ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-3395 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Atcg en de tegenstrijdigheid met de werkvoorschriften WWB

In deze zaak heeft eiseres op 23 juni 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten voortkomend uit haar chronische beperking. De aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, afgewezen op basis van het inkomen van eiseres en haar partner in het jaar 2010, dat volgens verweerder hoger was dan het toetsbedrag zoals vermeld in de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 juni 2012. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 12 maart 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de Atcg en de werkvoorschriften WWB tegenstrijdig zijn wat betreft het te hanteren toetsinkomen voor 65-plussers. De rechtbank concludeerde dat bij de beoordeling van het recht op Atcg-bijstand uitgegaan moet worden van de Beleidsregels Atcg. Aangezien het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar partner in het peiljaar 2010 onder het toetsbedrag lag, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukte dat het voor betrokkenen onduidelijk is welke norm moet worden gehanteerd, gezien de tegenstrijdigheid tussen de Atcg en de werkvoorschriften. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank niet alleen de aanvraag van eiseres moest heroverwegen, maar ook de noodzaak om duidelijkheid te scheppen in de beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3395 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.F. Vermaat,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde M. Mulders.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand op grond van de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) omdat het gezamenlijk inkomen van haar en haar partner in het jaar 2010 hoger was dan het toetsbedrag inkomen zoals vermeld in de Beleidsregels Atcg.
Bij besluit van 21 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Aan de kant van verweerder is tevens verschenen [A].
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres heeft op 23 juni 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten die voortkomen uit haar chronische beperking. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van eiseres en haar partner in het jaar 2010 hoger was dan het toetsbedrag inkomen zoals vermeld in de Beleidsregels Atcg.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en zich onder andere op het volgende standpunt gesteld. Een van de voorwaarden om voor Atcg in aanmerking te komen is dat het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan het toetsbedrag. Aan deze voorwaarde voldoet eiseres niet, aangezien zij en haar partner in het jaar 2010 een inkomen hadden van € 20.533,- terwijl het toetsbedrag in die periode in de situatie van eiseres € 20.497,- bedroeg. In beroep heeft eiseres dit besluit gemotiveerd aangevochten.
Inhoudelijke beoordeling
2. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.1. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder bij de beoordeling van de aanwezige draagkracht in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Atcg ten onrechte uitgaat van het genoten bruto loon en dit afzet tegen de bruto IOAW-norm. Zo’n bruto-vergelijking past volgens eiseres niet binnen de Wet werk en bijstand (WWB) waarin overal een netto-systematiek wordt gehanteerd.
3.2. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak met nummer 11/2882 WWB in een vergelijkbaar geval in rechtsoverwegingen 6.3 en 6.4 het volgende is geoordeeld:
“Gelet op artikel 35, vierde lid, van de WWB komt verweerder beleidsvrijheid toe om, in afwijking van het eerste lid, categoriale bijstand te verlenen aan een categorie chronisch zieken en gehandicapten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook een zekere beoordelingsvrijheid om te bepalen welke norm voor de berekening van de aanwezige draagkracht wordt aangelegd.
Artikel 2.1 van de Atcg bepaalt dat verweerder als aanvulling op een eventuele vergoeding op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (de Wtcg) op aanvraag aan chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen een forfaitaire vergoeding verstrekt ter bestrijding van de noodzakelijk te maken meerkosten die de ziekte of handicap met zich meebrengt. Onder laag inkomen wordt daarbij verstaan: een uitkering ingevolge de WWB of een ander fiscaal (gezins)inkomen dat minder dan, of gelijk is aan 110% van de afhankelijk van de gezinssituatie van toepassing zijnde bruto IAOW norm. Dit beleid acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk dan wel anderszins onjuist. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het systeem van de WWB in de weg staat aan de door verweerder gehanteerde bruto-berekening.”
3.3. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiseres anders te oordelen. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
4.1. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in strijd met zijn Atcg-beleid in dit geval niet de bruto IOAW-norm als toestinkomen heeft gehanteerd maar de bruto AOW-norm. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het toetsbedrag van € 20.497,- dat is genoemd in het bestreden besluit 110% van de bruto AOW-norm voor gehuwden betreft en niet 110% van de IAOW-norm, die € 21.609,59 bedraagt.
4.2. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 2.1 in samenhang met artikel 1 onder f, van de Beleidsregels Atcg moet worden uitgegaan van een toetsbedrag van 110% van de IAOW norm. In paragraaf 9.4.5.2.8. van verweerders werkvoorschriften WWB staat echter dat voor (echt)paren die beiden 65 jaar of ouder zijn een toetsbedrag van (in 2010) € 20.497,- wordt gehanteerd, zijnde 110% van de AOW norm.
4.3. Verweerder heeft zich ten aanzien hiervan op het standpunt gesteld dat de werkvoorschriften WWB een aanvulling vormen op de Beleidsregels Atcg en weergeven hoe het Atcg-beleid in de praktijk wordt uitgevoerd. De werkvoorschriften zijn gepubliceerd zodat iedereen deze kan raadplegen. Verweerder is van mening dat dan ook mag worden uitgegaan van de bruto AOW-norm.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat nu in de Atcg enerzijds en in de werkvoorschriften WWB anderzijds verschillende toetsbedragen worden aangegeven, het voor betrokkenen onduidelijk is welke norm moet worden gehanteerd. De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat de werkvoorschriften WWB als een nadere uitwerking van de Beleidsregels Atcg kunnen worden beschouwd. De Atcg en de werkvoorschriften zijn wat betreft het te hanteren toetsinkomen voor 65-plussers tegenstrijdig. Naar het oordeel van de rechtbank moet onder deze omstandigheden bij de beoordeling van het recht op Atcg-bijstand worden uitgegaan van de Beleidsregels Atcg. Dit betekent dat in onderhavige zaak als toetsbedrag 110% van de bruto IOAW norm moet worden gehanteerd, zijnde € 21.609,- Nu vast staat dat het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar partner in het peiljaar 2010 onder dit toetsbedrag lag, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen.
5.1. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten, nu verweerder nog moet onderzoeken voor welke modules eiseres in aanmerking komt. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder ook dienen te beslissen op het verzoek van eiseres om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase en om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5.2. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- te vergoeden. De rechtbank zal verweerder ten slotte veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, tarief € 472,- per punt).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,-vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944, -, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB