ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
534113 / JE RK 13-60
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheiding en internationale bevoegdheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De zaak is ontstaan in het kader van een echtscheiding tussen de ouders, waarbij de moeder met de kinderen naar Duitsland is verhuisd zonder toestemming van de vader. De vader heeft aangegeven niet akkoord te zijn met deze verhuizing en heeft de wens geuit dat de kinderen in Nederland opgroeien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet heeft ingestemd met de overbrenging van de kinderen naar Duitsland en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen op basis van artikel 10 van de verordening Brussel II-bis.

De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische problemen van de vader en de communicatieproblemen tussen de ouders. De Raad heeft in haar rapport aangegeven dat de kinderen ernstige ontwikkelingsproblemen vertonen en dat de verhuizing naar Duitsland geen positieve invloed heeft gehad op hun welzijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd. Daarom heeft de rechtbank besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, met uitvoering door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.

De uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van beide ouders bij de opvoeding van de kinderen en de noodzaak van professionele ondersteuning in situaties van ernstige problematiek. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die door de ouders kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
BESCHIKKING ONDERTOEZICHTSTELLING
Zaak- en rekestnummer: 534113 / JE RK 13-60
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam,
hierna ook te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarigen:
[kind 1], geboren te [plaats] op [2004].
[kind 2], geboren te [plaats] op [2008].
[kind 3], geboren te [plaats] op [2010].
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
[vader], wonende te [plaats], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna mede te noemen BJAA.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In het kader van de tussen partijen bij deze rechtbank lopende procedures tot echtscheiding (C/13/534113 / JE RK 13-60) en voorlopige voorzieningen bij echtscheiding
(C/13/520819 / FA RK 12-5410) heeft de kinderrechter bij beschikking van
19 september 2012 de Raad verzocht advies uit te brengen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van de ouders.
De Raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek.
Op 9 januari 2013 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de duur van één jaar.
Op 24 januari 2013 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. De echtscheiding met nevenverzoeken zij tevens op deze zitting behandeld.
De rechtbank heeft op de behandeling ter zitting mondeling uitspraak gedaan over de ondertoezichstelling.
De griffier heeft daarvan aantekening gemaakt.
Verschenen en gehoord zijn:
De moeder en haar advocaat, mr. E.M.H. Alkemade;
De vader en zijn advocaat, mr. P.W.M. Splinter;
De heer [A] namens de Raad;
De heer [B], de nieuwe partner van de vrouw.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De bevoegdheid.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bevoegdheid als volgt.
De moeder en de kinderen wonen sinds de zomervakantie van 2012 in Duitsland met de nieuwe partner van de moeder.
De moeder is op 21 december 2012 uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie te Amsterdam onder vermelding van emigratie naar Duitsland.
De vader stelt niet akkoord te zijn met de verhuizing van de moeder met de kinderen naar Duitsland. In afwachting van de onderhavige zitting heeft hij nog geen verzoek tot teruggeleiding van de kinderen ingediend, maar hij is wel voornemens om hier de nodige stappen toe te zetten.
De vraag ligt voor of de rechtbank in Nederland bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, zoals door de moeder gesteld, dan wel dat de Duitse rechter thans bevoegd is geworden om over de kinderen te beslissen, zoals door de moeder gesteld.
In deze zaak is van toepassing de Verordening Brussel II-bis. De ondertoezichtstelling van een kind is een maatregel inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van deze verordening. Uitgangspunt is dat de internationale bevoegdheid op grond van art. 8 lid 1 Brussel II-bis wordt beoordeeld op grond van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Als peildatum voor het bepalen van de internationale bevoegdheid geldt het tijdstip waarop in eerste aanleg de tussenkomst van de rechter wordt ingeroepen. In de onderhavige zaak is dat 9 januari 2013. Ingevolge het perpetuatio fori-beginsel, waarvan bij de toepassing van art. 8 lid 1 Brussel II-bis moet worden uitgegaan, blijft een bij aanvang van de procedure in eerste aanleg bestaande bevoegdheid in stand, ook als de grond daarvoor in de loop van de procedure komt te vervallen.
De vraag die het middel aan de orde stelt is of de minderjarigen op 9 januari hun gewone verblijfplaats in Nederland of in Duitsland hadden. Het begrip 'gewone verblijfplaats' in art. 8 lid 1 Brussel II-bis, welk begrip op verordeningsautonome wijze moet worden uitgelegd, is volgens de rechtspraak van het HvJEU de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Die plaats moet worden bepaald aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de omstandigheden en de redenen van het verblijf van de minderjarige op het grondgebied van een staat en zijn nationaliteit. De bedoeling van de met het gezag belaste persoon om zich met het kind in een andere staat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door bepaalde tastbare handelingen (zoals de koop of de huur van een woning in de staat van ontvangst), kan een aanwijzing zijn dat de gewone verblijfplaats is gewijzigd. Voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats geldt vooral de wens van de betrokkene om het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen in de staat van ontvangst, met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. In dat licht beschouwd zou gezegd kunnen worden dat de gewone verblijfplaats van de kinderen zich in Duitsland bevindt, nu zij reeds een half jaar in Duitsland wonen, de moeder de intentie heeft om in Duitsland te blijven wonen, zij en haar partner daar vaste huisvesting in de zin van een koopwoning hebben, de werkzaamheden van de partner van de moeder grotendeels in Duitsland plaatsvinden, de kinderen in Duitsland naar school gaan en de moeder ook haar economische banden met Nederland heeft verbroken.
Nu de vader echter ter zitting expliciet heeft aangegeven geenszins te hebben ingestemd met het overbrengen van de kinderen naar Duitsland, het de wens van de vader is dat de kinderen in Nederland zullen opgroeien, dat hij had verwacht dat de moeder en de kinderen naar Nederland zouden terugkeren op het moment dat duidelijk werd dat hij geen toestemming verleende voor de verhuizing en de vader voornemens is een procedure te starten tot teruggeleiding van de kinderen naar Nederland, is de rechtbank van oordeel dat in het kader van deze procedure de kinderen derhalve geacht worden zonder de toestemming van de vader te zijn overgebracht naar Duitsland.
Op grond van artikel 10 van de verordening Brussel II-bis acht de Nederlandse rechter zich bevoegd van de zaak kennis te nemen, nu onomstotelijk vaststaat dat de vader niet berust in de overbrenging van de kinderen naar Duitsland en niet is voldaan aan de overige uitzonderingen zoals genoemd in artikel 10 Brussel II-bis voor het wijzigen van de gewone verblijfplaats van de kinderen.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling
De raad heeft in haar rapport en ter zitting het verzoek als volgt onderbouwd. De vader heeft in het verleden te maken gehad met psychische problemen. De moeder diskwalificeert de vader mede als gevolg hiervan als ouder van de kinderen. Bij de ouders is sprake van ernstige ex-partnerproblematiek, en er is zeer beperkt sprake van communicatie tussen de ouders over de zaken aangaande de kinderen. De moeder is in haar handelen wispelturig over de wijze en de mate van contact tussen de vader en de kinderen, hetgeen leidt tot onduidelijkheid bij de kinderen over de rol die de vader in hun leven heeft. Tevens is het tussen de ouders geen uitgemaakte zaak in welk land de kinderen zullen opgroeien. Bij [kind 1] en [kind 2] is sprake van serieuze ontwikkelingsproblematiek die los van de echtscheiding reeds bestond. De verhuizing van de kinderen en de moeder naar Duitsland heeft geen positief effect op de twee oudste kinderen gehad en voor zover de Raad kan waarnemen zijn de problemen toegenomen sinds de verhuizing. [kind 3] is volgens de Raad nog te jong om weet te hebben van de problemen tussen de ouders en tevens is voor de Raad gezien de jeugdige leeftijd van [kind 3] niet merkbaar of er bij haar sprake is van (echtscheidingsgerelateerde) problematiek. Tevens zijn er problemen bij het tot stand brengen van hulpverlening aan de kinderen, waar nodig. Dat de moeder aangeeft dat zij in een vrijwillig kader de nodige stappen hiertoe heeft gezet bij de Bascule en thans nog doende is de hulpverlening in Nederland actief betrokken te houden, maakt het voorgaande niet anders aldus de Raad.
Namens de Raad heeft de mevrouw [A] ter zitting gepersisteerd bij het verzoek.
De vader heeft in persoon en bij monde van zijn advocaat ter zitting aangegeven achter het verzoek van de Raad te staan.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad.
De moeder stelt dat zij reeds in augustus 2011 contact heeft opgenomen met de Bascule voor de problemen bij [kind 1] en dat zij ook in de daarvoor gelegen periode hiervoor uit zichzelf contact heeft opgenomen met de school. Zij stelt tot op heden alles in het werk te hebben gesteld om de benodigde zorg voor de kinderen te realiseren. Met de kinderen gaat het, na een aanloopperiode, nu steeds beter in Duitsland.
Gedurende en voor het huwelijk van partijen was bij de vader sprake van ernstige psychiatrische klachten. De moeder stelt dat de vader, mede als gevolg van zijn psychische problemen, na het uiteengaan van partijen driemaal een tentamen suicidii heeft ondernomen. De persoonlijke problemen van de vader zijn volgens de moeder (nog) niet opgelost. Zij acht het niet in het belang van de kinderen om nu onbegeleid bij de vader te zijn. Tevens heeft de vader haar lange tijd na het uiteengaan gestalkt en heeft hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor de V.O.F. van hun gezamenlijk genomen. Dit heeft voor de moeder grote financiële problemen tot gevolg gehad. In dit licht bezien acht zij haar verhuizing met de kinderen en haar nieuwe partner naar Duitsland, zonder mededeling hiervan aan de vader, in het belang van de kinderen en haarzelf en daarom gerechtvaardigd.
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en van het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of is te voorzien dat deze zullen falen. Het verzoek zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat naast de ernstige problematiek tussen de ouders als gevolg van hun huwelijk en de echtscheiding, bij in ieder geval de oudste twee kinderen op het moment sprake is van ernstige problematiek, welke dringend hulpverlening behoeft. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de moeder tot op heden de nodige stappen heeft ondernomen ter ondersteuning van de kinderen. De rechtbank stelt echter vast dat deze onvoldoende zijn gebleken om de problemen te verminderen dan wel weg te nemen.
Tevens is het op dit moment de vraag in hoeverre de zeer abrupte verhuizing van de kinderen naar Duitsland in hun belang kan worden geacht, bezien in het licht van alle overige bij de kinderen en de ouders bestaande problemen.
Daarnaast bestaan er tot op heden grote problemen bij het opstarten van contact tussen de vader en de kinderen, waarbij de rechtbank verwacht dat een onafhankelijke professionele tussenpersoon een positief effect kan hebben op de belemmeringen die hierover bij de ouders bestaan.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING:
De kinderrechter:
- stelt voornoemde minderjarigen onder toezicht met ingang van 24 januari 2013 voor de duur van een jaar;
- bepaalt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Graafland, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2013, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier..