ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ7011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/3117 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van pleegvergoeding in verband met nachtdetentie pleegkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2013 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een pleegvergoeding die was toegekend op grond van de Wet op de jeugdzorg. Eiseres, de grootmoeder van het pleegkind, had een pleegcontract afgesloten met de zorgaanbieder Stichting Spirit! en ontving een pleegvergoeding voor de zorg van haar pleegkind. Echter, na de nachtdetentie van het pleegkind, heeft de zorgaanbieder de pleegvergoeding ingetrokken en een bedrag van € 1044,50 teruggevorderd. Eiseres was van mening dat zij recht had op de pleegvergoeding, ondanks de detentie, omdat zij in die periode nog kosten voor het pleegkind had gemaakt en had geprobeerd de zorgaanbieder op de hoogte te stellen van de situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder als bestuursorgaan moet worden aangemerkt en dat de pleegvergoeding als subsidie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de pleegvergoeding terecht was, omdat het pleegkind vanaf 5 december 2011 niet meer bij eiseres verbleef. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaar mondeling toe te lichten, wat in strijd was met de hoorplicht van de Awb. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, wat betekent dat eiseres de terugvordering van de pleegvergoeding moest voldoen.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 472,- en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,- vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van pleegouders en de verplichtingen van bestuursorganen in het kader van de jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3117 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R. Shahbazi,
en
Stichting Spirit!, Jeugd en opvoedhulp (Spirit),
verweerder,
gemachtigde C.E.A. van der Meer de Walcheren.
Procesverloop
Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 1572,33 teruggevorderd aan ontvangen pleegvergoeding over de maanden december 2011 en januari en februari 2012 (het primaire besluit I).
Bij brief van 3 april 2012 heeft verweerder het terug te vorderen bedrag gewijzigd in een bedrag van € 1044,50. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om het bedrag te voldoen in vijf termijnen (het primaire besluit II).
Bij brief van 24 mei 2012 heeft verweerder het primaire besluit II gehandhaafd (het bestreden belsuit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mevrouw A.P. Raaijmaakers.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden / standpunten van partijen
1.1. [A], geboren op [1996] (hierna: [A] of het pleegkind) is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Eiseres is de grootmoeder van [A]. Op 30 juni 2009 hebben eiseres en verweerder een pleegcontract afgesloten over [A]. Vanaf die datum is [A] formeel in het gezin van eiseres geplaatst en heeft eiseres de hoedanigheid van pleegouder. Met ingang van 5 december 2011 heeft [A] enige tijd in nachtdetentie gezeten.
1.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres verzuimd heeft om aan verweerder door te geven dat haar pleegkind in nachtdetentie zat. Dat had zij wel gemoeten volgens het pleegcontract. Pas op 17 februari 2012 heeft verweerder via de pleegzorgmedewerker van Bureau Jeugdzorg vernomen dat [A] weg was bij eiseres. Na contact met eiseres te hebben opgenomen heeft verweerder vervolgens met terugwerkende kracht de pleegvergoeding gestopt per 5 december 2011 en uiteindelijk een bedrag van € 1044,50 aan teveel ontvangen pleegvergoeding van eiseres teruggevorderd. Verweerder is eiseres tegemoetgekomen door de pleegvergoeding over een één maand kwijt te schelden.
1.3. Eiseres stelt zich in beroep – kort samengevat – op het standpunt dat zij in december 2011 en januari en februari 2012 recht had op de pleegvergoeding, ondanks het feit dat haar pleegkind in (nacht)detentie verbleef. Dit komt omdat zij in die periode nog betalingen ten behoeve van hem heeft verricht. Voorts heeft eiseres verweerder in december 2011 op de hoogte proberen te stellen van het feit dat het pleegkind in nachtdetentie zat. Zij kreeg de receptioniste [B] aan de telefoon, maar die kon haar vanwege vakanties, niet doorverbinden met een pleegzorgmedewerker. Eiseres is van mening dat nu zij niet verplicht was om verweerder op de hoogte te stellen van de detentie van haar pleegkind en zij niemand daarover heeft kunnen spreken, het op de weg van de gezinsvoogd van het pleegkind lag om verweerder van de detentie op de hoogte te brengen. De omstandigheid dat hij dat niet heeft gedaan, kan niet aan eiseres worden toegerekend. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de pleegvergoeding van eiseres teruggevorderd. Ter zitting heeft eiseres voorts gesteld dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar mondeling toe te lichten.
2. Bevoegdheid bestuursrechter
2.1. Nu eiseres beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank tegen de brief van 24 mei 2012 dient de rechtbank allereerst te beoordelen of verweerder als bestuursorgaan moet worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vervolgens of de brieven van verweerder zijn aan te merken als besluiten in de zin van de Awb, waartegen de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep openstaan.
2.2. De rechtbank beantwoordt deze vragen aan de hand van de Awb zoals die wet tot en met 31 december 2012 luidde. Dit komt omdat het in beroep bestreden schrijven van verweerder namelijk bekend is gemaakt vóór 1 januari 2013. Dit volgt uit het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.
2.3. Verweerder is aan te merken als een zorgaanbieder die jeugdzorg verleent, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (WJZ). In artikel 23 van deze wet is – onder meer – bepaald dat een zorgaanbieder die pleegzorg aanbiedt, aan een pleegouder waarmee hij een pleegcontract heeft afgesloten een subsidie verstrekt voor de opvoeding en verzorging van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige. Deze subsidie wordt ter beschikking gesteld door Gedeputeerde Staten (artikel 41 van de WJZ). Gelet hierop merkt de rechtbank de pleegvergoeding aan als een subsidie in de zin van titel 4.2, Subsidies, van de Awb.
2.4. Als een bestuur van een privaatrechtelijke instelling, zoals verweerder, belast is met het verlenen van subsidies ten laste van de openbare middelen is sprake van een bestuursorgaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1993-1994, 23 700, nr. 3, p. 34 bij de Awb. Voor zover het de toekenning van een pleegvergoeding betreft, is verweerder, gelet hierop, aan te merken als een bestuursorgaan dat met enig openbaar gezag is bekleed, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder als bestuursorgaan is aan te merken indien verweerder overgaat tot intrekking, beëindiging of terugvordering van een toegekende pleegvergoeding.
2.5. Vorenstaande brengt mee dat op het onderhavige geschil de Awb van toepassing is en dat de bestuursrechter de bevoegde rechter is om daarover te oordelen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank toets ook hier aan de Awb zoals die wet tot 1 januari 2013 luidde.
3.2. De rechtbank merkt het besluit van 8 maart 2012 aan als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft deze beschikking gewijzigd. Dit is gebeurd bij schrijven van 3 april 2012. Dit schrijven is eveneens aan te merken als een beschikking in de zin van de Awb. Tegen deze besluiten is op 18 mei 2012 namens eiseres bezwaar gemaakt. De reactie op het bezwaar van 24 mei 2012 merkt de rechtbank aan als een beslissing op bezwaar. Tegen een dergelijke beslissing staat beroep open bij de bestuursrechter van de rechtbank. Zie de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb.
3.3. In de Awb was bepaald dat een bestuursorgaan, uitzonderingen daargelaten, voordat het op een bezwaar beslist, de belanghebbende (eiseres) in de gelegenheid moet stellen te worden gehoord. Zie de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb.
3.4. In het geval van eiseres was er geen sprake van een uitzondering. Zij had derhalve in de gelegenheid gesteld moeten worden om mondeling haar mening naar voren te brengen. Dat is niet gebeurd, zoals door de advocaat van eiseres ter zitting naar voren is gebracht. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat een aantal keren getracht is om telefonisch contact op te nemen met eiseres, maar dat is niet voldoende. (De gemachtigde van) eiseres had moeten worden uitgenodigd voor een gesprek. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
3.5. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. Dit heeft tot gevolg dat verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het door haar betaalde griffierecht. De rechtbank komt daar in rechtsoverweging 3.14. op terug.
3.6. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiseres verplicht blijft om de pleegvergoeding ter hoogte van € 1044,50 terug te betalen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
3.7. Een pleegvergoeding is aan te merken als een subsidie in de zin van de Awb. Het pleegcontract dat eiseres en verweerder hebben gesloten merkt de rechtbank aan als de subsidieverlening in de zin van artikel 4:30 en volgende van de Awb. In het pleegcontract is immers bepaald dat het pleegkind bij eiseres wordt geplaatst in het kader van de ondertoezichtstelling voor de duur van het indicatiebesluit. In artikel 17 van het pleegcontract staat, kort gezegd, dat verweerder aan eiseres op grond van dit contract een pleegvergoeding per nacht ter hoogte van het basisbedrag zoals genoemd in de Regeling pleegzorg verstrekt. Daarmee wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in artikel 4:30 en volgende van de Awb.
3.8. Partijen verschillen van mening over de vraag tot wanneer eiseres aanspraak houdt op de subsidie (de pleegvergoeding).
3.9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de pleegvergoeding heeft beëindigd per 5 december 2011 omdat het pleegkind vanaf die datum niet meer bij eiseres verbleef. Eiseres heeft dit niet betwist. Zij heeft gesteld dat haar pleegkind op 5 december 2011 in voorlopige hechtenis is genomen en dat hij tot 29 maart 2012 in (nacht)detentie heeft verbleven. Tijdens de strafrechtzitting op 15 maart 2012 heeft eiseres verklaard dat het pleegkind niet bij haar kan worden teruggeplaatst omdat zij hem onvoldoende kan beschermen. Hij verblijft inmiddels bij zijn tante.
3.10 De rechtbank is van oordeel dat nu het pleegkind vanaf 5 december 2011 niet meer bij eiseres verbleef, verweerder de subsidieverlening kon intrekken. Artikel 4:48, eerste lid onder a, van de Awb biedt daarvoor de basis. De vraag of eiseres al dan niet bijtijds heeft doorgegeven dat haar pleegkind in nachtdetentie verbleef, is daarbij niet van belang.
3.11. Verweerder heeft echter vanaf 5 december 2011 tot en met februari 2012 een pleegvergoeding aan eiseres betaald. Omdat de pleegvergoeding per 5 december 2011 terecht is gestopt, is daarna de pleegvergoeding onverschuldigd betaald aan eiseres. Het bestuursorgaan kan het over die periode betaalde bedrag aan pleegvergoeding van eiseres terugvorderen op grond van artikel 4:57 van de Awb. De rechtbank dient te toetsen of verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De hoogte van het terug te vorderen bedrag brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het bedrag is opgelopen omdat eiseres niet heeft gemeld dat haar pleegkind vanaf 5 december 2011 niet meer bij haar verbleef. Uit het feit dat eiseres gebeld heeft met verweerder leidt de rechtbank af dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij dit aan verweerder moest melden. Het feit dat op de gezinsvoogd ook een informatieplicht rust, ontslaat haar niet van de hare. Eiseres heeft nadat zij de pleegzorgwerker noch haar vervanger heeft kunnen bereiken echter niet nogmaals contact opgenomen met verweerder. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder eiseres al een flink stuk is tegemoetgekomen door kwijtschelding van de pleegvergoeding over één maand. Voorts heeft eiseres ter zitting gesteld dat zij geen financiële problemen heeft. Wel heeft eiseres van het geld kleding voor [A] en haar andere kleinkinderen gekocht. Ook heeft zij [A] daarvan zakgeld gegeven.
3.12. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij er van uit was gegaan dat het geld dat zij na 5 december 2011 had ontvangen betrekking had op de periode dat [A] bij haar verbleef nog voordat zij formeel pleegouder was overweegt de rechtbank het volgende. Indien en voor zover deze stelling is op te vatten als een beroep op het vertrouwensbeginsel dan slaagt deze niet. Het had op de weg van eiseres gelegen om bij verweerder te informeren naar de reden waarom haar, nadat haar pleegkind niet bij meer haar verbleef, toch nog een pleegvergoeding werd verstrekt, zeker nu de periode waarop eiseres doelt al meer dan twee jaar terug in de tijd is gelegen. Deze beroepsgrond treft geen doel.
3.13. Met betrekking tot de invordering overweegt de rechtbank als volgt. De enkele omstandigheid dat eiseres moet rondkomen van een AOW-pensioen is onvoldoende om aan te nemen dat zij niet in staat is om het bedrag in vijf maandelijkse termijnen aan verweerder terug te betalen. Daarbij heeft verweerder in het kader van de te maken belangenafweging kunnen betrekken dat nu de pleegvergoeding gemeenschapsgeld betreft, dit moet worden uitgegeven voor het doel waarvoor het is bedoeld.
3.14. Omdat het beroep wel gegrond is zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 472, - (1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 472, -). De rechtbank kent geen punt toe voor het indienen van het beroepschrift, nu eiseres eerst ter zitting naar voren heeft gebracht dat de hoorplicht is geschonden. Het verzoek van de gemachtigde van eiseres om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar wijst de rechtbank af omdat de primaire besluiten I en II niet zijn herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 156, - te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 472, -;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 156, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB