Parketnummer: 13/674008-12
Datum uitspraak: 5 april 2013
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1990],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 november 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [A] (buschauffeur en in dienst bij het GVB) heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden en/of prikken in een arm en/of vinger, in elk geval in het lichaam van voornoemde [A], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De raadsvrouw heeft zich – in haar schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu zij geen opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het onderhavige gevolg zou intreden en dat zij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Het voorgaande leidt er toe dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde, sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van pijn of letsel aan aangever en de bewuste aanvaarding of het op de koop toe nemen van die kans door verdachte. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat zich tussen verdachte en aangever een worsteling heeft afgespeeld. In deze worsteling hebben zowel aangever als verdachte zich niet onbetuigd gelaten en hebben zij beide slaande bewegingen gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat door het trekken van een mes door verdachte in die situatie een aanmerkelijke kans bestond op pijn en letsel bij aangever. Verdachte moet deze aanmerkelijke kans, door het mes uit haar jaszak te pakken, het mes uit te vouwen en met de punt naar boven voor zich te houden, bewust hebben aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 november 2010 te Amsterdam opzettelijk [A], buschauffeur en in dienst bij het GVB, heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met een mes prikken in een arm en/of vinger van voornoemde [A], waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
5.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – in haar schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft verklaard dat zij zich door terug te slaan heeft geprobeerd te verweren tegen de klappen van aangever. Toen dat onvoldoende effect had en het gevecht niet stopte, heeft zij uit haar jaszak het mes gepakt om dit aan aangever te tonen in de hoop dat hij daardoor terug zou deinzen. Verdachte handelde daarbij vanuit een noodweersituatie en haar handelen was noodzakelijk, en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ook de officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte probeerde zich tegen de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door aangever te verweren. Aanvankelijk door terug te slaan en vervolgens door het pakken van het mes. De door verdachte gebruikte verdediging – het pakken en tonen van het mes – was noodzakelijk, geboden en niet disproportioneel.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer sprake moet zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die is gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Het uitgangspunt is dat verdachte aannemelijk dient te maken dat van een dergelijke aanranding sprake is geweest. De rechtbank is – met de raadsvrouw en de officier van justitie en op de door hen aangevoerde gronden – van oordeel dat verdachte daarin is geslaagd. Bij de beantwoording van de vraag of het verweer tegen deze wederrechtelijke aanranding proportioneel is geweest, heeft de rechtbank met name acht geslagen op het verschil in krachtsverhouding tussen verdachte als jong meisje en aangever als volwassen man en op het aanzienlijke geweld dat aangever heeft gebruikt. Onder die omstandigheden was het pakken en tonen van een mes niet disproportioneel. Nu verdachte wat het ten laste gelegde een geslaagd beroep op noodweer toekomt, zal de rechtbank haar ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [A] in de vordering niet-ontvankelijk is.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [B] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. van Berge Henegouwen, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en J. van der Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.