaal aantal verlofuren afgetopt.
3.
In de loop van 2012 heeft eiser bij zijn leidinggevende een verzoek ingediend om zijn afgetopte compensatie- en vakantie uren bij te schrijven bij zijn huidige verloftegoed. Bij e-mail van 25 augustus 2012 heeft eisers leidinggevende aan eiser meegedeeld dat zijn verzoek met betrekking tot het bijschrijven van het verlof niet wordt gehonoreerd en dat deze uren niet worden vergoed. De reden van afwijzing is het te laat indienen van het verzoek tot bijschrijven van de uren. Eiser heeft hiertegen op 5 september 2012 een bezwaarschrift ingediend.
4.
Bij besluit van 30 november 2012 heeft verweerder aan eiser 49 compensatie-uren over het jaar 2010 en een verschuivingstoeslag over dat jaar toegekend.
5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat artikel 6.4 van de NRGA een dwingendrechtelijke bepaling bevat en dat het aantal vakantieverlofuren dat boven het maximum uitstijgen daarom zullen vervallen.
6.
In artikel 6.4 van de NRGA is het volgende bepaald.
1.
Op 31 december van elk kalenderjaar is het aantal vakantie-uren van de ambtenaar maximaal anderhalf keer het jaarlijks voor hem geldend vakantieverlof.
2.
Op 31 december vervallen alle uren die uitstijgen boven het maximum, genoemd in het eerste lid.
3.
Vervallen vakantie-uren worden niet uitbetaald.
7.
Op grond van artikel 6.5 van de NRGA vindt tijdens het dienstverband geen uitbetaling van vakantie-uren plaats, tenzij anders geregeld.
8.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de e-mail van 25 augustus 2012 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.
Vaststaat dat het teveel aantal vakantieverlofuren (hierna: verlofuren) van 135 uren op 31 december 2011 zijn afgetopt. Eiser heeft nadien aan zijn leidinggevende verzocht om hem deze uren alsnog ter beschikking te stellen in de vorm van verlof of uitbetaling. Bij de e-mail van 25 augustus 2012 heeft zijn leidinggevende afwijzend op dit verzoek gereageerd.
10.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Eiser heeft immers aan verweerder verzocht een besluit te nemen over zijn verlofuren. De rechtbank is voorts van oordeel dat de e-mail van 25 augustus 2012 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De e-mail is afkomstig van eisers leidinggevende, die namens verweerder, in reactie op eisers verzoek heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met zijn verzoek. Het afwijzende antwoord op het verzoek van eiser is gelet daarop een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, slot, van de Awb en daarmee een besluit. Dat in de e-mail geen bezwaarclausule is vermeld doet aan het voorgaande niet af. Eiser heeft immers binnen de termijn een bezwaarschrift ingediend zodat hij niet in zijn belangen is geschaad.
11.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder van het in de NRGA ten aanzien van de verlofuren bepaalde kan afwijken. Eiser heeft daartoe gesteld dat deze rechtspositieregeling sinds 1 oktober 2008 in werking is getreden en dat in de jaren nadien het teveel aantal verlofuren nooit is afgetopt. Op grond hiervan is het vertrouwen ontstaan dat ook op 31 december 2011 de uren niet afgetopt zouden worden. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet tijdig te informeren dat met ingang van 2011 het overschot aan verlofuren zou worden afgetopt. Verweerder heeft dit in oktober/november 2011 voor het eerst kenbaar gemaakt dat hiervan sprake zou zijn, zodat eiser geen kans heeft gehad zijn verlofuren te doen laten slinken. Verweerder was op de hoogte van het verlofstuwmeer en had op grond daarvan een alternatief plan moeten bieden. Daarbij komt dat hij zelf een voorstel heeft gedaan om de uren in 2012 op te nemen. Het had op de weg van verweerder gelegen om akkoord te gaan met dit plan, aangezien daarmee het probleem opgelost had kunnen worden. Daarbij is van belang dat eisers oude leidinggevende[naam3] op 7 november 2011 een e-mail had gestuurd inhoudende dat het verlofstuwmeer kon worden uitbetaald dan wel een plan kon worden opgesteld voor het daaropvolgende jaar. Aan deze e-mail mochten gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend dat zijn uren niet werden afgetopt, aldus eiser. Daarnaast heeft eiser gedurende het jaar 2011 getracht in totaal 206 uren op te nemen, maar ook dit is door verweerder niet gehonoreerd. Verweerder heeft in strijd met het goed werkgeverschap, dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel, ten onrechte aan eiser geen kans geboden om de verlofuren te doen laten slinken.
12.
Verweerder heeft erkend dat de aftopping van de verlofuren voor het eerst heeft plaatsgevonden in 2011. Verweerder heeft daarbij gesteld dat vóór de invoering van het Servicehuis Personeel in april 2011 de uren – in tegenstelling tot het geldende NRGA – niet werden afgetopt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser wist dat zijn verlofuren met ingang van 2011 zouden worden afgetopt. Volgens verweerder is er vanaf 2010 veel aandacht besteed door met name het management/teamleiders aan het bekend maken van de afbouw van verlofstuwmeren. Zo is dit onderwerp in werkoverleggen diverse malen besproken met als doel medewerkers erop te wijzen dat verlofstuwmeren in de toekomst niet langer zijn toegestaan. Met eiser is in ieder geval eind 2011 gesproken over mogelijkheden om het verlofstuwmeer van eiser af te bouwen. Met de e-mail van[naam3] was de mogelijkheid aan eiser aangereikt om tot een oplossing te komen voor eisers verlofstuwmeer. Uit de e-mail van[naam3] blijkt niet dat er aan eiser – contrair aan de regels van de NRGA – tot uitbetaling van zijn verlofuren zou worden overgegaan. Voorts was eiser in ieder geval op 2 november 2011 bekend dat de verlofuren zouden worden afgetopt. Eiser had vervolgens nog twee maanden om zijn verlof te doen laten slinken, aldus verweerder. Eiser heeft echter eerst eind december 2011 een verzoek ingediend om verlof op te nemen in 2012. Eiser had op dat moment kunnen weten dat zijn verzoek zou worden afgewezen, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat medewerkers vóór 1 maart van elk kalenderjaar hun vakantieverlofaanvragen moeten hebben ingediend. Het aanvragen van verlof na 1 maart kan tot gevolg hebben dat het verlof om die reden wordt geweigerd. Dit is in het geval van eiser in 2011 als in 2012 gebeurd. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid dat zijn verlof tijdig wordt opgenomen, aldus verweerder.
13.
De rechtbank stelt vast dat, na het besluit van 30 november 2012 waarin 49 uren compensatieverlof is toegekend, het geschil tussen partijen thans nog betrekking heeft op de afwijzing van het toekennen van de 135 afgetopte uren vakantieverlof. Voorts is niet in geschil dat de aftopping van de verlofuren voor de eerste keer in 2011 heeft plaatsgevonden.
14.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in een e-mail van 28 oktober 2011, die op 2 november 2011 onder meer naar eiser is doorgestuurd, heeft verklaard dat leidinggevenden zeer terughoudend omgaan met het toekennen van verlof en in geval van weigering van aangevraagd verlof rekening houden met overschotten aan verlof en compensatie-uren. Bovendien is vermeld dat medewerkers die een overschot willen wegwerken daarvoor de gelegenheid moeten krijgen waarbij de afspraken over de wijze van aanvragen van verlof worden gehandhaafd. Voorts staat vast dat de manager Uitvoering, Vrolijk, op 7 november 2011 een mail heeft gestuurd naar eisers leidinggevende,[naam3], met de volgende tekst: [naam4] spant de kroon voor wat betreft een verlofstuwmeer. Wil jij een goed onderbouwd voorstel doen hierover? Uitbetalen, niet overwerken, plan voor opnemen volgend jaar, etc? Uiteraard in overleg met hemzelf.”[naam3] heeft vervolgens op diezelfde dag met eiser gesproken. Uit de e-mail van 7 november 2011, welke[naam3] in antwoord op de mail van Vrolijk heeft gestuurd, die beide ook zijn doorgestuurd naar eiser, blijkt dat eiser heeft verklaard dat hem in 2011 206 uur verlof is geweigerd en dat hij zijn overschot aan verlofuren in 2012 wil inplannen.[naam3] heeft daarop geantwoord dat dit niet kan en dat eiser het teveel aantal uren moet laten uitbetalen. Tot slot staat in de e-mail dat eiser hierover met Vrolijk in gesprek wil. In antwoord op deze e-mail heeft eiser op 7 november 2011 Vrolijk een e-mail gestuurd en daarin verklaard “graag mee te willen werken aan het omlaag brengen van zijn verlofsaldo oftewel “het plan voor opnemen volgend jaar””. Eiser heeft herhaald dat hij in 2011 al geprobeerd had zijn verlofsaldo omlaag te brengen maar dat hem 206 uren is geweigerd. Eisers voorstel is om het overschot aan verlof in het jaar 2012 in te plannen om zodoende het verlofsaldo naar een aanvaardbaar niveau te brengen. Dit alles in overleg met de teamleider. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser van 15 november 2011 tot 12 december 2011 vakantieverlof heeft gehad. Nadien heeft eiser op 31 december 2011 getracht zijn verlof in te plannen. Dit is niet gelukt omdat het Servicehuis Personeel niet beschikbaar was.
15.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van verweerder om als goed werkgever eiser voor te lichten omtrent het nieuwe beleid ten aanzien van de verlofuren, en de mogelijkheden voor zijn verloftegoed en hem een concreet voorstel te doen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er geen gegevens bekend zijn waaruit blijkt dat er voorafgaand aan 28 oktober 2011 aan eiser en de andere medewerkers formeel is meegedeeld dat met ingang van 31 december 2011 de overschotten aan verlofuren zullen worden afgetopt. Voorts heeft verweerder ter zitting bevestigd dat eisers leidinggevende vóór 7 november 2011 nooit formeel met hem over de afbouw van zijn verlofstuwmeer heeft gesproken. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eiser tijdig terzake heeft geïnformeerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld.
16.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het de plicht van verweerder was om een regeling te treffen voor de afbouw van het verlof. Uit de weergave van de feiten en omstandigheden in overweging 14 komt naar voren dat verweerder geen structurele oplossing heeft geboden voor het grote aantal verlofuren van eiser. Verweerder heeft hier tegenover aangevoerd dat eiser gedurende het jaar 2011 zijn leidinggevende nimmer heeft verzocht om een regeling voor de afbouw van zijn verlofoverschot. Deze stelling kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet baten. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat het treffen van maatregelen op de weg van verweerder lag, en dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder eiser eerder dan in november 2011 heeft ingelicht over het nieuwe beleid terzake van verlofuren. In het licht van die zorgplicht doet de door verweerder genoemde omstandigheid dat eiser de opname van zijn verlof in eigen hand heeft en zelf moet zorgdragen dat hij een verzoek tot opnemen van verlof indient, niet ter zake. Uit de e-mail van 7 november 2011 blijkt dat het management op de hoogte was van het grote verlofstuwmeer van eiser. Voorts is van belang dat er in de e-mail van 28 oktober 2011 staat dat werknemers zoveel mogelijk de gelegenheid moeten krijgen om het overschot aan verlof weg te werken en in de e-mail van 7 november 2011 van Vrolijk de mogelijkheid wordt geboden voor een plan voor het jaar 2012. Door aldus de verantwoordelijkheid voor het registreren van het verlof en het treffen van een regeling ter afbouw van het verlof bij eiser neer te leggen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld zoals een goed werkgever betaamt. Verweerder is als werkgever immers primair verantwoordelijk voor het regelmatig opnemen van verlof en een goede verlofregistratie. Dit oordeel is in overeenstemming met de vaste jurisprudentie op dit punt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004: AP8243).
17.
Voorts blijkt uit het dossier dat eiser op 7 november 2011 een voorstel voor de afbouw van zijn verlofstuwmeer bij zijn leidinggevende heeft neergelegd en dit voorstel op dezelfde datum per email aan de manager heeft gestuurd. Er is na het gesprek op en de e-mail van 7 november 2011 niet kenbaar met eiser gesproken over het verloftegoed en het is aan eiser overgelaten om op het onderwerp terug te komen en een oplossing aan te dragen. Het is niet aannemelijk geworden dat verweerder voorafgaand aan het besluit van 25 augustus 2012 aan eiser aantoonbaar een concreet voorstel heeft gedaan voor de compensatie van zijn verloftegoed. Ook dit acht de rechtbank niet in lijn met wat van een goed werkgever verwacht mag worden. De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval verweerder gelet op zijn verantwoordelijkheid en zorgplicht als werkgever onvoldoende in het werk heeft gesteld om een passende oplossing te vinden voor eisers verloftegoed.
18.
Voor zover verweerder heeft gesteld dat het aftoppen van de verlofuren dwingendrechtelijk is vastgesteld en daar om die reden in geen geval van kon worden afgeweken zodat een regeling eiser niet zou baten, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 33.1 van de NRGA bepaalt dat verweerder bevoegd is om in individuele gevallen af te wijken van de NRGA. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er in het jaar 2011 bij andere medewerkers ook tot een afwijkende regeling is gekomen waardoor het overschot aan verlofuren op 31 december 2011 niet is afgetopt. De rechtbank volgt verweerders standpunt dan ook niet.
19.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij geldt dat verweerder in strijd met goed werkgeverschap eiser niet tijdig heeft ingelicht over het aftoppen van vakantieuren, en niet voldoende heeft gedaan om te zorgen dat eiseres verlofstuwmeer binnen een redelijke termijn kon worden afgebouwd, en zodoende eisers opgebouwde vakantieuren niet verloren behoefden te gaan. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg van verweerder ligt om als goed werkgever een regeling te treffen met eiser met betrekking tot zijn afgetopte verlofuren. Zo’n regeling vereist een afweging die de rechtbank met de aanwezige informatie niet kan maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Met het oog op de nieuwe besluitvorming overweegt de rechtbank dat verweerder daarbij acht dient te slaan op het bepaalde in artikel 33.1 van de NRGA welke aan verweerder de bevoegdheid geeft om in individuele gevallen af te wijken van de NRGA.
20.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.180,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.180,- , te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, rechter,
in aanwezigheid van mr. E.M. Kolkman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB