ECLI:NL:RBAMS:2013:BY8448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV12-19536
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding bij beëindiging dienstverband na 14 jaar

In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag van de eiser, die 14 jaar in dienst was bij de gedaagde, kennelijk onredelijk is. De eiser, geboren op 7 januari 1958, was op het moment van ontslag 54 jaar oud en had een dienstverband met de besloten vennootschap Hajenius B.V. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de gedaagde geen adequate maatregelen heeft genomen om de gevolgen van het ontslag voor de eiser te verzachten. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden over herplaatsing, en er zijn geen voorzieningen getroffen zoals outplacement of scholing. De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde de arbeidsovereenkomst op een te korte termijn heeft opgezegd, waardoor de eiser in een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt terechtkwam.

De eiser vorderde een schadevergoeding van € 80.000,00 voor materiële en € 7.500,00 voor immateriële schade. De kantonrechter oordeelt dat de eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 14.500,00 bruto, ter compensatie van de materiële schade die hij heeft geleden door het kennelijk onredelijke ontslag. De kantonrechter wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de eiser immateriële schade heeft geleden. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal op € 1.497,64 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2013 door de kantonrechter M.V. Ulrici.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
AFDELING PRIVAATRECHT, TEAM KANTON
Kenmerk : CV 12-19536
Datum : 14 januari 2013
245
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam:
[eiser]
wonende te [--]
eiser, nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. M. Velsink
t e g e n:
de besloten vennootschap HAJENIUS B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen Hajenius
gemachtigde: mr. P. Caris
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
-de dagvaarding van 11 juni 2012 inhoudende de vordering van [eiser] met bewijsstukken
-de conclusie van antwoord van Hajenius met bewijsstukken
Bij tussenvonnis van 27 augustus 2012 is bepaald dat de procedure schriftelijk zou worden voortgezet. Vervolgens zijn ingediend:
-de conclusie van repliek van [eiser] met bewijsstukken
-de conclusie van dupliek van Hajenius.
Daarna is vonnis bepaald. Door omstandigheden heeft vervolgens een andere kantonrechter de zaak moeten overnemen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1.Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.Hajenius exploiteert sinds 1826 een sigarenzaak aan het Rokin te Amsterdam. Hajenius is sinds 1 april 2006 eigendom van de besloten vennootschap Swedisch Match Cigars BV (verder Swedisch Match). Swedisch Match richt zich op het ontwikkelen, produceren en verkopen van tabakproducten; Hajenius is het enige verkooppunt in Nederland.
1.2.[eiser], geboren op 7 januari 1958 en thans derhalve 55 jaar oud, is op 1 december 1997 bij Hajenius in dienst getreden. Het betrof een dienstverband voor 40 uur per week. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 3.127,24 bruto exclusief vakantiegeld per maand. De arbeidsovereenkomst van [eiser] bevat een non-concurrentiebeding van een jaar. [eiser] heeft recht op een pensioenopbouw.
1.3.De functie van [eiser] was shopmanager. Naast [eiser] waren nog circa een tiental medewerkers bij Hajenius in dienst; het merendeel (parttime of oproep-) winkelmede-werkers en een promotiemanager. [eiser] heeft altijd goed gefunctioneerd.
1.4.Uit een persbericht van oktober 2010 volgt dat de Deense Scandanivian Tobacco Group (verder STG) Swedisch Match per 4 oktober 2010 heeft overgenomen. STG heeft een geschatte winst van circa € 140 mio.
1.5.Op 20 juli 2011 heeft Hajenius voor [eiser] op bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning aangevraagd. Daarbij heeft Hajenius aangevoerd dat sprake was van een geleidelijke omzetvermindering, dan wel werkvermindering en dat op de personeelskosten circa € 58.000,00 bezuinigd diende te worden om het bedrijf weer gezond te maken. De arbeidsplaats van één medewerker, die van [eiser], zou komen te vervallen. [eiser] heeft verweer gevoerd. Bij brief van 1 november 2011 heeft het UWV Werkbedrijf de ontslagvergunning verleend.
1.6.Bij brief van 8 november 2011 heeft Hajenius de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 januari 2012. [eiser] heeft bij brief van 23 november 2011 betoogd dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat een onjuiste opzegtermijn in acht was genomen.
1.7.Hajenius heeft betwist dat sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. Op 21 juni 2011 heeft Hajenius de niet in acht genomen opzegtermijn alsnog uitgekeerd.
1.8.Per 4 april 2012 is [eiser] bij de besloten vennootschap Golfpark Groendael BV als manager golfclub in dienst getreden. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar en derhalve eindigend per 1 april 2013. Het salaris bedraagt
€ 4.000,00 bruto per maand. Er wordt geen pensioen voor [eiser] opgebouwd.
Vordering
2.[eiser] vordert - na wijziging van eis - een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, met veroordeling van Hajenius aan hem te voldoen een bedrag van
€ 80.000,00 bruto ter zake van materiële en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, althans een ander bedrag, dan wel de schade te vergoeden op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.[eiser] stelt dat hij ten tijde van het ontslag 54 jaar oud was, hij zich ruim 14 jaar had ingezet voor het bedrijf van Hajenius, dat zijn kansen op de arbeidsmarkt door zijn leeftijd en het concurrentiebeding, waaraan hij gebonden is, uiterst beperkt zijn en beëindiging van het dienstverband zonder enige vergoeding derhalve kennelijk onredelijk is.
4.Bij repliek voegt [eiser] daar nog aan toe, dat hij een belangrijk deel pensioenopbouw mist en hij niet in staat is een vergelijkbaar salaris te verdienen. Bovendien is het allerminst zeker dat zijn dienstverband met Golfpark Groendael zal worden verlengd.
Verweer
5.Hajenius verweert zich tegen deze vordering. Hajenius voert allereerst aan dat nu [eiser] niet heeft voldaan aan de vereisten van de dagvaardingsprocedure zoals opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met name niet aan artikel 111 lid 3 Rv, zijn vordering moet worden afgewezen. Hajenius stelt dat de proceskosten nodeloos zijn gemaakt, mede nu een deel van de vordering van [eiser] in een later stadium is ingetrokken. Hajenius stelt daarbij dat [eiser] de werkelijk gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.500,00 dient te vergoeden.
6.Inhoudelijk betwist Hajenius - kort gezegd en voor zover relevant - dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Hoewel Hajenius erkent dat het ontslag gevolgen voor [eiser] heeft gehad, blijkt niet dat [eiser] na zijn ontslag langdurig werkloos zou zijn gebleven. Gelet op de kennis van [eiser], zijn ervaring en verwachte mogelijkheden op de arbeidsmarkt, alsmede het ontbreken van enige substantieel belemmerende omstandigheid, was dan ook op het moment van beëindiging de reële verwachting dat [eiser] binnen korte termijn een vervangende inkomstenbron moest kunnen genereren. En die verwachting bleek juist te zijn.
7.Bovendien had Hajenius een groot belang bij het beëindigen van het dienstverband, nu zij in financieel zwaar weer verkeerde en nog verkeert. Een besparing op de personeelskosten was een van de noodzakelijke maatregelen om te komen tot een gezonde bedrijfsvoering. Herplaatsing was niet mogelijk; er was geen vacature. Nu het UWV heeft erkend dat sprake was van een zeer slechte financiële situatie, is er geen bedrag beschikbaar voor een afvloeiingsregeling.
8.Mocht niettemin een schadevergoeding worden toegekend, dan wijst Hajenius erop dat [eiser] geen schade heeft geleden. Ook wijst zij op het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2010; de eventuele vergoeding is slechts een pleister op de wonde en er dient rekening te worden gehouden met de slechte financiële situatie van Hajenius. Als er al sprake is van een schade dan kan worden uitgegaan van een werkloosheidsperiode van 6 maanden. De dan aanwezige schade berekent Hajenius op niet meer dan € 5.313,86 bruto. Hajenius acht zich voor niet meer dan 50% van dit bedrag aansprakelijk.
Beoordeling
9.Het eerst opgeworpen verweer van Hajenius, uit hoofde van artikel 111 lid 3 Rv, zal worden gepasseerd. Hoewel de kantonrechter met Hajenius van mening is dat de dagvaarding van [eiser] wel heel summier is opgesteld, is niettemin duidelijk waar het [eiser] om gaat. Bovendien bevat artikel 111 lid 3 Rv niet de hier door Hajenius bepleite sanctie van niet-ontvankelijkheid. Daarnaast geldt bij een (vordering leidend tot een) schadestaat procedure dat de hoogte van de schade niet behoeft te worden onderbouwd; alleen het feit dat schade is geleden moet komen vast te staan. Het is voorts de keuze van Hajenius geweest zeer omstandig over dit punt (en de later ingetrokken vordering rond het loon over de gemiste opzegtermijn) te concluderen, zodat Hajenius eventueel nodeloos gemaakte proceskosten aan zichzelf te wijten heeft.
10.Kern van het geschil tussen partijen is vervolgens de vraag of het ontslag van [eiser] kennelijk onredelijk is te achten. Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is geldt als uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden beoordeeld of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, waarna wordt toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend moet worden. Daarbij is het enkele feit dat geen voorziening voor de werknemer getroffen is, onvoldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle omstandigheden van het geval of is voldaan aan de in de wet neergelegde maatstaf die inhoudt dat de werkgever zich rond het gegeven ontslag moet gedragen conform de algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
11.[eiser] heeft zijn vordering gegrond op het zogenoemde gevolgencriterium van het 2e lid onder b van artikel 7: 681 BW. Bij de beoordeling hiervan stelt de kantonrechter voorop dat het UWV terecht heeft gesteld dat de beslissing van de werkgever om de organisatie anders in te richten slechts marginaal getoetst kan worden door het UWV. Hetzelfde geldt voor de kantonrechter; immers ook voor de kantonrechter geldt dat zij niet op de stoel van de werkgever kan gaan zitten en dat enkel beoordeeld dient te worden of Hajenius in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen cq of een redelijk handelend werkgever tot dezelfde afweging zou zijn gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan - op basis van de stukken en de thans bekende omstandigheden - worden gezegd dat Hajenius in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen het management van de winkel op een andere wijze te organiseren. Daarmee is het belang van Hajenius bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voldoende aangetoond.
12.Vervolgens dienen de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor [eiser] beoordeeld te worden. Voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van de beëindiging voor [eiser] ernstig waren; zijn positie op de arbeidsmarkt ten tijde van de opzegging was bepaald niet gunstig te noemen, gezien enerzijds zijn leeftijd (54 jaar) en anderzijds zijn gedurende langere tijd eenzijdige werkervaring (14 jaar).
13.Voorts wordt meegewogen, dat niet is gesteld of gebleken :
- dat Hajenius iets heeft gedaan om de gevolgen van het ontslag voor [eiser] te verzachten, integendeel Hajenius heeft de arbeidsovereenkomst op (te) korte termijn opgezegd;
- dat Hajenius met [eiser] heeft gesproken over herplaatsing, intern of extern;
- dat Hajenius [eiser] rond het ontslag scholing, outplacement of iets dergelijks heeft aange-boden om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten;
- dat Hajenius bij de opzegging van het dienstverband [eiser] uit eigener beweging heeft ontheven van het concurrentiebeding;
- dat de financiële situatie van Hajenius zodanig is, dat er voor [eiser] geen enkele voorziening kon worden getroffen.
