ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/3399 WWB, AWB 12/3401 WWB, AWB 12/3403 WWB en AWB 12/3404 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2013 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 1996 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats per 16 januari 2012, na een anonieme melding dat eiseres haar zolderkamer zou verhuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woonsituatie van eiseres onduidelijk was, wat leidde tot de conclusie dat zij geen recht meer had op bijstand. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente Amsterdam, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had gehandeld.

De rechtbank heeft de aanvragen van eiseres om bijstand met terugwerkende kracht afgewezen, omdat deze aanvragen niet voldoende nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatten die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De rechtbank heeft de besluiten van de gemeente vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat de terugvordering van de teveel betaalde bijstandsuitkering van € 458,69 ook werd bevestigd. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 42,- in twee van de vier zaken, maar niet in de andere twee.

De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand voor eiseres vastgesteld op € 944,-, te betalen door de gemeente. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3399 WWB, AWB 12/3401 WWB, AWB 12/3403 WWB en
AWB 12/3404 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R.G. Funcke,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.A. Veenendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2012 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 16 januari 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 1).
Bij besluit van 14 februari 2012 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de teveel betaalde bijstandsuitkering over de periode van 16 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 ten bedrage van € 458,69 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 2).
Bij besluit van 22 maart 2012 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 3).
Bij besluit van 5 april 2012 (het primaire besluit 4) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 4 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 4).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten van 5 juni 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 4 februari 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiseres ontvangt sinds 1996 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme melding, waarin was aangegeven dat eiseres haar zolderkamer zou verhuren aan een Roemeense man, heeft verweerder onderzoek verricht naar het recht op bijstand van eiseres. In dit kader heeft op 16 januari 2012 een huisbezoek plaatsgevonden in de woning van eiseres op het adres [adres 1] in [plaats]. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 30 januari 2012.
1.3. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 16 januari 2012 ingetrokken.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de teveel betaalde bijstandsuitkering over de periode van 16 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 ten bedrage van € 458,69 van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5. Op 7 maart 2012 heeft eiseres een aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft zij aangegeven dat ze bijstand aanvraagt met ingang van
1 februari 2012, omdat haar bijstandsuitkering met ingang van die datum was gestopt.
1.6. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7. Op 2 april 2012 heeft eiseres wederom een aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft zij aangegeven dat ze bijstand aanvraagt met ingang van
16 februari 2012, omdat haar bijstandsuitkering met ingang van die datum was stopgezet.
1.8. Bij het primaire besluit 4 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.9. Bij vier afzonderlijke besluiten van 5 juni 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1, 2, 3 en 4 ongegrond verklaard.
2. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór
1 januari 2013.
3. Met betrekking tot de intrekking van de bijstand met ingang van 16 januari 2012 (AWB 12/3404 WWB) overweegt de rechtbank het volgende.
3.1. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire besluit. Zie bijvoorbeeld LJN: BY8770. Dat betekent dat de beoordelingsperiode in dit geval loopt van 16 januari 2012 tot en met 1 februari 2012.
3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de woonsituatie van eiseres, en daarmee het recht op bijstand, niet is vast te stellen. De feitelijke omstandigheden die tijdens het huisbezoek in de woning van eiseres zijn aangetroffen, wijzen erop dat de zolderkamer wordt bewoond, aldus verweerder.
3.4. Eiseres heeft aangevoerd dat de op zolder aangetroffen spullen van haar zoon en van een vriend van haar zoon waren. Haar zoon heeft deze spullen op haar zolder gestald, omdat hij zijn huis moest verven. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte, mede gebaseerd op een anonieme verklaring, op het standpunt gesteld dat een mannelijk persoon bij haar op zolder heeft gewoond, aldus eiseres. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres twee schriftelijke verklaringen overgelegd van haar zoon, [A], van 2 april 2012 en 21 april 2012. Hierin heeft haar zoon, kort samengevat, verklaard dat hij de zolderkamer van eiseres gebruikte als opslagruimte voor zijn spullen en voor de spullen van een Roemeense vriend, [B], omdat hij (de zoon) bezig was zijn eigen woning te verven. Ook zouden er wat spullen van eiseres zelf zijn opgeslagen, aldus de zoon van eiseres.
3.5. Tijdens het huisbezoek op 16 januari 2012 hebben de handhavingspecialisten van de DWI op de zolderkamer in de woning van eiseres de volgende spullen aangetroffen: een tweepersoonsmatras met beddengoed, een fauteuil, een elektrisch kacheltje, een wandmeubel, een laag tafeltje, vijf sporttassen met herenkleding, een tasje met medicijnen, waaronder een doosje Amoxiciline met een sticker waarop de naam [B] was vermeld, een metaalkleurige koffer, waarin herenkleding, een tandenborstel, scheermesjes, after shave, twee pyama’s en een baardtrimmer zaten, twee dozen met daarin keukengerei, Engelstalige boeken, mapjes met foto’s en twee ordners, en een dekbed met dekbedhoes.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de waarnemingen van de handhavingsspecialisten tijdens het huisbezoek, zoals neergelegd in het rapport van bevindingen van 30 januari 2012, een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat de zolderkamer ten tijde van belang werd bewoond. In dit verband verwijst de rechtbank met name naar de hoeveelheid aangetroffen herenkleding, de persoonlijke verzorgingsspullen en de medicijnen op naam van de heer [B]. De twee verklaringen van de zoon van eiseres van 2 april 2012 en 21 april 2012 doen aan de objectieve waarnemingen van de handhavingsspecialisten niet af. Het valt immers moeilijk voor te stellen dat een Roemeense vriend van de zoon van eiseres persoonlijke verzorgingsspullen (zoals een tandenborstel, scheermesjes, after shave en een baardtrimmer), het medicijn Amoxiciline, waarop de naam [B] is aangetroffen, en persoonlijke foto’s gedurende een langere periode zou opslaan op de zolder bij de moeder van eiseres, terwijl hij daar niet zou wonen. Eiseres noch haar zoon heeft daarvoor een verklaring gegeven.
3.7. Nu eiseres steeds heeft ontkend dat haar zolder ten tijde van belang werd bewoond, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de woonsituatie van eiseres onduidelijk is en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
3.8. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het standpunt van verweerder mede is gebaseerd op een anonieme tip, die niet controleerbaar is, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB een anonieme melding de aanleiding kan vormen voor een onderzoek naar het recht op bijstand. Zie bijvoorbeeld LJN: BI9724. Ook in dit geval is de in 1.2. vermelde anonieme melding de aanleiding geweest voor het onderzoek van verweerder naar het recht op bijstand van eiseres. Zoals reeds in 3.6. is overwogen vormen de waarnemingen van de handhavingsspecialisten op de zolderkamer in de woning van eiseres op zichzelf genomen reeds voldoende grondslag voor de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres.
3.9. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 16 januari 2012 in te trekken. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.10. De rechtbank zal het beroep van eiseres in de zaak AWB 12/3404 WWB ongegrond verklaren.
4. Met betrekking tot de terugvordering (AWB 12/3403 WWB) overweegt de rechtbank het volgende.
4.1. Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1. e.v. is overwogen, staat vast dat eiseres vanaf
16 januari 2012 geen recht meer had op bijstand. De aan eiseres tot en met 31 januari 2012 betaalde bijstandsuitkering, is dan ook ten onrechte verstrekt. Verweerder was derhalve bevoegd deze bijstand terug te vorderen. In de omstandigheid dat eiseres schulden heeft, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ook het beroep tegen de terugvordering (AWB 12/3403 WWB) ongegrond zal verklaren.
5. Met betrekking tot de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiseres van 7 maart 2012 (AWB 12/3399 WWB) overweegt de rechtbank het volgende.
5.1. Vast staat dat eiseres op 7 maart 2012 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend. Ter zitting is gebleken dat eiseres heeft bedoeld bijstand aan te vragen met terugwerkende kracht tot 16 januari 2012, de datum met ingang waarvan haar bijstandsuitkering was ingetrokken.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet in een geval als dit, indien een aanvraag wordt ingediend met terugwerkende kracht tot en met de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering is ingetrokken, onderscheid worden gemaakt in drie periodes. De eerste periode heeft betrekking op een periode waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. In een dergelijk geval ligt het op de weg van de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te voeren op grond waarvan er voor het bestuursorgaan aanleiding moet zijn op zijn eerdere besluitvorming terug te komen. Wanneer een dergelijk verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit wordt gedaan hangende de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, dan zal dat verzoek doorgaans als bezwaarschrift moeten worden aangemerkt. De volgende periode betreft de periode waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, maar die ligt vóór de datum van aanvraag/melding. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt over deze periode in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De laatste periode ziet op de datum van aanvraag/melding tot en met de datum van het primaire besluit. Hiervoor geldt dat na intrekking van een periodieke bijstandsuitkering of afwijzing van een eerdere aanvraag om periodieke bijstand het op de weg van de aanvrager ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Zie bijvoorbeeld LJN: BM0861.
5.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder met betrekking tot de aanvraag van eiseres van 7 maart 2012 uitsluitend heeft beoordeeld of eiseres bij haar aanvraag om bijstand met ingang van 16 januari 2012 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb naar voren heeft gebracht. Gelet op de in 5.2. genoemde vaste jurisprudentie van de CRvB heeft verweerder de aanvraag van eiseres daardoor te beperkt opgevat en getoetst. Het bestreden besluit 3 komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep in de zaak AWB 12/3399 WWB zal gegrond worden verklaard. De rechtbank zal thans beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 3 in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.4. De beoordelingsperiode strekt zich uit van 16 januari 2012 tot en met 22 maart 2012. Binnen deze periode moet onderscheid worden gemaakt tussen de periodes 16 januari 2012 tot en met 1 februari 2012 (de periode die al is beoordeeld in het kader van de intrekking van de bijstand), 2 februari 2012 tot en met 6 maart 2012 (de periode waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, maar die ligt vóór de datum van aanvraag/melding) en 7 maart 2012 tot en met 22 maart 2012 (de periode vanaf de datum van de aanvraag/melding tot en met de datum van het primaire besluit).
5.5. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de aanvraag van 7 maart 2012 de bezwaartermijn tegen het besluit van 1 februari 2012 nog niet was verstreken. Gelet op hetgeen in 5.2. is overwogen, moet de aanvraag van 7 maart 2012 daarom worden aangemerkt als een (tijdig) bezwaarschrift tegen het intrekkingsbesluit van 1 februari 2012. De beoordeling van de periode van 16 januari 2012 tot en met 1 februari 2012 is dan ook reeds inhoudelijk aan de orde gekomen bij de beoordeling van het bezwaar en beroep tegen het besluit van 1 februari 2012 in de zaak AWB 12/3404 WWB.
5.6. Ten aanzien van de periode van 2 februari 2012 tot en met 6 maart 2012, waarbij het gaat om bijstand met terugwerkende kracht, wordt overwogen dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
5.7. Ten aanzien van de periode van 7 maart 2012 tot en met 22 maart 2012 moet aannemelijk zijn gemaakt dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat - in dit geval - met ingang van 7 maart 2012 wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige wijziging in de omstandigheden niet gebleken. Eiseres heeft slechts haar eerder ingenomen stelling, dat er niemand op de zolderkamer woont, herhaald.
5.8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht afgewezen, zij het op onjuiste gronden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 3 geheel in stand te laten.
6. Met betrekking tot de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiseres van 2 april 2012 (AWB 12/3401 WWB) overweegt de rechtbank het volgende.
6.1. Vast staat dat eiseres op 2 april 2012 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend. Ter zitting is gebleken dat eiseres ook met deze aanvraag heeft bedoeld bijstand aan te vragen met terugwerkende kracht tot 16 januari 2012, de datum met ingang waarvan haar bijstandsuitkering was ingetrokken.
6.2. De beoordelingsperiode strekt zich uit van 16 januari 2012 tot en met 5 april 2012. Ook ten aanzien van deze aanvraag heeft verweerder uitsluitend beoordeeld of eiseres bij haar aanvraag om bijstand met ingang van 16 januari 2012 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb naar voren heeft gebracht. Gelet op de in 5.2. genoemde vaste jurisprudentie van de CRvB heeft verweerder de aanvraag van eiseres daardoor te beperkt opgevat en getoetst. Het bestreden besluit 4 komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep in de zaak AWB 12/3401 WWB zal gegrond worden verklaard. De rechtbank zal thans beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 4 in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.3. Voor wat betreft de periode van 16 januari 2012 tot en met 22 maart 2012 dient de aanvraag van eiseres te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten tot intrekking en afwijzing van bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om op (één van) de eerdere besluiten terug te komen.
6.4. Ten aanzien van de periode van 23 maart 2012 tot en met 1 april 2012, waarbij het gaat om bijstand met terugwerkende kracht, wordt overwogen dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
6.5. Ten aanzien van de periode van 2 april 2012 tot en met 5 april 2012 moet aannemelijk zijn gemaakt dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat - in dit geval - met ingang van 2 april 2012 wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige wijziging in de omstandigheden niet gebleken. Eiseres heeft slechts haar eerder ingenomen stelling, dat er niemand op de zolderkamer woonde, herhaald. Uit de verklaring van de zoon van eiseres van 21 april 2012 volgt weliswaar dat hij al zijn spullen en de spullen van [B] van de zolderkamer heeft verwijderd, maar gesteld noch gebleken is dat hij die spullen reeds op 2 april 2012 had weggehaald, zodat aan genoemd criterium niet is voldaan.
6.6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook de aanvraag van eiseres van
2 april 2012 terecht afgewezen, zij het op onjuiste gronden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 4 geheel in stand te laten.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- in de zaken AWB 12/3399 WWB en AWB 12/3401 WWB aan haar te vergoeden.
In de zaken AWB 12/3404 WWB en 12/3403 WWB ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen AWB 12/3399 WWB en AWB 12/3401 WWB redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor samenhangende zaken begroot op € 944,- (2 punten x factor 1 x € 472,-) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
In de zaken AWB 12/3404 WWB en 12/3403 WWB ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
AWB 12/3404 WWB (de intrekking) en AWB 12/3403 WWB (de terugvordering)
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
AWB 12/3399 WWB (afwijzing aanvraag van 7 maart 2012) en
AWB 12/3401 WWB (afwijzing aanvraag van 2 april 2012)
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 3 en 4;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten 3 en 4 in stand
blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 84,-
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-, te
betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB