ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/651048-12 (zaak A); 13/650752-12 (zaak B); 13/654277-12 (zaak C); 13/654162-12 (zaak D) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor overtredingen van verwijderingsbevelen en brandstichting in Amsterdam

Op 23 januari 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van verwijderingsbevelen en brandstichting. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ambtshalve niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de terugkeerprocedure van de verdachte nog niet volledig was doorlopen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor diverse overtredingen van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de principiële verweren van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van de verwijderingsbevelen werden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan de hem opgelegde verwijderingsbevelen, die door de burgemeester van Amsterdam waren uitgevaardigd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor brandstichting in een dagverblijf van een politiebureau, waarbij hij opzettelijk zijn ondergoed en een houten bank in brand had gestoken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de overlast die hij had veroorzaakt in het aangewezen gebied.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/651048-12 (zaak A); 13/650752-12 (zaak B); 13/654277-12 (zaak C); 13/654162-12 (zaak D); 13/654278-12 (zaak E); 13/650781-12 (zaak F); 13/651749-12
(zaak G); 13/650179-12 (zaak H); 13/650593-12 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1982],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
In zaak A
Ten aanzien van feit 1:
hij op 17 juli 2012 te 03.58 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 en/of 2.6B van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (5 juni 2012).
Ten aanzien van feit 2:
hij op 17 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet, in elk geval enig wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard of dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
In zaak B
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 20 mei 2012 te 21.15 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 e/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke verordening 2008 en/of 2.6B van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven- om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit het door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te 17:15 uur te Amsterdam (op de Warmoesstraat) opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur (periode tussen 14 februari 22:34 uur en 15 februari 22:34 uur) niet meer te bevinden;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te 03:29 uur te Amsterdam (op de Oudezijds Voorburgwal) opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur (periode tussen 14 februari 22:34 uur en 15 februari 22:34 uur) niet meer te bevinden;
In zaak C
hij op of omstreeks 9 juni 2012 te 05.49 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
In zaak D
hij op 9 juli 2012 te 01:19 uur uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (05 juni 2012);
In zaak E
hij op of omstreeks 18 maart 2012 te 00.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
In zaak F
hij op of omstreeks 26 mei 2012 te 21.12 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 en/of 2.6B van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden;
In zaak G
Ten aanzien van feit 1
hij op 22 december 2012 te 04.33 uur te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied DOG 1.1 (Amsterdam Centrum de Wallen), althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
Ten aanzien van feit 2:
hij op 22 december 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet, in elk geval enig wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard of dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
In zaak H
hij op of omstreeks 29 januari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een dagverblijf in het politie bureau Beursstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk zijn ondergoed en/of de houten bank in die voornoemde dagverblijf met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de houten bank en/of zijn ondergoed, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de houten bank en/of zijn ondergoed geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te weten, die houten bank en/of dat dagverblijf, althans de in dat politiebureau aanwezige goederen, te duchten was;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 januari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een houten bank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Amsterdam - Amstelland (bureau Beursstraat), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een aansteker zijn op die houten bank gelegen onderbroek in brand te steken, althans die houten bank in brand te steken.
3. Voorvragen
3.1 Geldigheid dagvaarding
De rechtbank acht de dagvaardingen geldig.
3.2 Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten.
3.3 Ontvankelijkheid officier van justitie
De rechtbank acht ambtshalve de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak A onder 2 en in zaak G onder 2 ten laste gelegde (overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht) en overweegt hiertoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is [nationaliteit], afkomstig uit [plaats]. Door de Minister van Immigratie, Integratie en Asiel is zijn asielaanvraag bij beschikking van 25 april 2012 afgewezen. Verdachte wordt uitgesloten van asiel vanwege gevaar voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid. Daarnaast heeft de Minister van Immigratie, Integratie en Asiel vastgesteld dat verdachte bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 3 van het Anti-Folterverdrag. Als gevolg hiervan zal verdachte niet worden uitgezet naar zijn land van herkomst.
Tegelijkertijd met de asielbeschikking is aan verdachte een inreisverbod opgelegd waarbij aan hem de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie (EU) voor 10 jaar is verboden. Hij dient Nederland onmiddellijk te verlaten.
Ook wordt verdachte gesignaleerd in het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) ter fine van weigering van de toegang tot het EU-gebied, Europese Economische Ruimte en Zwitserland (het Schengengebied).
De asielbeschikking en het inreisverbod zijn aan verdachte in persoon op 5 mei 2012 uitgereikt.
De rechtsgevolgen van de beschikking van 25 april 2012 zijn dat verdachte na bekendmaking van de beschikking niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en uit eigen beweging Nederland dient te verlaten. Bovendien is verblijf op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar indien verdachte weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd.
De Terugkeerrichtlijn
Op 1 januari 2012 is de Terugkeerrichtlijn geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000.i Deze Europese richtlijn is van toepassing op derdelanders (geen EU-onderdanen of familie van EU-onderdanen) die niet (langer) rechtmatig op het grondgebied van een EU-lidstaat verblijven. De Terugkeerrichtlijn bevat bepalingen over de voorwaarden waaraan de terugkeer van derdelanders moet voldoen. De Terugkeerrichtlijn gaat uit van een trapsgewijze verzwaring van de maatregelen die ter uitvoering van het terugkeerbesluit worden genomen. De terugkeerprocedure start in beginsel met het stellen van een termijn voor vrijwillig vertrek en loopt via meer dwingende uitzettingsmaatregelen door tot en met de vreemdelingenbewaring. De in de Terugkeerrichtlijn voorgeschreven procedure houdt in dat een terugkeerbesluit (artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn) wordt afgegeven. In een terugkeerbesluit wordt vastgesteld dat het verblijf van de betrokkene illegaal is dan wel wordt dit verblijf illegaal verklaard. Tegelijkertijd wordt een terugkeerverplichting (artikel 3, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn) opgelegd. Als er geen termijn voor vrijwillig vertrek is opgenomen in het terugkeerbesluit moet daarnaast ook een inreisverbod (artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn) worden opgelegd. Hierin wordt opgenomen dat de betrokkene de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn wordt ontzegd.
Indien de betrokkene niet aan de verplichting voldoet het land te verlaten schrijft de in de Terugkeerrichtlijn voorgeschreven procedure voor dat er dwangmaatregelen worden toegepast.
Volgens het Hof van Justitie van de EU dient de Terugkeerrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat zij:
"- zich verzet tegen een regeling van een lidstaat waarbij illegaal verblijf wordt tegengegaan met strafrechtelijke sancties, voor zover die regeling toestaat dat een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een onderdaan van een derde land die weliswaar illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft en niet bereid is dat grondgebied vrijwillig te verlaten, doch op wie niet de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde dwangmaatregelen zijn toegepast en voor wie, in geval van vreemdelingenbewaring met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van zijn verwijdering, de maximale duur van die bewaring nog niet is verstreken; en
- zich niet verzet tegen een dergelijke regeling voor zover deze toestaat dat een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een onderdaan van een derde land op wie de bij die richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal op dat grondgebied verblijft." ii
Met andere woorden: een strafrechtelijke sanctie wegens verblijf in Nederland is ondanks een inreisverbod alleen dan niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn als de volledige terugkeerprocedure is doorlopen en als het daarbij niet aan betrokkene kan worden verweten dat hij nog in Nederland verblijft.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van verdachtes asielaanvraag een zogenaamde meeromvattende beschikking betreft. Op grond van artikel 45, eerste lid van de Vreemdelingenwet is een meeromvattende beschikking tevens een terugkeerbesluit. Met een terugkeerbesluit wordt aan verdachte een terugkeerverplichting opgelegd. Aan verdachte is geen vertrektermijn geboden, maar aan hem is een inreisverbod opgelegd zodat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. Verdachte heeft in verband met het voorgaande geen rechtmatig verblijf in Nederland en zijn verblijf in Nederland in weerwil van het inreisverbod is strafbaar.
Hoewel de beschikking van 25 april 2012 nog niet onherroepelijk vaststaat nu verdachte daartegen beroep heeft aangetekend, heeft verdachte niet voldaan aan de uit het voornoemde terugkeerbesluit en inreisverbod voortvloeiende rechtsplicht om Nederland te verlaten. Immers, verdachte is op 5 mei 2012 aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en voornoemd door hem ingediende rechtsmiddel schort de hiervoor genoemde rechtsgevolgen van de beschikking van 25 april 2012 niet op. Ten tijde van zijn aanhoudingen op 7 juli 2012 en 22 december 2012 wist verdachte dat hij zich in weerwil van het inreisverbod en de afgewezen asielaanvraag nog steeds in Nederland bevond.
Vervolgens dient aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval de vraag te worden beantwoord of de volledige terugkeerprocedure is doorlopen.
Na de bekendmaking van het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 25 april 2012 heeft de vreemdelingendienst verdachte niet getracht uit te zetten, en is hij evenmin in vreemdelingendetentie geplaatst. Uit het proces-verbaal van relaas van 7 januari 2013 en de bijlage van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van 2 januari 2013 blijkt dat verdachte op 31 oktober 2012 niet aansluitend aan de strafrechtelijke detentie overgenomen is in vreemdelingenbewaring. Reden hiertoe is dat gedwongen terugkeer naar Somalië niet mogelijk is.
De rechtbank leest de overweging in het terugkeerbesluit van 25 april 2012 aldus dat artikel
3 EVRM in het specifieke geval van verdachte terugkeer naar [land van herkomst] in de weg staat. De rechtbank begrijpt vervolgens dat het beleid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ziet op de algehele veiligheidssituatie in [plaats]. Het beleid houdt in dat er geen gedwongen terugkeer naar [plaats] plaatsvindt als gevolg van de algehele slechte veiligheidssituatie in [plaats]. Sinds 30 november 2012 is dit beleid door een herwaardering van de situatie in [plaats] gewijzigd en zijn alle belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar [land van herkomst] weggenomen. Dit blijkt uit het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken zoals door de officier van justitie is overgelegd. De rechtbank constateert dat dit een andere grond is dan de op verdachte ziende grond die is genoemd in het besluit van 25 april 2012 en dat de beleidswijziging dus niets afdoet aan de constatering dat in het individuele geval van verdachte sprake is van een situatie waarin artikel 3 EVRM in de weg staat aan terugkeer van verdachte naar [land van herkomst]. De rechtbank stelt dan ook vast dat ten tijde van de beide aanhoudingen van verdachte op 7 juli 2012 en op
22 december 2012, sprake was van een situatie waarin artikel 3 EVRM aan zijn terugkeer naar [land van herkomst] in de weg stond.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte in de periode na voornoemde beschikking weliswaar op 29 oktober 2012 een vertrekgesprek heeft gevoerd met DT&V waarin hij heeft verklaard niet mee te willen werken aan terugkeer naar [land van herkomst], doch dat niet is gebleken dat er pogingen zijn ondernomen of met verdachte mogelijkheden zijn besproken om hem uit te zetten naar een ander land dan zijn land van herkomst. Ook is niet gebleken dat, behalve een dergelijk vertrekgesprek, andere handelingen zijn verricht ter voorbereiding van uitzetting van verdachte. Een gebrek aan medewerking van verdachte is onder deze omstandigheden niet slechts aan hem te wijten.
Verdachte is bovendien niet in het bezit van een geldig (vervangend) reisdocument om Nederland op legale wijze te verlaten. Evenmin heeft verdachte zelf de beschikking over originele documenten om uit eigen beweging een reisdocument te bemachtigen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten voor [nationaliteit verdachte] problematisch is, niet in de laatste plaats omdat zich binnen de Europese Unie geen diplomatieke vertegenwoordiging van [land van herkomst] bevindt.iii
Gelet op voornoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat niet alle mogelijkheden om verdachte uit te zetten redelijkerwijs zijn benut en dat de terugkeerprocedure nog niet (in volle omvang) is toegepast zoals in de Terugkeerrichtlijn is bedoeld. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar de uitspraak van 5 november 2012 van het Gerechtshof Amsterdam (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer: BY2548), dat strafvervolging onder deze omstandigheden op gespannen voet staat met de inhoud en de strekking van de Terugkeerrichtlijn, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van de vermeende overtredingen van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van deze beslissing komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de ten aanzien van deze feiten gevoerde verweren van de raadsman.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en bestaan geen reden voor beëindiging of schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - in haar op schrift gestelde requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven - op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Zij wijst hiertoe op de verwijderingsbevelen die zijn opgelegd en uitgereikt aan verdachte en dat hij zich op de ten laste gelegde data en tijdstippen telkens bevond in een gebied waar deze bevelen betrekking op hadden. Verdachte is op de hoogte geweest van de aard en strekking van deze bevelen, die rechtmatig aan hem zijn opgelegd. Daarnaast acht de officier van justitie bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een dagverblijf van een politiebureau. Zulks blijkt uit hetgeen staat beschreven in het proces-verbaal van bevindingen omtrent de camerabeelden, de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
In zijn pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven heeft de raadsman primair betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. Ten aanzien van de verwijderingsbevelen heeft de raadsman aangevoerd dat deze allemaal onrechtmatig zijn opgelegd, nu deze besluiten zijn genomen in strijd met de beginselen zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de bevelen volgens de raadsman daarmee evenmin beantwoorden aan de motiveringsvereisten van artikel 3:46 Awb. Daarnaast is de aard en strekking van de bevelen onvoldoende kenbaar geweest voor verdachte, nu hem dit veelal in het Nederlands of Engels is meegedeeld en hij niet met behulp van een tolk is gehoord. Ook is niet gebleken dat verdachte telkens een gebiedskaartje uitgereikt heeft gekregen. Omdat hierdoor in elk geval de 24-uursbevelen niet op de juiste wijze aan verdachte kenbaar zijn gemaakt, zijn naar het subsidiaire standpunt van de raadsman ook alle daaropvolgende bevelen onrechtmatig gegeven, gelet op de analogie van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam 2008 (APV 2008).
Ten aanzien van de verdenking van brandstichting heeft de raadsman gesteld dat de opzet niet kan worden bewezen nu verdachte met een aansteker zijn onderbroek wilde drogen en dat deze vervolgens per abuis in brand is gevlogen. Daarnaast bestond volgens de raadsman geen gemeen gevaar voor goederen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op na te noemen gronden acht de rechtbank alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hierna volgt een zakelijke uiteenzetting van de relevante inhoud van de bewijsmiddelen die per zaak en per feit afzonderlijk voor dit oordeel worden gebezigd. De rechtbank gaat daarbij allereerst in op het bewijs voor de overtredingen van de verschillende verwijderingsbevelen en het dealerverblijfsverbod, gevolgd door enkele nadere overwegingen hieromtrent. Apart hiervan volgt tot slot een weergave van het wettige bewijs voor de brandstichting.iv
4.3.1 De verwijderingsbevelen en het dealerverblijfsverbod
In zaak A (feit 1) en D
Op 26 juni 2012 is op grond van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een verwijderingsbevel voor de duur van een maand opgelegd, met ingang van 30 juni 2012 en geldend tot en met 29 juli 2012, ter zake van het door de burgemeester aangewezen overlastgebied 1 Centrum.v Dit bevel is op 29 juni 2012 aan verdachte uitgereikt en de strekking daarvan is hem uitgelegd.vi Op 1 juli 2012 is aan verdachte een gebiedskaartje getoond en is hem nogmaals uitgelegd op welk gebied voornoemd verwijderingsbevel betrekking heeft.vii Op 17 juli 2012 te 03.58 uur en op 9 juli 2012 te 1.19 uur bevindt verdachte zich respectievelijk in de Warmoesstraat en op het Oudekerksplein te Amsterdam, welke locaties telkens onderdeel uitmaken van voornoemd overlastgebied.viii Verdachte wist telkens dat hij hier op die momenten niet mocht komen.ix Een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf is op 5 juni 2012 onherroepelijk geworden.x
In zaak B (feit 1) en F
Op 15 mei 2012 is op grond van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een verwijderingsbevel voor de duur van 14 dagen opgelegd, met ingang van 19 mei 2012 en geldend tot en met 1 juni 2012, ter zake van het door de burgemeester aangewezen overlastgebied 1 Centrum.xi Dit bevel is op 18 mei 2012 aan verdachte uitgereikt en de strekking daarvan is aan hem uitgelegd.xii Op 20 mei 2012 te 21.15 uur en op 26 mei 2012 te 21.11 uur bevindt verdachte zich respectievelijk op de Oudezijds Achterburgwal en de Dam te Amsterdam, welke locaties telkens onderdeel uitmaken van voornoemd overlastgebied.xiii Verdachte wist telkens dat hij hier op die momenten niet mocht komen.xiv
In zaak B (feit 2 en 3)
Op 14 februari 2012 te 22.34 uur is op grond van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een verwijderingsbevel voor de duur van 24 uur opgelegd voor de periode tussen 14 februari 2012 te 22.34 uur en 15 februari 2012 te 22.34 uur, ter zake van het door de burgemeester aangewezen overlastgebied 1 Centrum. Verdachte is hierbij mondeling bevolen dat hij zich voor genoemde duur onmiddellijk verwijdert uit voornoemd gebied en de ondergrondse metrostations. Aan verdachte is voorts een kaartje uitgereikt met daarop een beschrijving en een plattegrond van de grenzen van dit overlastgebied. Verdachte heeft dit kaartje aangenomen.xv Op 15 februari 2012 te 17.15 uur en te 03.29 uur bevindt verdachte zich respectievelijk in de Warmoesstraat en op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam, welke straten telkens onderdeel uitmaken van voornoemd overlastgebied.xvi
In zaak C
Op 9 juni 2012 te 00.32 uur is op grond van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een verwijderingsbevel voor de duur van 24 uur opgelegd ter zake van het door de burgemeester aangewezen overlastgebied 1 Centrum. Verdachte is hierbij mondeling bevolen dat hij zich voor genoemde duur onmiddellijk verwijdert uit voornoemd gebied en de ondergrondse metrostations. Aan verdachte is voorts een kaartje uitgereikt met daarop een beschrijving en een plattegrond van de grenzen van dit overlastgebied. Verdachte heeft dit kaartje aangenomen.xvii Op 9 juni 2012 te 05.49 uur bevindt verdachte zich op de Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam, welke locatie onderdeel uitmaakt van voornoemd overlastgebied.xviii
In zaak E
Op 17 maart 2012 te 18.17 uur is op grond van artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een verwijderingsbevel voor de duur van 24 uur opgelegd ter zake van het door de burgemeester aangewezen overlastgebied 1 Centrum. Verdachte is hierbij mondeling bevolen dat hij zich voor genoemde duur onmiddellijk verwijdert uit voornoemd gebied en de ondergrondse metrostations. Aan verdachte is voorts een kaartje uitgereikt met daarop een beschrijving en een plattegrond van de grenzen van dit overlastgebied. Verdachte heeft dit kaartje aangenomen.xix Op 18 maart 2012 te 00.00 uur bevindt verdachte zich op het Oudekerksplein te Amsterdam, welke locatie onderdeel uitmaakt van voornoemd overlastgebied.xx Verdachte wist dat hij hier op dat moment niet mocht komen.xxi
In zaak G (feit 1)
Op 18 december 2012 is op grond van artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, aan verdachte een dealerverblijfsverbod voor de duur van drie maanden opgelegd, met ingang van 21 december 2012 en geldend tot en met 21 maart 2012, ter zake van het door de burgemeester aangewezen dealeroverlastgebied DOG 1.1.xxii Dit verbod is op 19 december 2012 gepubliceerd in de gratis krant Metro.xxiii Aan verdachte is op 1 december 2012 meegedeeld dat hij bij de burgemeester zou worden voorgedragen voor dergelijk verblijfsverbod en dat dit verbod onder andere in voornoemde krant gepubliceerd zou worden.xxiv Op 22 december 2012 te 04.33 uur bevindt verdachte zich op de Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam, welke locatie onderdeel uitmaakt van voornoemd overlastgebied.xxv
Nadere overwegingen omtrent art. 184 Sr
De raadsman heeft bij pleidooi de rechtmatigheid van de aan verdachte opgelegde
24-uursverwijderingsbevelen ter discussie gesteld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Algemeen
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJ: AZ6007, overweegt de rechtbank dat bij een strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 184 Wetboek van Strafrecht de rechtbank dient te onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven alsmede, indien ter zake verweer is gevoerd, van dat onderzoek te doen blijken en gemotiveerd op dat verweer te beslissen. Voor een veroordeling is immers vereist dat komt vast te staan dat van een rechtmatig bevel sprake is.
Het is de rechtbank niet gebleken dat het in de tenlasteleggingen genoemde wettelijk voorschrift van artikel 2.9 van de APV 2008 onverbindend is. De rechtbank stelt vast dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om in een algemene plaatselijke verordening te bepalen dat door de burgemeester een verblijfsontzegging (verwijderingsbevel) kan worden uitgevaardigd. De rechtbank stelt vast dat de APV 2008 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld en is bekendgemaakt door publicatie in het Gemeenteblad 2011, afd. 3A, nr. 63/280 (voor wat betreft de versie geldend van 6 april 2011 tot en met 1 augustus 2012) en in het Gemeenteblad 2012, afd. 3A, nr. 100/524 (voor wat betreft de versie geldend vanaf 2 augustus 2012).
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de APV 2008 is het verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de APV 2008, is het verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.
Op grond van artikel 2.9, eerste lid, onder c, van de APV 2008 is een persoon die zich die zich in een aangewezen overlastgebied schuldig maakt aan een overtreding van artikel 2.2, eerste lid, of 2.7, tweede lid van de APV, verplicht zich uit het aangewezen gebied te verwijderen indien de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.
De bevoegdheid om een dergelijk bevel op te leggen voor de duur van 24 uur, is gemandateerd aan de politie.
De 24-uursverwijderingsbevelen
Aan verdachte is allereerst op 14 februari 2012 door de politie het bevel gegeven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden voor de duur van 24 uur uit overlastgebied 1. Blijkens het proces-verbaal hierover, zag verbalisant dat verdachte gedragingen vertoonde die er kennelijk op waren gericht om verdovende middelen of daarop gelijkende waar te kopen of te koop aan te bieden. De verbalisant zag middels een monitor dat verdachte drie voorbijgangers aansprak en even met hen bleef praten. Deze voorbijgangers werden kort daarna door een andere verbalisant aangesproken, aan wie zij vertelden dat verdachte hen zojuist "wit" had aangeboden. Aan verbalisanten is ambtshalve bekend dat met "wit", cocaïne wordt bedoeld. Hierop is verdachte aangehouden ter zake van het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de APV Amsterdam 2008.
Op 17 maart 2012 is door de politie aan verdachte een verwijderingsbevel opgelegd voor de duur van 24 uur. Blijkens het proces-verbaal zag de verbalisant dat verdachte mensen op straat lastig viel op de Oudezijds Achterburgwal. Verdachte sprak voorbijgangers aan en mensen reageerden hierop alsof ze het aanstootgevend vonden. Eenmaal staande gehouden bleek dat verdachte alcohol bij zich had. Tevens rook hij naar alcohol. Hierop is verdachte een miniproces-verbaal uitgereikt ter zake van overtreding van artikel 2.2, eerste lid van de APV 2008.
Ook op 20 april 2012 is verdachte door de politie een verwijderingsbevel opgelegd voor de duur van 24 uur. Verdachte is op 20 april 2012 geverbaliseerd voor overtreding van artikel 2.2 lid 1 van de APV 2008. Een verbalisant zag hem in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg. Daarbij gooide verdachte een blik bier en spuugde hij op het raam van een prostituee.
Op grond van de hierboven aangehaalde bepalingen uit de APV 2008 is de rechtbank van oordeel dat de politie in de gegeven omstandigheden bevoegd was om telkens een verwijderingsbevel voor de duur van 24 uur aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de wijze waarop de burgemeester (die zijn bevoegdheid heeft gemandateerd aan de politie) van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Anders dan de raadsman stelt, is één en ander wel degelijk in de beschikkingen verwoord zodat die beschikkingen voldoende zijn gemotiveerd. In de beschikkingen is immers opgemerkt dat de overlastgebieden zijn aangewezen omdat de (aan harddrugs gerelateerde) overlast een zodanige omvang heeft genomen dat het ordelijk verloop van de samenleving in geding is. Blijkens de toelichting op artikel 2.9 van de APV 2008, is de maatregel van verwijderingsbevelen bedoeld om ernstige overlast, die in bepaalde gebieden van Amsterdam wordt ondervonden, te bestrijden.
Gezien de overlast die verdachte blijkens de processen-verbaal veroorzaakte kon de politie (daartoe gemandateerd door de burgemeester) oordelen dat maatschappelijke belangen, mede gezien de overlast van onder meer (nep)drugs verkopers en gezien overlast door alcohol in het centrum van Amsterdam, prevaleerden boven de belangen van verdachte om wel in het gebied aanwezig te zijn.
Daarnaast geldt dat het juist gezien de specifieke kenmerken van een overlastgebied, nodig is direct en slagvaardig te kunnen optreden. Uit de wettelijke regeling noch uit het beginsel van subsidiariteit volgt dat eerst een minder verstrekkende maatregel had moeten worden genomen, zoals de raadsman heeft betoogd. Die subsidiariteit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd in het getrapte systeem van verwijderingsbevelen, dat pas verwijdering voor langere duur (14 dagen, een maand en uiteindelijk eventueel drie maanden) mogelijk maakt nadat drie maal een bevel voor de duur van 24 uur is gegeven en nadat een waarschuwing daartoe is gegeven.
Hoorplicht
Een verwijderingsbevel is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en zal dus dienen te voldoen aan de eisen die deze wet aan besluiten stelt. Artikel 4:8 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan voordat het een beschikking geeft, de belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 14 februari 2012 blijkt dat verdachte in de gelegenheid is geweest zijn zienswijze naar voren te brengen. Hij heeft immers verklaard: "ik deed helemaal niets". Blijkens het proces-verbaal ten aanzien van het bevel van 17 maart 2012, is verdachte in de gelegenheid geweest zijn zienswijze kenbaar te maken. Bij deze gelegenheid heeft hij gezegd: "ik drink niet".
Ook ten aanzien van het bevel van 20 april 2012 is verdachte in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Hij heeft hiervan echter geen gebruik gemaakt.
Kenbaarheid
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de beschikking aan verdachte onvoldoende kenbaar is gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Aan verdachte is uitgelegd welk gebied het betrof en tevens is hem telkens een kaartje uitgereikt met daarop de grenzen van het betreffende gebied. Verdachte heeft het kaartje blijkens de drie processen-verbaal telkens aangenomen. De enkele stelling van verdachte dat hij geen kaartje heeft ontvangen, is onvoldoende om te twijfelen aan de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal dienaangaande. Daarbij speelt ook een rol dat verdachte ten aanzien van twee van de drie gelegenheden heeft verklaard dat hij dronken was, hetgeen overeenstemt met de waarnemingen van verbalisanten. Dat gebruik is gemaakt van tekstblokken maakt de beschikkingen voorts niet onbetrouwbaar. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de beschikkingen wel degelijk van elkaar verschillen, in zoverre dat telkens op de situatie toegesneden informatie is ingevuld.
In verband met het voorgaande verwerpt de rechtbank het subsidiair gedane verzoek van de raadsman de verbalisanten hierover te horen als getuige.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de beschikkingen onvoldoende kenbaar zijn geweest omdat met verdachte in de Engelse taal is gecommuniceerd, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is ter zake van een vordering tot inbewaringstelling gehoord door de rechter-commissaris, in bijzijn van zijn advocaat. Dat verhoor heeft in de Engelse taal plaatsgevonden. Op geen enkele wijze blijkt uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris dat verdachte de Engelse taal onvoldoende begreep. Ook de raadsman heeft daar tijdens het verhoor niets over opgemerkt. De rechtbank vindt hierin een bevestiging van hetgeen vermeld is in de diverse processen-verbaal van de politie, namelijk dat verdachte de Engelse taal wel degelijk in voldoende mate machtig is. Ook dit verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de beschikkingen van 14 februari 2012, 17 maart 2012 en 20 april 2012, rechtmatig zijn.
Nu de drie bevelen tot verwijdering voor de duur van 24 uur rechtmatig moeten worden geacht, mochten deze ten grondslag liggen aan het daarop gevolgde bevel voor de duur van veertien dagen. Daarbij is tevens van belang dat verdachte blijkens een "voordracht 14 dagen bevel", nadat hij de bevelen op 14 februari 2012 en 17 maart 2012 had gekregen, op 21 maart 2012 schriftelijk en mondeling is gewaarschuwd om ordeverstorende gedragingen in de toekomst achterwege te laten. Daarbij is hem medegedeeld dat bij een nieuwe overtreding binnen zes maanden, een verwijderingsbevel voor de duur van 14 dagen zou volgen. Zoals reeds omschreven is verdachte op 20 april 2012 opnieuw geverbaliseerd voor overtreding van de APV 2008. Het daarop gevolgde bevel voor de duur van 14 dagen is daarmee eveneens rechtmatig gegeven, evenals de daarop volgende verwijderingsbevelen voor langere duur.
4.3.2 Brandstichting
In zaak H
Op 29 januari 2012 bevindt verdachte zich als enige in een onbeschadigd en intact dagverblijf van politiebureau Beursstraat te Amsterdam.xxvi Met de aansteker die hij in bezit heeft, steekt verdachte een propje papier in brand en legt dit brandend op de zitbank in het dagverblijf.xxvii Even later trekt verdachte zijn onderbroek uit, houdt deze met zijn linkerhand omhoog en houdt de brandende aansteker onder de onderbroek totdat deze begint te branden.xxviii Hierna steekt verdachte de onderbroek op meerdere plaatsen in brand en legt deze op de zitbank. Verdachte gaat ertegenover zitten en kijkt naar de brand.xxix De zitbank staat in brand en is zwartgekleurd en beschadigd. In het dagverblijf is een sterke rookontwikkeling.xxx
Nadere bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat de opzet van verdachte op brandstichting vast. Dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was blijkt uit het feit dat de (houten) bank in brand is geraakt en daardoor is beschadigd.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In zaak A
Ten aanzien van feit 1:
op 17 juli 2012 te 03.58 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (5 juni 2012);
In zaak B
Ten aanzien van feit 1:
op 20 mei 2012 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden;
Ten aanzien van feit 2:
op 15 februari 2012 te 17.15 uur te Amsterdam (op de Warmoesstraat) opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur (periode tussen 14 februari 22.34 uur en 15 februari 22.34 uur) niet meer te bevinden;
Ten aanzien van feit 3:
op 15 februari 2012 te 03.29 uur te Amsterdam (op de Oudezijds Voorburgwal) opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur (periode tussen 14 februari 22.34 uur en 15 februari 22.34 uur) niet meer te bevinden;
In zaak C
op 9 juni 2012 te 05.49 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
In zaak D
op 9 juli 2012 te 01.19 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (05 juni 2012);
In zaak E
op 18 maart 2012 te 00.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
In zaak F
op 26 mei 2012 te 21.12 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1 te verwijderen en zich daar gedurende 14 dagen niet meer te bevinden;
In zaak G
Ten aanzien van feit 1:
op 22 december 2012 te 04.33 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied DOG 1.1 (Amsterdam Centrum de Wallen) te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
In zaak H
op 29 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een dagverblijf in het politiebureau Beursstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk zijn ondergoed en de houten bank in voornoemd dagverblijf met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan de houten bank en zijn ondergoed geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te weten, die houten bank en dat dagverblijf, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in alle zaken bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging wordt gelast van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
In zijn schriftelijke pleitnotities uitgebreid en hier verkort weergegeven heeft de raadsman bij subsidiair verweer verzocht een straf aan verdachte op te leggen die qua duur niet langer is dan het door hem reeds uitgezeten voorarrest. Verdachte beschikt over onvoldoende financiële middelen om Nederland zelfstandig te kunnen verlaten en is in zijn dagelijkse bestaan aangewezen op de straat. Teneinde aan deze ellende te kunnen ontvluchten, zoekt hij soms zijn toevlucht tot alcohol, hetgeen gepaard kan gaan met enige overlast. Tot slot heeft de raadsman verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu hem een extra bestraffing niet opportuun voorkomt.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan in totaal negen overtredingen van diverse verwijderingsbevelen en een dealerverblijfsverbod. Aan verdachte zijn in eerste instantie drie verschillende verwijderingsbevelen opgelegd, telkens voor de duur van 24 uur, welke bevelen alle door hem zijn overtreden. Vervolgens is door de burgemeester een verwijderingsbevel voor de duur van 14 dagen opgelegd, welk bevel door verdachte tot twee keer toe is genegeerd. Ook het hierna gegeven verwijderingsbevel voor de duur van een maand is twee keer door verdachte in de wind geslagen. Tot slot heeft hij het laatstelijk aan hem gegeven dealerverblijfsverbod, voor de duur van drie maanden, vrijwel direct geschonden. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk brand gesticht in een politiecel.
Zoals blijkt uit het hem betreffende - zeer omvangrijke - uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2012, is verdachte reeds vele malen eerder onherroepelijk veroordeeld voor overtredingen van verwijderingsbevelen. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom stelselmatig dergelijke bevelen te negeren. Ten aanzien van twee overtredingen geldt als wettelijke strafverzwarende omstandigheid dat deze overtredingen plaatsvonden terwijl een eerdere veroordeling wegens een gelijk misdrijf nog geen twee jaar onherroepelijk was geworden. Verdachte liep bovendien in een proeftijd van een eerdere veroordeling ter zake van een soortgelijk misdrijf. Uit de verschillende verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd en zijn algehele houding zoals deze ter terechtzitting is gebleken, leidt de rechtbank af dat verdachte zich eenvoudigweg niets gelegen laat liggen aan bevelen die hem bij herhaling door het bevoegd gezag worden gegeven. Met zijn handelen vormt verdachte een constante bron van ergernis en overlast in het door de burgemeester van Amsterdam aangewezen gebied. De rechtbank rekent dit verdachte in hoge mate aan. Tot slot heeft verdachte gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt door kennelijk uit rancune brand te stichten in een politiecel. Zonder dat verdachte op enige wijze blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen, heeft hij hiermee bovendien overlast veroorzaakt en materiële schade toegebracht.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met eerdergenoemde inhoud van zijn justitiële documentatie en de geldende richtlijnen voor de misdrijven zoals die bij dit vonnis bewezen worden geacht.
Gelet op het feit dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van verdachte ter zake van de vermeende overtredingen van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting in enigszins matigende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 27 juli 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/650593-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 mei 2012 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis voor zover dit betrekking heeft op het in zaak A onder 1 bewezen geachte. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 157 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak A onder 2 en in zaak G onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak B onder 1, 2 en 3, in zaak C, E, F en in zaak G onder 1:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd;
In zaak A onder 1 en in zaak D:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, meermalen gepleegd;
In zaak H primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
GELAST de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 21 mei 2012 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bertels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2013.
i Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
ii Arrest [A], 6 december 2011, zaak C-329-11.
iii Algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 november 2012 inzake [land van herkomst],
P. 60-65.
iv Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
v Een geschrift, te weten een kopie van een besluit van de burgermeester van Amsterdam d.d. 26 juni 2012 met kenmerk 2012/3573, doorgenummerde pagina 036-038 (zaak A) en doorgenummerde pagina 08-10 (zaak D).
vi P. 034 (zaak A); P. 06 (zaak D).
vii P. 032 (Zaak A).
viii P. 008-009 (zaak A); P. 01-02 (zaak D).
ix P. 012, P. 032 (zaak A); P. 04 (zaak D).
x Een geschrift, te weten een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2012 betreffende verdachte.
xi Een geschrift, te weten een kopie van een besluit van de burgermeester van Amsterdam d.d. 15 mei 2012 met kenmerk 2012/2668, doorgenummerde pag. 08-10 (zaak B) en ongenummerde pag. (zaak F).
xii P. 07 (zaak B); P. 0019 (zaak F).
xiii P. 01-02 (zaak B); P. 0001-0002 (zaak F).
xiv P. 05 (zaak B); P. 0006 (zaak F).
xv P. 7-12.
xvi Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2012042310-2 van 15 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [B], ongenummerde pag. (Feit 2);
P. 01-02 (Feit 3).
xvii P. 01-04.
xviii P. 05-06.
xix Een proces-verbaal met nummer 2012073149-2 van 17 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [C], ongenummerde pag.
xx Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2012073331-2 van 18 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [D] en [E], ongenummerde pag..
xxi Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2012073331-4 van 18 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [F], ongenummerde pag.
xxii Een geschrift, te weten een kopie van een besluit van de burgermeester van Amsterdam d.d. 18 december 2012 met kenmerk 2012/7248, doorgenummerde pag. 18-20.
xxiii Een geschrift, te weten een kopie van een pagina van de krant Metro d.d. 19 december 2012, doorgenummerde pag. 16-17.
xxiv P. 25.
xxv P. 01-02.
xxvi P. 03; Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012027659-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [G], ongenummerde pag.
xxvii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012027659-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [G], ongenummerde pag.
xxviii P. 17; Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012027659-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [G], ongenummerde pag.
xxix Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012027659-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [G], ongenummerde pag.
xxx P. 03-04; P. 10; Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012027659-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [G], ongenummerde pag.
??
??
??
??
Parketnummers: 13/651048-12 (zaak A); 13/650752-12 (zaak B); 13/654277-12 (zaak C); 13/654162-12 (zaak D); 13/654278-12 (zaak E); 13/650781-12 (zaak F); 13/651749-12 (zaak G); 13/650179-12 (zaak H); 13/650593-12 (TUL)
Promis: 23 januari 2013
[verdachte]
21
8