Ook is niet gesteld of gebleken dat er andere maatregelen door Hajenius zijn genomen om kosten te besparen, zodat de reorganisatie zich vertaald heeft in ontslag van [eiser]. Alleen [eiser] is derhalve geconfronteerd met de gevolgen van de bedrijfseconomische problemen.
14.Het feit dat [eiser] per 1 april 2012 elders een functie (voor bepaalde tijd) heeft gevonden, wordt niet meegewogen. Dit was ten tijde van de opzegging niet te voorzien en Hajenius heeft er niets aan bijgedragen.
15.Onder deze omstandigheden beoordeelt de kantonrechter de opzegging van de arbeidsover-eenkomst met [eiser] als kennelijk onredelijk, nu de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn afgezet tegen de belangen van Hajenius. Van Hajenius had het treffen van enige (vorm van) voorziening voor [eiser] verwacht mogen worden, zoals bijvoorbeeld een beëin-diging op een langere termijn dan de nu genomen 1,5 maand, waarbinnen Hajenius nog kon genieten van de arbeidsprestaties van [eiser] en deze kon zoeken naar een functie elders, het aanbieden van scholing of het treffen van een financiële overgangsmaatregel, zodat [eiser] qua inkomen niet direct zou terugvallen op een WW-uitkering.
De gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar.
16.Vervolgens dient te worden beoordeeld welke schadevergoeding [eiser] toekomt. Daarbij heeft te gelden dat de hoogte van de vergoeding dient te worden vastgesteld op basis van artikel 6:97 ev BW; aan de hand van de naar verwachting door de werknemer als gevolg van het ontslag te lijden - materiële en immateriële - schade, aangeknoopt bij de mate waarin de schade aan de werknemer resp. werkgever valt toe te rekenen en gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever.
17.Dat [eiser] materiële schade heeft geleden staat vast, ook al heeft hij inmiddels elders een baan gevonden. Dit betreft een nieuw dienstverband zonder anciënniteit, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvan thans niet vast staat dat deze voor onbepaalde tijd zal worden voortgezet en bovendien bouwt [eiser] geen pensioen op.
18.Deze schade becijfert de kantonrechter als volgt. Ten tijde van de opzegging leek het op basis van algemeen bekende statistische gegevens redelijk te verwachten dat [eiser] tenminste een jaar nodig zou hebben om elders een baan te vinden, in welke periode [eiser] zou terugvallen op een WW-uitkering en dus op 75/70% van zijn laatstgenoten loon. Het verschil tussen het loon van [eiser] bij Hajenius (circa € 40.500,00 bruto per jaar, inclusief vakantiegeld) en een (eventuele) WW-uitkering van [eiser] (circa € 28.000,00 bruto per jaar) is € 12.500,00 bruto per jaar.
19.Deze schade is geheel aan Hajenius toe te rekenen. Immers, [eiser] valt in casu niets te verwijten, terwijl Hajenius duidelijk te kort is geschoten in haar verplichtingen als goed werkgever. De materiële schadevergoeding aan inkomen zal worden bepaald op € 12.500,00 bruto. De gemiste pensioenopbouw over een jaar wordt op een bedrag van € 2.000,00 bruto geschat.
20.In casu is te weinig gesteld om te tot het oordeel te komen dat [eiser] door het tekortschieten van Hajenius immateriële schade heeft geleden. Daartoe is (onvrede met) de beëindiging van het dienstverband onvoldoende. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.
21.Dit betekent dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
22.Bij deze uitkomst van de procedure wordt Hajenius veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser].
BESLISSING
De kantonrechter:
I.verklaart voor recht dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
II.veroordeelt Hajenius tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 14.500,00 bruto terzake van schadevergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
III.veroordeelt Hajenius in de kosten van de procedure, gevallen aan de zijde van [eiser] en per heden bepaald op:
- voor verschuldigd griffierecht €207,00
- voor het exploot van dagvaarding €90,64
- voor salaris van gemachtigde €1.200,00
In totaal: €1.497,64
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
IV.wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter