RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
AFDELING PRIVAATRECHT
TEAM KANTON
Kenmerk : KK 13-70
Datum : 14 februari 2013
364
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiseres]
wonende te Amsterdam
eiseres, nader te noemen [eiseres]
gemachtigde: mr. J.A.H. Blom
de STICHTING HOGER ONDERWIJS NEDERLAND
ook bekend als HOGESCHOOL INHOLLAND
gevestigd te Den Haag
gedaagde, nader te noemen Inholland
gemachtigde: mr. P.O.M. van Boven-de Groot.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 22 januari 2013 heeft [eiseres] een voorziening gevorderd. Ter terechtzitting
van 31 januari 2013 is de zaak mondeling behandeld. [eiseres] is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. Inholland is verschenen bij mevrouw [naam] en mevrouw [naam], vergezeld van mr. L.V. Sloot namens haar gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog producties overgelegd.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnota en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, welke aan het dossier zijn toegevoegd.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als uitgangspunt in dit geding geldt het navolgende:
1.1. [eiseres] is op 31 augustus 2001 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van Inholland. [eiseres] is sinds 14 november 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 0,8 fte in dienst van Inholland in de functie van docent. Het salaris bedraagt thans € 3.492,13 bruto per maand.
1.2. [eiseres] volgt sinds februari 2011 intern de masteropleiding Leren in Innoveren. Zij wordt hiervoor 1 dag per week vrijgesteld met behoud van salaris.
1.3. Inholland is verdeeld in Domeinen. In 2011 werkte [eiseres] binnen het Domein Communi-catie, Media en Muziek (CMM) bij de opleiding Media en Entertainment Management (MEM). Binnen deze opleiding is de landelijk bekende ‘diplomafraude’ gepleegd. [eiseres] was hierbij niet betrokken. Rond de jaarwisseling 2010/2011 is (ondermeer) de domeindirecteur van CMM vervangen. Sindsdien is [naam] voornoemd domeindirecteur.
1.4. Nadat een situatie was ontstaan over een al dan niet terechte negatieve beoordeling van [eiseres] hebben partijen op 31 januari 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin ondermeer is overeen gekomen dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met ingang van
1 maart 2013 zou eindigen. [eiseres] werd daarbij vrijgesteld van werkzaamheden en zij zou, aldus artikel 2 sub a van de overeenkomst “geen aanspraak maken op feitelijke werkhervatting (behoudens in het geval van indiensttreding in een functie bij een ander domein van Hogeschool Inholland cf. art 10)”. [eiseres] behield het recht de masteropleiding te voltooien.
1.5. Artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt:
“Mevrouw [eiseres] behoudt het recht binnen Hogeschool Inholland (niet zijnde het Domein CMM) te solliciteren naar een andere functie. Mevrouw [eiseres] zal niet worden (..) tegengewerkt bij het vinden van een nieuwe werkkring.
(..)
Indien mevrouw [eiseres] voor 1 maart 2013 intern een betrekking vindt met een urenomvang van 0.8 FTE of meer eindigt de arbeidsovereenkomst niet per 1 maart 2013.
Indien mevrouw [eiseres] intern een betrekking vindt voor minder dan 0.8 FTE dan blijft de arbeidsovereen-komst conform het bepaalde in art. 1 in stand voor de volle omvang tot 1 maart 2013. De arbeidsovereen-komst wordt vervolgens met ingang van die datum teruggebracht tot de omvang van de nieuw verkregen interne betrekking.”
1.6. [eiseres] verricht vanaf 1 februari 2012 voor 0,2 fte werkzaamheden als ‘fellow researcher’ ten behoeve van het project Teamstages Amsterdam bij het lectoraat Geïntegreerd Pedagogisch Handelen (GPH) binnen het domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing (OLL).
1.7. Het plan is ontstaan dat [eiseres] promotieonderzoek zou doen op het terrein van ‘docentprofessionalisering’, een onderwerp waaraan binnen Inholland groot belang wordt gehecht.
1.8. In de Notitie Facilitering Promotieonderzoeken Hogeschool Inholland (verder: de Notitie), te vinden op de website van Inholland, is opgenomen:
“Voor het verrichten van goedgekeurd promotieonderzoek stelt de hogeschool per medewerker (gemiddeld) 0,4 fte per jaar vrijstelling van taken beschikbaar.
(..)
De aanstellingsomvang van de betreffende medewerker bedraagt minimaal 0.8 fte en het betreft een aanstelling voor (of met uitzicht op) onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd van 3 jaar. Het is tevens mogelijk nieuwe medewerkers aan te stellen die direct gebruik kunnen maken van de facilitering. (..)”
1.9. In de eveneens op de website van Inholland te vinden Regeling facilitering promotieonder-zoeken voor medewerkers van de Hogeschool Inholland van 1 december 2011 (verder: de Regeling) is opgenomen dat medewerkers in aanmerking komen voor het aanvragen van een facilitering, indien zij bij Inholland bij de start en gedurende het promotietraject een aanstellingsomvang hebben van minimaal 0,8 fte voor (of met uitzicht op) onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd van tenminste 3 jaar.
1.10. In zowel de Regeling als de Notitie is de taak van de Commissie voor het Promotieonder-zoek (verder: de Promotiecommissie) omschreven. Eén van de opdrachten is dat de Commissie toeziet op het correct indienen en ontvankelijk verklaren van ingediende promotievoorstellen.
1.11. [eiseres] heeft op 28 augustus 2012 op het aanvraagformulier promoveren opgegeven dat ze een vast arbeidscontract heeft voor 0,8 fte bij domein CMM/OLL. Naast de promotor en [eiseres] heeft de directeur van domein OLL, de heer [naam] (verder: [naam]) het formulier ondertekend.
1.12. Bij het aanvraagformulier zat een door [eiseres] onder begeleiding van twee lectoren geschreven promotieplan. In het promotieplan is onder meer geschreven:
“6 Organisatie, samenwerking en formatie
Het onderzoek wordt uitgevoerd binnen het lectoraat (..) van het domein OLL, in samenwerking met HRM/Inholland. De domeindirecteur ([naam]) is trekker van het project binnen Inholland. (..) De formatie van 0.8 van de onderzoeker wordt als volgt benut: 0.4 uitvoeren onderzoek en voorbereiden van wetenschappelijke publicatie; 0.2 organisatie, coördinatie en rapportage binnen Inholland; 0.2 deelname aan de kenniskring (..). Hiervan wordt 0.4 gefinancierd middels een promotievoucher, die 3 september 2012 wordt aangevraagd bij de promotiecommissie van Inholland, 0.2 projectmatig door HRM, en 0.2 vanuit de kenniskring (..). Deze invulling garandeert voldoende afstemming met het professionaliseringsbeleid van Inholland en tegelijkertijd een wetenschappelijk onafhankelijke benadering.”
1.13. De lectoren hebben in augustus en september 2012 aanbevelingsbrieven geschreven aan de Promotiecommissie.
1.14. Het hoofd HRM, mevrouw [naam], heeft het plan ondersteund en schreef in haar brief van 31 augustus 2012 aan de Promotiecommissie onder meer:
“De uitkomsten van het voorgestelde promotieonderzoek zullen daarmee een bijdrage leveren aan een passende en effectieve praktijk van continue ontwikkeling van onze docenten (..). Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de uitkomsten van dit promotieonderzoek.”
1.15. [naam] heeft bij brief van 30 augustus 2012 ondermeer aan de Promotiecommissie geschreven:
“De relevantie van dit promotieonderzoek voor het domein staat dan ook buiten kijf.
Door de inzichten en handreikingen die dit onderzoek zal opleveren, kan het domein en de hogeschool verdere invulling geven aan de ‘professionalisering van haar professionaliseringsbeleid’ en haar streven om de docent beter in positie te krijgen en dit optimaal aan te laten sluiten bij zijn wensen en behoeften.”
1.16. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft het College van Bestuur van Inholland (CvB) [eiseres] bericht het verzoek tot facilitering van haar promotieonderzoek te honoreren, waarbij het CvB zich had laten adviseren door de Promotiecommissie. Het CvB schreef voorts dat zij van oordeel was dat het voorgelegde onderzoeksvoorstel zeer relevant was.
