Parketnummer: 13/524459-09 (Promis)
Datum uitspraak: 28 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren in [plaats] op [1951],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.M. Römer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 juni 2009 te Hilversum (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 158.000,- euro, in elk geval van (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [A], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die [A] meermalen (opzettelijk dreigend) de woorden heeft toegevoegd:
"Ik moet geld hebben, ik moet vijfduizend gulden hebben" en/of ij gaan met je mee, want je moet geld halen" en/of die [A] (daarbij) meermalen met kracht in het gezicht gestompt/geslagen en/of
- onder zijn jas een gebaar heeft gemaakt in de richting van die [A], alsof hij (verdachte) een vuurwapen op die [A] richtte en/of (daarbij) die [A] (daarbij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Ik moet morgen die vijftigduizend gulden hebben" en/of
- die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "als je niet betaalt dan kom ik je opzoeken, waar je ook bent" en/of "Ik zal je kop verbouwen" en/of "er zit een kanker in je kop en die moet eruit en die sla ik er wel uit" en/of "als ik het geld niet krijg, schiet ik je door je kop" en/of "ik kom naar je huis toe en dan zul je het weten" en/of "ik rijg je open en je hebt van [verdachte] al eens een pak slaag gehad, maar vergeleken bij mij was dat
nog niets" en/of "ik sla je kop aan flarden, je gaat in de kofferbak en je gaat naar de Ardennen" en/of
- die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik wil dat je weet, dat ik elke vrijdag geld wil hebben en ook werk" en/of (daarbij) met een vleesvork in de arm en/of het bovenbeen van die [A] heeft gestoken en/of
- met een vleesvork een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het gezicht van die [A].
(artikel 317 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.1. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het door de raadsvrouw van medeverdachte R. Raven (parketnummer 13/524458-09) gevoerde verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging vanwege schending van de redelijke termijn. Indien door de rechtbank over twee weken vonnis wordt gewezen, heeft deze strafprocedure in totaal 3 jaar, 7 maanden en 4 dagen geduurd. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie deelt het standpunt van de verdediging dat de redelijke termijn is geschonden, maar voert aan dat dit niet zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding hoeft volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358) echter niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De overschrijding van deze termijn zal, indien tot een veroordeling wordt gekomen, worden verdisconteerd in de strafmaat. De officier van justitie is dus ontvankelijk in haar vervolging.
3.2. Geldigheid van de dagvaarding
3.2.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging nietig dient te worden verklaard, nu meerdere bestanddelen niet voldoende specifiek zijn omschreven. Het is voor verdachte niet duidelijk of de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen door verdachte zelf of door zijn medeverdachte zouden zijn gepleegd. Ook is de ten laste gelegde periode te ruim. Er zijn bovendien geen tijdsbepalingen opgenomen bij de uitvoeringshandelingen. Ten slotte is ook de pleegplaats niet voldoende specifiek omschreven, nu enkel wordt gesproken over Hilversum en het dossier aanknopingspunten biedt voor andere plaatsen in Nederland. De tenlastelegging is onvoldoende concreet om verweer te kunnen voeren.
3.2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de dagvaarding geldig, nu het feit volgens haar voldoende is gespecificeerd. De omstandigheid dat voor de uitvoeringshandelingen niet is opgenomen dat deze "door verdachte of zijn medeverdachte" zijn gepleegd, kan gezien worden als een kennelijke verschrijving.
3.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen, zoals die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn vastgesteld.
In de tenlastelegging is de pleegperiode voldoende duidelijk omschreven en ook de verschillende uitvoeringshandelingen zijn voldoende geconcretiseerd. Deze uitvoeringshandelingen vallen binnen de ten laste gelegde periode. Ook ten aanzien van de pleegplaats, tevens de woonplaats van verdachte, bestaan geen onduidelijkheden. De rechtbank overweegt dat uit de wijze waarop het dossier is samengesteld en de inhoud van het dossier duidelijk valt af te leiden waar verdachte van wordt beschuldigd en ook voor de verdediging is voldoende duidelijk waartegen zij verweer zou moeten voeren. Het verweer tot nietigheid van de dagvaarding wordt derhalve verworpen.
Ook voor het overige is de dagvaarding geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
De bewijsmiddelen kunnen de conclusie dragen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Vastgesteld kan worden dat de aangever verdachte heeft gevraagd te bemiddelen bij de inning van een vordering. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. Uit de aangifte blijkt dat het om enkele grote geldbedragen en wekelijkse kleine bedragen ging, die aan verdachte moesten worden betaald. Deze aanname wordt door verdachte betwist, nu hij verklaart dat aangever zelf mocht bepalen hoeveel geld hij aan verdachte gaf. Het dossier biedt echter voldoende bewijs dat de afgifte van die geldbedragen niet vrijwillig is gegaan. Uit de aangifte en de getuigenverklaringen van [B], [C] en [D] blijkt dat de aangever, onder bedreiging met geweld en met geweld, geld heeft afgestaan aan verdachte. De tapgesprekken bieden tevens ondersteuning voor deze lezing, nu hieruit blijkt dat er geldbedragen zijn betaald, aangever werd bedreigd door verdachte en de toon van deze gesprekken vijandig was. Het ten laste gelegde geldbedrag kan niet in zijn geheel worden bewezen, nu het dossier daarvoor onvoldoende steun biedt. Er zijn wel genoeg bewijsmiddelen voorhanden om tot de bewezenverklaring van een, niet nader te bepalen, geldbedrag te komen.
Verdachte en medeverdachte kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor elkaars handelen, nu zij tezamen en in vereniging, gedurende een langere periode de aangever hebben afgeperst. De bevestiging dat sprake is van medeplegen volgt tevens uit de aangifte waarin door aangever wordt verklaard dat hij het geld aan verdachte moest afgeven. Verdachte zou op zijn beurt weer een deel aan de medeverdachte geven. Van het prikken met de vleesvork dient verdachte te worden vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij hier een redengevend aandeel in heeft gehad.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van afpersing te komen en heeft zich verder aangesloten bij de verweren die de raadsvrouw van de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/524459-09) heeft gevoerd ten aanzien van de getuigenverklaringen als bewijs en de machtiging om over te gaan tot telefoontaps.
Het bewijs bestaat enkel uit de aangifte en de getuigenverklaringen bieden onvoldoende steun, nu zij uit dezelfde bron, de aangever, voortkomen. Ook de tapgesprekken kunnen niet als aanvullend bewijs worden gebezigd, nu de machtiging tot het overgaan op het tappen van telefoons niet voldeed aan de eisen die de wet daaraan heeft gesteld. Er is enkel een mondeling bevel afgegeven, dat vervolgens door de rechter-commissaris is bevestigd. Uit het dossier blijkt onvoldoende op basis van welke feiten en omstandigheden de rechter-commissaris deze machtiging heeft afgegeven. Indien aan dit verweer voorbij wordt gegaan, is het voor de gebruikmaking van de telefoontaps als bewijs van belang hoe deze worden geïnterpreteerd.
Het is bovendien, op basis van de tenlastelegging, onduidelijk wie welke uitvoeringshandeling heeft gepleegd. In de tenlastelegging is niet opgenomen dat de handelingen door verdachte en/of zijn medeverdachte zijn uitgevoerd en dus kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor de handelingen van medeverdachte. Tevens kan niet worden vastgesteld dat het strafbare feit in Hilversum is gepleegd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Partiële vrijspraak
De rechtbank acht het medeplegen van de afpersing ten laste gelegd onder 1 niet bewezen, nu in de tenlastelegging een ruime periode is beschreven en de medeverdachte pas op het laatste moment van die periode in beeld komt. Verdachte en zijn medeverdachte kunnen bovendien, op basis van de voorliggende tenlastelegging, niet verantwoordelijk worden gehouden voor elkaars uitvoeringshandelingen, nu enkel het woord 'verdachte' is opgenomen voordat de handelingen worden uitgeschreven. Ook de overige processtukken bieden geen aanknopingspunten dat ten aanzien van die gespecificeerde uitvoeringshandelingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden.
De rechtbank oordeelt verder dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een bedrag van 158.000 euro heeft afgeperst. In de aangifte en de tapgesprekken worden wel geldbedragen genoemd, maar deze zijn onvoldoende gespecificeerd en met andere processtukken onderbouwd om dit totale geldbedrag bewezen te verklaren.
4.3.2. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
Tien jaar geleden, kort voor de kerst, belde verdachte [A] dat hij samen met [B] naar de hei moest komen.ii Verdachte is daar ook naartoe gereden en stapte daar uit en riep naar voornoemde [A]: "Ik moet geld hebben, want ze zitten me achterop, ik moet vijfduizend gulden hebben".iii [A] kreeg direct een dreun in zijn gezicht.iv Verdachte riep: "Ik moet het geld hebben en [B] moet het vanavond brengen". Verdachte wilde geld hebben voor de bemiddeling die hij had gedaan.v [A] heeft vervolgens meerdere klappen in zijn gezicht gekregen.vi [A] had hierdoor dikke ogen.vii
Diezelfde avond is voornoemde [B] naar het huis van verdachte gereden om hem namens [A] geld te geven.viii
Vervolgens werd [A] op een vrijdag gebeld door verdachte met de vraag of hij bij zijn huis langs kon komen. Verdachte deed de deur open en zei dat [A] op de bank kon gaan zitten. Op dat moment is verdachte op [A] gedoken en heeft hem een aantal beuken in zijn gezicht gegeven. Verdachte riep: "Ik moet vijfduizend gulden hebben". [A] had 700 gulden bij zich en heeft dit bedrag onder dwang aan verdachte afgegeven. Verdachte zei vervolgens: "Waar is je neefje, je moet naar hem toe en zij gaan met je mee want je moet geld halen".ix [A] zat onder het bloed en liep met twee mannen een café in waar [B] was. Eén van de jongens heeft tegen [B] gezegd dat verdachte hem wilde spreken.x Vervolgens zijn de twee mannen en [A] weer naar Hilversum gereden. [A] zag daar verdachte weer, die iets in of onder zijn jas had. Dit leek op een vuurwapen, althans verdachte heeft een dergelijk gebaar in de richting van [A] gemaakt. Verdachte gaf [A] daarmee het gevoel alsof hij hem bedreigde. Tijdens het maken van deze beweging riep verdachte: "Ik moet morgen die vijftigduizend gulden hebben".xi
Verdachte heeft [A] bedreigd dat, als hij niet zou betalen, hij hem op zou komen zoeken, waar hij ook was. Verdachte zou zijn kop verbouwen. Verdachte riep: "Er zit kanker in je kop en die moet eruit en die sla ik er wel uit". [A] heeft verdachte ook wel eens horen zeggen: "Als ik het geld niet krijg, schiet ik je door je kop" en "Ik kom naar je huis toe en dan zul je het weten".xii
Na een paar weken heeft verdachte [A] gebeld en gezegd dat ze moesten praten. [A] stelde aan verdachte voor dat hij hem elke week een bedrag zou betalen, om van het gezeik af te zijn. [A] moest dit geld elke week bij verdachte thuis brengen. Vanaf die dag is [A] elke vrijdag naar het huis van verdachte gegaan om hem een geldbedrag te geven.xiii Dit geld werd ook wel eens aan de vrouw van verdachte afgegeven.xiv Zolang [A] zijn geld bracht, hoorde hij niets van verdachte.xv In de tussentijd heeft verdachte [A] nog twee keer benaderd om alles af te kopen. Raven heeft toen twee keer een bedrag gegeven. Eén keer een bedrag in het guldentijdperk en één keer een bedrag in euro's.xvi Raven heeft in die tijd een bedrag van tussen de 4500 en 5000 euro geleend van [C].xvii
Op 19 juni 2009 is [A] naar de woning van verdachte in Hilversum gegaan om hem 450 euro te betalen.xviii Op 25 juni 2009 heeft verdachte tegen [A] gezegd dat hij hem nog 10.000 euro moest geven, dan zouden ze nooit meer ergens over praten. Verdachte zou [A] dan nooit meer lastig vallen.xix
Nadere bewijsoverwegingen
Geldigheid vordering ex artikel 126m Sv
Een bevel tot het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel kan ingevolge artikel 126m, vijfde lid en artikel 126l, zevende lid, Sv slechts worden gegeven na een schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris. Deze machtiging kan mondeling worden gegeven, echter dient de machtiging vervolgens nog binnen drie dagen op schrift te worden gesteld. De rechtbank constateert dat de mondelinge machtiging van de rechter-commissaris d.d. 18 juni 2009 op 22 juni 2009 op schrift is gesteld. Er is dus sprake van een termijnoverschrijding van één dag. Dit is een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de geringe ernst van het verzuim en het feit dat verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad, met de constatering hiervan kan worden volstaan, zonder hier een van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen aan te verbinden. De rechtbank is tevens van oordeel dat op het moment dat het mondelinge bevel werd gegeven, een redelijk vermoeden bestond dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank heeft de handelingen van de rechter-commissaris marginaal getoetst en oordeelt dat het tappen van de telefoon van verdachte rechtmatig is geschied.
Bewijsminimum
De getuigenverklaringen kunnen in deze zaak bijdragen aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde afpersing. Het is niet noodzakelijk dat elk element van de tenlastelegging wordt gedekt door meerdere bewijsmiddelen. Uit de aangifte blijkt voldoende dat verdachte het slachtoffer door geweld en bedreiging met geweld heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De rechtbank ziet geen reden aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, nu deze geloofwaardig en gedetailleerd is en voldoende steun voor deze lezing wordt gevonden in de verklaringen van [C], [D] en [B]. Er wordt dus voldaan aan het bewijsminimum dat volgt uit artikel 342 lid 2 Sv. Getuige [B] bevestigt dat aangever in het verleden, kort voor kerst, is geslagen door verdachte. Deze lezing wordt tevens ondersteund door de verklaring van [D], waaruit blijkt dat aangever met dikke ogen thuis kwam en zijn gezicht helemaal in elkaar was geslagen door verdachte. Zowel [B] en [D], als getuige [C] verklaren dat zij op de hoogte waren van de afpersing van aangever door verdachte. [C] heeft verklaard dat hij aangever een geldbedrag tussen de 4500 en 5000 euro heeft geleend. Dit bedrag komt overeen met het geldbedrag dat volgens aangever aan verdachte is afgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen op specifieke punten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever, zodat die verklaring is ingebed in een concrete context, die bevestiging vindt in andere bewijsbronnen.
Pleegplaats Hilversum
Uit de aangifte blijkt dat de ten laste gelegde afpersing in Hilversum is gepleegd. Het dossier biedt geen aanknopingspunt om anderszins aan te nemen en ook de verdediging heeft niet gemotiveerd bepleit dat bepaalde uitvoeringshandelingen elders hebben plaatsgevonden.
Pleegperiode
Uit de aangifte en de getuigenverklaring van [B] volgt dat verdachte aangever in 1999 is gaan afpersen. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte zowel in het gulden tijdperk, als in het euro tijdperk, geld van aangever heeft ontvangen. Ondersteuning hiervoor kan tevens worden gevonden in de tapgesprekken waar verdachte spreekt over bedragen die in guldens aan hem zijn betaald. Uit de aanvullende verklaring van aangever volgt dat hij op 19 juni 2009 nog een geldbedrag van 450 euro bij verdachte thuis heeft afgegeven. De tapgesprekken laten zien dat aangever op 25 juni 2009 nog onder druk werd gezet een geldbedrag af te geven aan verdachte. Vervolgens heeft hij beloofd hem niet langer lastig te vallen, als dit bedrag zou worden betaald. Verder zijn in de tenlastelegging meerdere uitvoeringshandelingen uitgeschreven, die bewezen kunnen worden verklaard en die binnen deze periode vallen.
Gezien al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gepleegde handelingen en gebezigde woorden, in onderlinge samenhang bezien, naar algemene maatstaven voldoende zijn om als middel te dienen teneinde afgifte van een geldbedrag te bewerkstelligen. De ten laste gelegde afpersing kan dan ook worden bewezen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 juni 2009 te Hilversum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [A], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik moet geld hebben, ik moet vijfduizend gulden hebben" en "Zij gaan met je mee, want je moet geld halen" en die [A] meermalen in het gezicht heeft geslagen en
- onder zijn jas een gebaar heeft gemaakt in de richting van die [A], alsof hij, verdachte, een vuurwapen op die [A] richtte en daarbij die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik moet morgen die vijftigduizend gulden hebben en
- die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als je niet betaalt dan kom ik je opzoeken, waar je ook bent" en "Ik zal je kop verbouwen" en "Er zit een kanker in je kop en die moet eruit en die sla ik er wel uit" en "Als ik het geld niet krijg, schiet ik je door je kop".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en houdt bij de formulering van haar eis rekening met de overschrijding van de termijn en de lange periode waarin verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde verzocht af te wijken van de eis van de officier van justitie, gezien de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de leeftijd van verdachte. Bepleit wordt verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer geld afhandig gemaakt en heeft de afpersing bewerkstelligd door het slachtoffer gedurende een lange periode ernstig te bedreigen en geweld toe te passen. Door aldus te handelen heeft verdachte en grove inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en op diens persoonlijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten zich nog lang onveilig kunnen voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. De rechtbank merkt daarbij op dat de meeste veroordelingen van meer dan vijf jaar geleden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden en dat dus sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. Bij de straftoemeting wordt hiermee in de matigende zin rekening gehouden.
Gelet op het voorgaande, en de door de officier van justitie geformuleerde eis, acht de rechtbank de na te noemen opgelegde straf in de onderhavige zaak dan ook passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden
- De veroordeelde mag zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een
strafbaar feit;
- De veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2013
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 56, een proces-verbaal van aangifte met nummer 2009022379-5 van 26 mei 2009 en een proces-verbaal van verhoor getuige [B] met nummer 2009022379-60 van 10 januari 2010 (ongenummerd).
iii P. 56, (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
iv P. 56, (verklaring [A], nummer 2009022379-5 en verklaring [B], nummer 2009022379-60).
v Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 januari 2013, inhoudende de verklaring van verdachte.
vi P. 56 (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
vii P. 56 (verklaring [A], nummer 2009022379-5) en een proces-verbaal van verhoor [D] van 14 juli 2009 met nummer 2009022379-53 (ongenummerd).
viii P. 56 (verklaring [A], nummer 2009022379-5) en (verklaring [B], nummer 2009022379-60).
ix P. 57 (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
x (verklaring [B], nummer 2009022379-60) (ongenummerd).
xi P. 58 (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
xii P. 59 (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
xiii P. 59, (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
xiv P. 99, een proces-verbaal van verhoor [E] met nummer 2009022379-37 van 26 juni 2009.
xv P. 59, (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
xvi P. 59, (verklaring [A], nummer 2009022379-5).
xvii P. 80, een proces-verbaal van verhoor getuige [C] van 23 juni 2009.
xviii P. 68, een proces-verbaal van verhoor getuige [A] met nummer 2009022379 van 28 juni 2009.
xix P. 119, een geschrift, te weten uitwerkingen van telefoongesprekken tussen [verdachte] en [A].
??
Vonnis (Promis) inzake [verdachte]
Parketnummer: 13/524459-09