ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/237261-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afname van DNA-materiaal bij veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2013 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van DNA-materiaal. De veroordeelde, geboren in 1990 en woonachtig in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen het bevel tot afname van celmateriaal dat op 25 september 2012 was uitgevoerd. Dit bevel was gegeven door de officier van justitie op 24 augustus 2012, naar aanleiding van een veroordeling voor opzetheling, waarbij de veroordeelde een werkstraf van 40 uren had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, binnen de wettelijke termijn van veertien dagen.

De raadsvrouw van de veroordeelde voerde aan dat de afname van het DNA-materiaal niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Zij stelde dat het bevel tot afname niet correct was ondertekend door de officier van justitie, wat zou duiden op een vormverzuim. Daarnaast was de veroordeelde niet op de hoogte gesteld van zijn recht om bezwaar te maken tegen de afname, wat volgens de raadsvrouw ook een schending van de procedurele waarborgen inhield. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat de afname volgens de regels was uitgevoerd.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Ze concludeerde dat de afname van het DNA-materiaal niet voldeed aan de eisen die de wet stelt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde correct was geïnformeerd over zijn recht om bezwaar te maken. Bovendien was de ondertekening van het bevel niet in overeenstemming met de vereisten van de wet. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar gegrond en beval zij de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal onmiddellijk te vernietigen. Tegen deze beslissing stond voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/237261-11
RK: 12/6880
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[veroordeelde],
geboren te Amsterdam op [1990],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, Jollemanhof 26, 1019 GW te Amsterdam,
verder te noemen veroordeelde.
Procesgang
Het bezwaarschrift is op 8 oktober 2012 bij akte ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 15 januari 2013 de raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie, mr. J. Ang, in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Beoordeling
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
- Feiten -
Bij bevel van 24 augustus 2012 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 25 september 2012 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen. Het bezwaarschrift is op 8 oktober 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 12 december 2011 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van opzetheling (artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) gepleegd op 16 oktober 2011 is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
- Standpunten -
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank. De raadsvrouw van veroordeelde heeft in raadkamer ter aanvulling op het bezwaarschrift - kort samengevat - aangevoerd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten die aan de afname van het DNA-materiaal worden gesteld. Het bevel tot afname van 24 augustus 2012 is niet door de officier van justitie ondertekend, zodat sprake is van een vormverzuim. Daarnaast dient volgens artikel 3 lid 5 van de Wet het bevel aan veroordeelde te worden betekend door uitreiking overeenkomstig artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hoewel veroordeelde op het moment van uitreiking zonder vaste woon- of verblijfplaats was, was wel een door hem opgegeven postadres bekend, te weten Stenghof 94 te Amsterdam. Naar dit adres had een afschrift van het bevel moeten worden gestuurd, hetgeen niet heeft plaatsgevonden, zodat de afname onrechtmatig is geweest. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat veroordeelde niet op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen afname van het DNA-materiaal door een politiefunctionaris, niet zijnde een arts. Veroordeelde heeft verklaard dat dit niet aan hem is meegedeeld en voorts blijkt dit niet uit het geschrift van afname. De zinsnede die, tussen haakjes, standaard op het formulier staat vermeld is onvoldoende om te kunnen toetsen of de mededeling daadwerkelijk is gedaan. Gelet op deze vormverzuimen in onderlinge samenhang bezien, dient het bezwaar gegrond te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten. De omstandigheid dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat aan veroordeelde de mogelijkheid tot het maken van bezwaar is meegedeeld, maakt dit niet anders, nu de officier van justitie op grond van het proces-verbaal van afname ervan uitgaat dat de afname volgens de regels is geschied. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. Indien de betekening van het bevel aan veroordeelde niet op de juiste wijze is geschied, betekent dit niet dat de afname van het DNA-materiaal op zichzelf onrechtmatig is geweest.
De rechtbank overweegt het volgende.
De Wet heeft als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. Artikel 2 lid 1 van de Wet heeft betrekking op misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt vast dat artikel 416 Sr, waarvoor veroordeelde tot een werkstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Op het zich bij de stukken bevindende formulier "opdracht afname en onderzoek DNA-materiaal" van 25 september 2012 staat voorgedrukt: "Veroordeelde is op de hoogte gesteld van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen afname van het DNA-materiaal door genoemde functionaris, zijnde een daartoe op grond van artikel 3 lid 3 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken aangewezen functionaris en heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt".
Op dit formulier bevindt zich voor deze passage geen, door de functionaris die het DNA-materiaal afneemt, aan te kruisen hokje. Hierdoor is onvoldoende gebleken dat de betreffende ambtenaar zich ervan heeft vergewist of hij aan voornoemde verplichting heeft voldaan. De enkele ondertekening van het gehele document door een ambtenaar is daartoe onvoldoende.
Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat de afname van het DNA-materiaal bij veroordeelde is geschied met inachtneming van de waarborgen omschreven in artikel 3 lid 3 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.
Het overig aangevoerde behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.
Conclusie
Nu de afname van het DNA-materiaal bij veroordeelde niet voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift GEGROND en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is op 29 januari 2013 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.R. Jöbsis, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Kooi-van Wijk, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor veroordeelde géén rechtsmiddel open.