1.17. In november 2012 is [eiseres] bericht dat het promotieonderzoek niet door kon gaan. Later is [eiseres] te kennen gegeven dat het te maken had met de tijdelijkheid van haar arbeidsover-eenkomst. Volgens de brief die het CvB aan [eiseres] heeft gestuurd op 22 november 2012 voldeed [eiseres] tot 1 maart 2013 aan de voorwaarde voor de facilitering van promotie-onderzoek en daarna niet meer, tenzij [eiseres] voor die datum voor minimaal 0,8 fte een interne functie binnen Inholland (en buiten CMM) zou vinden.
1.18. Het CvB heeft [naam] met ingang van 19 december 2012 vanwege financiële en onderwijskundige problemen bij OLL van zijn functie als domeindirecteur ontheven.
1.19. Een andere medewerker van Inholland die in 2009 of 2010 promotieonderzoek is gaan doen, had bij aanvang van dat onderzoek een aanstelling van 0,6 fte als project manager, welke aanstelling afliep. Deze aanstelling is in december 2010 verlengd en omgezet in een arbeidsovereenkomst voor 1,0 fte.
2. [eiseres] vordert Inholland te veroordelen, primair:
- haar loon onverminderd door te betalen vanaf 1 maart 2013,
- binnen acht dagen na betekening van het vonnis intern alle regelingen te treffen die nog nodig zijn om de reeds toegekende promotievoucher te formaliseren en
- [eiseres] vanaf 1 maart 2013 toe te laten tot haar werkzaamheden, te weten de werkzaamheden zoals die omschreven zijn in het promotieplan en de onderzoekswerkzaamheden op basis van het project Teamstages,
en subsidiair, voor het geval voorshands wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet in stand blijft:
- om per 1 maart 2013 aan [eiseres] een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor onbepaalde tijd op minimaal dezelfde voorwaarden als de thans tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst, en
- om [eiseres] toe te laten tot de werkzaamheden als hiervoor onder het primair gevorderde omschreven,
een en ander op straffe van een dwangsom.
3. [eiseres] stelt primair dat de arbeidsovereenkomst niet per 1 maart 2013 eindigt, gezien het bepaalde in artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst. [eiseres] heeft immers een andere betrekking gevonden voor (meer dan) 0,8 fte. Haar promotieplan is goedgekeurd en daarmee heeft [eiseres] werk voor 0,8 fte. Daarnaast heeft ze nog werk voor 0,2 fte. De arbeidsovereen-komst blijft dan ook bestaan.
4. Subsidiair is [eiseres] van mening – als niet voorshands wordt aangenomen dat de arbeids-overeenkomst is blijven bestaan – dat haar een nieuwe arbeidsovereenkomst moet worden aangeboden per uiterlijk 1 maart 2013. [eiseres] is een promotievoucher toegekend. Er is [eiseres] dus toegezegd dat zij de werkzaamheden in het kader van het promotieonderzoek kan gaan doen. Inholland dient die toezegging na te komen. Al was [naam] zelf misschien niet op de hoogte van de vaststellingsovereenkomst, degenen die door hem belast waren met het feitelijk regelen van de zaken rond het promotieplan wisten er wel van. [eiseres] mocht er daarom vanuit gaan dat de haar gedane toezeggingen gestand werden gedaan. Daarbij komt dat een belangenafweging van partijen in het voordeel van [eiseres] zou moeten uitvallen; zij heeft een groot belang bij voortzetting van haar dienstverband, terwijl het belang van Inholland bij beëindiging ervan aanzienlijk minder groot is. Het promotieonderzoek is al goedgekeurd, de financiering was al rond en het onderzoek betreft een onderwerp waaraan binnen Inholland beweerdelijk groot belang wordt gehecht.
5. [eiseres] stelt dat alle belangen en omstandigheden afwegend, de eisen van goed werkgever-schap meebrengen dat haar een arbeidsovereenkomst voor minimaal 0,8 fte moet worden aangeboden als al niet kan worden gezegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen blijft bestaan na 1 maart 2013.
6. Inholland voert tegen de vordering – kort gezegd – aan dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] vanaf 31 januari 2012 inhoudsloos is, zodat zij zich volledig kan richten op het vinden van een nieuwe baan en op haar studie. Van een functie van 0,2 fte is geen sprake. ‘Fellow researcher’ is geen functie, [eiseres] vervult deze werkzaamheden als gedeeltelijke vrijstelling op haar oorspronkelijke functie als docent.
7. Voorts voert Inholland aan dat het evident is dat de promotiefaciliteit alleen kan worden verstrekt indien er een onderliggende arbeidsovereenkomst bestaat. Alleen in dat geval kan de medewerker vrijgesteld worden van taken. De faciliteit kan niet zelfstandig bestaan, het gaat om een wisselwerking tussen het docentschap en het gedane onderzoek. De voorwaarden die Inholland aan de faciliteit stelt zijn dan ook volstrekt terecht en logisch. Tot 1 maart 2013 voldoet [eiseres] aan die voorwaarden en daarna (waarschijnlijk) niet meer.
8. Inholland stelt tevens dat de uitleg die [eiseres] geeft aan het woord ‘betrekking’ in artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst, te weten dat ‘betrekking’ niet moet worden uitgelegd als ‘aanstelling’ of ‘functie’, maar als ‘het feitelijk verrichten van werk’, niet kan worden gevolgd. Dat blijkt onder andere uit artikel 2 sub a van de vaststellingsovereenkomst, waarin het duidelijk gaat om een ‘functie’. Verder zijn bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, die overigens duidelijk genoeg is, de zogenaamde Haviltex criteria leidend.
9. Wat betreft de toezegging van Inholland waarop [eiseres] zich beroept, komt Inholland die na; tot 1 maart 2013 voldoet [eiseres] immers aan de voorwaarden. Daarnaast is in de vaststellings-overeenkomst letterlijk opgenomen dat [eiseres] na 1 maart 2013 geen aanspraak meer kan maken op de faciliteiten van Inholland.
10. Tot slot voert Inholland aan dat de lectoren wellicht van de vaststellingsovereenkomst afwisten, maar zij hebben geen bevoegdheid om een arbeidsovereenkomst namens Inholland aan te gaan. Indien de inhoud van de vaststellingsovereenkomst breder bekend was geweest, was de promotiefaciliteit naar alle waarschijnlijkheid niet toegekend geweest, aldus Inholland. De vorderingen van [eiseres] moeten dan ook worden afgewezen. Subsidiair stelt Inholland dat het aanbieden van een arbeidsovereenkomst een declaratoir vonnis zou inhouden, zodat op die grond de subsidiaire vordering moet worden afgewezen.
11. Vooropgesteld dient te worden dat een vordering als de onderhavige naar zijn aard een spoedeisend karakter heeft.
12. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
13. Kern van de zaak is de vraag of [eiseres] binnen Inholland een nieuwe betrekking heeft gevonden voor 1 maart 2013, met een omvang van (minimaal) 0,8 fte.
14. Gelet op de (overige) bewoordingen in de vaststellingsovereenkomst, het in artikel 10 opgenomen zinsdeel dat [eiseres] niet zal worden tegengewerkt bij het vinden van een nieuwe werkkring en hetgeen partijen – die met wederzijds goedvinden uit elkaar gingen – van elkaar over en weer redelijkerwijs mochten verwachten, wordt artikel 10 van de vaststellingsovereen-komst zo uitgelegd, dat partijen beoogd hebben dat Inholland [eiseres] zou ondersteunen bij het vinden van nieuw werk, eventueel binnen Inholland. Daarbij is er niet vanuit gegaan dat [eiseres] docent moest blijven. De enige voorwaarde was dat [eiseres] niet binnen CMM zou gaan werken; over de verdere inhoud van de functie of betrekking is niet gesproken, althans dat is gesteld noch gebleken. De werkzaamheden die [eiseres] zal gaan uitvoeren in het kader van haar promotieonderzoek dienen naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook gekwalificeerd te worden als ‘betrekking’ binnen Inholland, als bedoeld in artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst. In beginsel loopt de arbeidsovereenkomst van [eiseres] derhalve door na 1 maart 2013.
15. Wat betreft het invullen van [eiseres] op het aanvraagformulier dat zij een vast dienstverband als docent heeft – zodat het CvB op het verkeerde been zou zijn gezet en op oneigenlijke gronden de promotiefaciliteit heeft verleend, zo begrijpt de kantonrechter de stellingen van Inholland – heeft te gelden dat [eiseres] op dat moment een vast dienstverband als docent had en thans nog heeft. De functie mag weliswaar inhoudsloos zijn geworden, zoals Inholland stelt, maar dat betekent niet dat het dienstverband niet meer bestaat of dat het een dienstverband voor bepaalde tijd is geworden. Ook het feit dat partijen hebben afgesproken dat het dienstverband, onder voorwaarden, zal eindigen per 1 maart 2013, maakt nog niet dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] is veranderd in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In zoverre heeft [eiseres] geen onjuistheden verklaard op het formulier.
16. Voor zover Inholland stelt dat [eiseres] had moeten meedelen dat de vaststellingsovereenkomst bestond, is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] ervan mocht uitgaan dat het bestaan van de vaststellingsovereenkomst bekend was bij het CvB en/of de Promotiecommissie. Zij had immers niet alleen goedkeuring van de lectoren en de domeindirecteur, maar eveneens van HRM. Daarbij heeft [eiseres] er op mogen vertrouwen dat de Promotiecommissie bij het beoordelen of de promotiefaciliteit kon worden verleend, op de hoogte zou worden gebracht van het bestaan van de vaststellingsovereenkomst. Het is immers één van de taken van de Promotiecommissie om te onderzoeken of het ingediende promotievoorstel ontvankelijk is.
17. Voorts is onder punt 6 in het promotieplan nader beschreven hoe [eiseres] de formatie van 0,8 fte zou gaan invullen, waarbij duidelijk is dat zij geen werkzaamheden als docent zou gaan uitvoeren. Het CvB en/of de Promotiecommissie hadden naar aanleiding daarvan kunnen concluderen dat [eiseres] niet als docent werkzaam zou zijn tijdens haar onderzoek. Bij het goedkeuren van de faciliteit is dat niet als probleem gezien, zodat Inholland niet achteraf alsnog die voorwaarde kan stellen. In zoverre stelt [eiseres] terecht dat Inholland haar toezeggingen (en het door het CvB genomen besluit van 10 oktober 2012) – als goed werkgever – moet nakomen en zijn de Regeling en de Notitie in het geval van [eiseres] achterhaald.
18. De primaire vordering wordt derhalve toegewezen, met inachtneming van het volgende.
19. Punt 2 van de vordering wordt afgewezen, nu het gaat om een ordemaatregel, die inhoudt dat [eiseres] wordt toegelaten tot de werkzaamheden als omschreven in het promotieplan en het daarbij behorende loon betaald krijgt. Het formaliseren van een promotievoucher is daarbij een interne aangelegenheid voor Inholland.
20. Ook het punt waarbij [eiseres] vordert te worden toegelaten tot haar werkzaamheden op basis van het project Teamstages wordt niet toegewezen. Er is debat over de vraag of de werkzaamheden worden verricht in het kader van een nieuwe functie van [eiseres] bij het domein OLL of als gedeeltelijke vrijstelling van haar functie als docent bij CMM. Voor het antwoord op die vraag is nader onderzoek van de feiten nodig, waarvoor in deze procedure geen plaats is.
21. De dwangsommen worden toegewezen tot een maximum van € 50.000,-
22. Gelet op de afloop van de procedure wordt Inholland veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van [eiseres].
I. veroordeelt Inholland het loon van [eiseres] vanaf 1 maart 2013 onverminderd door te betalen;
II. veroordeelt Inholland [eiseres] ook vanaf 1 maart 2013 toe te laten tot haar werkzaamheden, te weten de werkzaamheden zoals die omschreven zijn in het promotieplan, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat Inholland verwijtbaar in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
III. veroordeelt Inholland in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op en te betalen aan [eiseres]:
- voor verschuldigd griffierecht € 75,00
- voor salaris van haar gemachtigde € 400,00
en te betalen aan de griffier van de rechtbank Amsterdam;
- voor het exploot van dagvaarding € 76,71
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.J.M. Breedveld - van Beeck Calkoen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter